3.2De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het mogelijk is dat de zich in het dossier bevindende [berichtdienst 1] berichten onrechtmatig zijn verkregen dan wel op onrechtmatige wijze zijn opgeslagen. Ook is het mogelijk dat er sprake is van een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en daarmee mogelijk artikel 6 EVRM.
De verdediging heeft ter onderbouwing hiervan op voorhand een pleitnotitie verstrekt met daarin een uitgebreid verweer. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de wijze waarop de [berichtdienst 1] zijn verkregen in strijd is met het Unierecht, het EVRM en het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Ten aanzien van de door de verdediging opgeworpen bezwaren omtrent de verkrijging van de [berichtdienst 2] - en [berichtdienst 1] -data zijn de afgelopen periode door verschillende rechtbanken beslissingen genomen. De verdediging heeft ter zitting aangegeven van deze beslissingen en de lijn van de rechtspraak in deze beslissingen op de hoogte te zijn. Nu in de zaak van verdachte enkel sprake is van [berichtdienst 1] -data en niet van [berichtdienst 2] -data, zal de rechtbank zich enkel over de eerstgenoemde data uitlaten. Uit praktische overwegingen en omwille van de rechtseenheid heeft de rechtbank soms delen uit de eerdergenoemde andere oordelen overgenomen.
Algemene inleiding
[berichtdienst 1] is een chatapplicatie waarmee gebruikers op versleutelde wijze met elkaar kunnen communiceren. Om dit te bereiken wordt er PGP-software (PGP staat voor Pretty Good Privacy) toegepast. De applicatie wordt op een mobiele telefoon geïnstalleerd waarna gebruikers met elkaar versleuteld kunnen communiceren. Bij [berichtdienst 1] kan dit door middel van het uitwisselen van chatberichten. Ook is het mogelijk om foto's en audioberichten uit te wisselen. Bellen is met een [berichtdienst 1] -telefoon niet mogelijk. Om van [berichtdienst 1] gebruik te kunnen maken krijgt iedere gebruiker een unieke combinatie van zes tekens die bestaat uit cijfers en letters, de zogenoemde [berichtdienst 1] (User ldentifier). Dit unieke nummer is nodig om een gebruiker toe te voegen als contact.
Op 1 november 2019 is het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek Werl gestart, dat zich richt op de rechtspersoon [berichtdienst 1] en zijn bestuurders en/of werknemers wegens verdenking van deelneming aan een criminele organisatie en witwassen. In die periode zijn ook in Frankrijk en België strafrechtelijke onderzoeken naar [berichtdienst 1] gestart.
De Franse autoriteiten hebben in hun onderzoek naar [berichtdienst 1] een ‘interceptietool’ ingezet, waarvoor een Franse onderzoeksrechter een machtiging heeft verleend. Met de inzet van deze ‘interceptietool’ zijn vanaf medio juni 2019 data van de toestellen van [berichtdienst 1] verzameld. De Franse autoriteiten hebben deze informatie gedeeld met het Openbaar Ministerie.
Op 13 december 2019 is een Joined Investigation Team (JIT)-overeenkomst gesloten tussen de met de vervolging belaste autoriteiten in Frankrijk, België en Nederland, met als doel het gezamenlijk onderzoeken van de verdenkingen tegen [berichtdienst 1] , zijn bestuurders en werknemers, alsmede onderzoek naar de criminele samenwerkingsverbanden die gebruik maken van [berichtdienst 1] voor het plegen en/of voorbereiden van hun strafbare feiten. Vanuit het OM is het onderzoek Werl in het JIT ingebracht.
Onderzoek 26Argus is een in Nederland gestart opsporingsonderzoek dat zich richt op de criminele samenwerkingsverbanden van de NN-gebruikers van [berichtdienst 1] en heeft onder meer tot doel om aan de hand van de inhoudelijke data de criminele samenwerkingsverbanden die gebruikmaken van cryptotelefoons van [berichtdienst 1] in beeld te brengen en te analyseren.
In het onderzoek 26Argus is op 15 december 2020 door de rechter-commissaris bepaald dat de in dat onderzoek verkregen ontsleutelde informatie slechts kan worden gebruikt ter opsporing, indien daartoe een aanvullende toestemming is verleend. Op voorhand is door de rechter-commissaris toestemming verleend om voor een gelimiteerd aantal categorieën misdrijven en met gebruik van een lijst met zoekwoorden onderzoek te doen aan de binnen het onderzoek 26Argus verkregen ontsleutelde informatie. De chatgesprekken die naar aanleiding van deze zoekslag uit de ontsleutelde informatie naar voren komen mogen - na voornoemde aanvullende toestemming van de rechter-commissaris - ter opsporing nader worden onderzocht.
De informatie die van belang is gebleken voor het onderhavige onderzoek Pointer is op basis van door de officieren van justitie in onderzoek 26Argus verleende toestemming op basis van artikel 126dd Sv verstrekt ten behoeve van onderzoek Pointer.
Unierecht
De verdediging heeft onder verwijzing naar de Richtlijnen 2002/58 en 2002/680 alsmede de artikelen 7, 8, 11 en 52 van het Handvest gesteld dat het bewaren en gebruiken van de [berichtdienst 1] in strijd met het Unierecht en daarmee onrechtmatig is.
De rechtbank is van oordeel dat Richtlijn 2002/58 niet van toepassing is. In artikel 1, lid 3, van deze richtlijn is bepaald dat deze niet van toepassing is op activiteiten van de Staat op strafrechtelijk gebied. De aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie ( [telecom providers ] ) maken dat niet anders. Zij brengen geen verandering in de werkingssfeer van de richtlijn. Zij hebben bovendien betrekking op een door nationale overheden opgestelde nationale regeling en zien dus op een andere situatie dan de onderhavige. In geen van de arresten werd, anders dan in de onderhavige situatie, de telecomaanbieder als verdachte aangemerkt. Ook het door de verdediging aangehaalde meest recente arrest H.K. tegen Estland (het Prokuratuur-arrest) en de implicaties daarvan voor de Nederlandse wetgeving leiden vooralsnog niet tot de conclusie dat in 26Argus is gehandeld in strijd met het Unierecht. Voor zover de vereisten voortvloeiend uit dat arrest al van toepassing zouden zijn, stelt de rechtbank vast dat de rechter-commissaris voorwaarden heeft gesteld aan het gebruik van de gegevens. Een dergelijke toets voldoet aan het toetsingsvereiste zoals het Hof van Justitie deze in het Prokuratuur-arrest heeft geformuleerd.
De rechtbank is van oordeel dat ook richtlijn 2016/680 niet van toepassing is. De richtlijn is immers geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving, meer specifiek in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Hierdoor is een rechtstreeks beroep op de Richtlijn niet mogelijk. Het is niet gebleken dat het in de Nederlandse wet geïmplementeerde strijdig is met de richtlijn. Ook is niet gebleken dat de wettelijke voorschriften niet zijn gevolgd.
Conclusie Unierecht
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging genoemde richtlijnen niet van toepassing zijn in deze zaak. Vanzelfsprekend zijn wel het EVRM en het Nederlands recht van toepassing.
Inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
De rechtbank is van oordeel dat er sprake geweest kan zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, nu er bij het opslaan van alle chats mogelijk een min of meer volledig beeld van verdachte zijn persoonlijke leven is verkregen. De informatie die uit de dataset is gehaald en in het dossier is gevoegd bevat niet alleen gegevens van verdachte ten aanzien van eventuele strafbare feiten, maar ook ten aanzien van, bijvoorbeeld, het overlijden van zijn oma en contact met zijn dochters. Naast deze informatie is mogelijk nog meer persoonlijke informatie door verdachte middels berichten gedeeld en op de server opgeslagen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er met het vergaren en opslaan van de serverdata mogelijk een meer dan geringe inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte.
Wettelijke grondslag
In de zaak Pointer zijn de telefoondata op basis van de machtigingen van de rechter-commissaris ex. artikel 126uba jo. 126t Sv vergaard en opgeslagen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de opslag van de serverdata geen wettelijke grondslag bestaat.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook de mogelijkheid van de opslag van de serverdata bij wet is voorzien. De wettelijke basis is gegeven in artikel 126uba Sv. Door aan de officier van justitie de bevoegdheid te verlenen om (na machtiging van de rechter-commissaris) een geautomatiseerd werk binnen te dringen en vervolgens onderzoek te doen met het oog op onder meer de vastlegging van bepaalde kenmerken van de gebruiker, zoals de identiteit of de locatie, en de vastlegging daarvan, maar ook met het oog op de uitvoering van een bevel als bedoeld in artikel 126t Sv, oftewel het afluisteren, en met het oog op de vastlegging van gegevens die in het geautomatiseerde werk zijn of worden opgeslagen. Het feit dat de hack zelf, het binnendringen in het geautomatiseerde werk, door de Franse autoriteiten heeft plaatsgevonden maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee artikel 126uba Sv niet meer van toepassing is op hetgeen na die hack is gebeurd: het afluisteren en onderzoeken. De rechtbank oordeelt daarom dat artikel 126uba Sv een wettelijke grondslag biedt voor het ontvangen, opslaan en onderzoeken van de [berichtdienst 1] data.
Evenredigheidsbeginsel
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat wel aan het vereiste van een wettelijke grondslag zou zijn voldaan, niet zou zijn voldaan aan het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat er geen sprake is van een algemene en ongedifferentieerde bewaring van [berichtdienst 1] . De data zijn immers vergaard in het kader van een Frans strafrechtelijk onderzoek. Hoewel dit ertoe heeft geleid dat er een enorme hoeveelheid aan data is onderschept, is dit wel gericht gebeurd. Er is geen sprake van het willekeurig, zonder reden verzamelen van data.
In onderzoek Pointer is door zowel de Franse als Nederlandse rechter toestemming verleend voor het delen en gebruiken van de data. Er heeft dus rechterlijke toetsing plaatsgevonden en daarmee zijn de garanties, maar ook de proportionaliteit, gegeven. Dat is voldaan aan het vereiste van “noodzakelijkheid in een democratische samenleving” staat niet ter discussie.
Tussenconclusie rechtmatigheid
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden. Er is weliswaar mogelijk sprake geweest van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, maar hiervoor bestond een wettelijke grondslag. Bovendien was deze inbreuk, als die heeft plaatsgevonden, proportioneel en subsidiair. De rechtbank is aldus van oordeel dat de eventuele inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet maakt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Nationaal recht en het EVRM
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het handelen van de Franse opsporingsautoriteiten een schending van artikel 8 van het EVRM kan opleveren en dat dit weer kan leiden tot een schending van het recht op een eerlijk proces als genoemd in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het internationaal vertrouwensbeginsel (verder ook genoemd: vertrouwensbeginsel) brengt volgens vaste rechtspraak met zich dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het is niet de taak van de Nederlandse strafrechter om het handelen van de buitenlandse autoriteiten te toetsen aan de relevante in het betreffende land geldende rechtsregels; er mag vanuit worden gegaan dat de informatie die de Frans justitiële autoriteiten binnen de voor hen geldende kaders aan het Openbaar Ministerie hebben verstrekt, rechtmatig is verkregen.
Dit maakt ook dat de rechtbank geen ruimte heeft om de verwerking van de [berichtdienst 1] berichten te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Zij zal zich hier dan ook niet over uitlaten. Daarbij heeft de verdediging naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom de wijze waarop de resultaten van het Franse onderzoek in de zaak tegen verdachte worden gebruikt een inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces. De rechtbank verwerpt het verweer.
Equality of arms
De verdediging heeft voorts het standpunt ingenomen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de verdediging aan de hand van het dossier niet kan toetsen of het optreden van de Franse opsporingsautoriteiten rechtmatig was, nu de Franse stukken met betrekking tot de hack van [berichtdienst 1] niet aan het dossier zijn toegevoegd.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat het beginsel van
equality of armsmet zich meebrengt dat de verdediging toegang moet krijgen tot het bewijs en in beginsel ook toegang moet krijgen tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek.
Het verkrijgen van de stukken is echter geen absoluut recht. Het ongelimiteerd verstrekken van stukken in het kader van het beginsel van
equality of armszou immers in strijd zijn met de gedachte achter het vertrouwensbeginsel.
Conclusie
Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, noch van een schending van enig artikel van het EVRM. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.