ECLI:NL:GHSHE:2023:1887

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
200.323.890_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de gezagsbeëindigende maatregel over minderjarige kinderen na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Limburg, die op 20 december 2022 het gezag van de moeder had beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van haar gezag af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2023 is de moeder, bijgestaan door haar advocaat, gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI). De kinderen zijn sinds 10 maart 2021 onder toezicht gesteld en zijn sinds 16 april 2021 uithuisgeplaatst. De moeder heeft aangegeven dat ze de kinderen het liefst bij zich zou willen hebben, maar erkent dat ze momenteel niet in staat is om voor hen te zorgen.

Het hof heeft overwogen dat de kinderen, die ernstig beschadigd zijn door hun eerdere thuissituatie, behoefte hebben aan stabiliteit en duidelijkheid. De moeder heeft positieve stappen gezet in haar ontwikkeling, maar het hof is van oordeel dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd om de kinderen de noodzakelijke stabiliteit te bieden. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat het belang van de kinderen voorop staat en dat de moeder's wensen niet in het belang van de kinderen zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 juni 2023
Zaaknummer : 200.323.890/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/307830 / FA RK 22-2880
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, regio Midden-Limburg,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling);
- [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank haar ouderlijk gezag over [minderjarige 1] (5 jaar oud) en [minderjarige 2] (4 jaar oud) heeft beëindigd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 20 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 maart 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het verzoek van de raad tot beëindiging van haar gezag over de kinderen af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 april 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mr. Gelissen en de gezinsvoogd [gezinsvoogd] .
Als toehoorder heeft mevrouw [begeleider moeder] de zitting bijgewoond, begeleider van de moeder, werkzaam bij het [instantie 1] .
De pleegmoeder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 november 2022;
  • de brief van 7 april 2023 van de GI met bijlagen;
  • het e-mailbericht van 12 april 2023 van de pleegmoeder;
  • het V-formulier van 13 april 2023 met één bijlage van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018 en
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019.
De moeder was van rechtswege belast met het gezag over de kinderen.
3.2.
De kinderen staan sinds 10 maart 2021 onder toezicht van de GI. Sinds 16 april 2021 zijn zij onafgebroken uithuisgeplaatst geweest. Met ingang van 2 augustus 2021 verblijven zij bij hun pleegmoeder [de pleegmoeder] . Dit is een perspectiefbiedende plaatsing.
De moeder heeft één uur in de twee weken begeleid contact (door [instantie 2] ) met de kinderen.
Bij de rechtbank
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de raad het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot hun voogdes.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert zij – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft het toetsingskader ten onrechte beperkt tot het Nederlandse recht, een en ander zoals neergelegd in artikel 1:266 BW. Het EHRM hanteert ingevolge artikel 8 EVRM evenwel een andere maatstaf voor een gezagsbeëindiging dan de rechtbank heeft toegepast. Aan de toetssteen van het EHRM – dat beëindiging van het gezag vereist is omdat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind – is niet voldaan. Er is een tendens zichtbaar in de Nederlandse jurisprudentie. De moeder verwijst naar de uitspraak van dit hof van 13 januari 2022 en zoekt daarbij aansluiting.
Vanuit haar moederwens wil de moeder de kinderen het liefst bij zich hebben, maar zij is zich ervan bewust dat die wens (thans) niet bewaarheid kan worden. De moeder moet de garantie bieden dat ze de kinderen nooit meer thuis wil, maar dat kan ze niet bieden. Deze wens heeft zij nooit als zodanig uitgesproken in het bijzijn van de kinderen. Integendeel, de moeder waarborgt dat de kinderen de pleegmoeder als opvoeder zien. De moeder ziet in dat het toekomstperspectief van de kinderen in beginsel niet bij haar ligt. De kinderen zijn bekend met een complexe kindeigen problematiek, reden waarom de opvoeding van de kinderen meer vraagt dan de gemiddelde opvoedvaardigheden. De moeder is zich ervan bewust dat de pleegmoeder de kinderen kan bieden wat zij nodig hebben. De moeder stemt in met het verblijf van de kinderen bij de pleegmoeder en heeft dat nooit ter discussie gesteld. Daarnaast werkt de moeder op een constructieve wijze samen met de pleegmoeder en geeft zij de kinderen de emotionele toestemming op te groeien in het pleeggezin. Het is niet aannemelijk dat de moeder dit in de toekomst ter discussie zal gaan stellen. Overdracht naar een vrijwillig kader (al dan niet in de toekomst) ligt in de rede.
Het contact tussen de moeder en de kinderen verloopt goed. De moeder is heel erg
betrokken, zet zich enorm in, werkt mee aan de hulpverlening en verleende voorheen waar
nodig haar toestemming ten aanzien van gezagsbeslissingen (en is graag bereid dat voort te
zetten indien zij opnieuw met het gezag wordt belast). De rol die de moeder in de toekomst mogelijk kan vervullen in het leven van de kinderen is nog niet uitgekristalliseerd. De moeder heeft geleerd van haar fouten en ze heeft hard gewerkt. Er is thans sprake van (meer) stabiliteit in het leven van moeder en zij werkt hier met behulp van hulpverlening nog steeds aan.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn zeer ernstig beschadigde kinderen. Zij zijn in de thuissituatie bij de ouders jarenlang blootgesteld aan een onveilige opvoedsituatie die zich kenmerkt door stress, spanningen, relationele problemen, huiselijk geweld, middelengebruik en ouders die onvoldoende fysiek en emotioneel beschikbaar zijn. Ze hebben een overmatige behoefte aan een opvoedingssituatie die zeer veilig, gestructureerd en warm is. Het is een hele opgave voor de pleegmoeder om voor de kinderen te zorgen. Er mag geen enkel risico met deze kinderen worden genomen en de kinderen mogen niet meer geconfronteerd worden met instabiliteit. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt, maar deze ontwikkeling is gering. Het is niet meer haalbaar dat de kinderen permanent door de moeder worden verzorgd en opgevoed. De moeder maakt kleine stapjes. Ze ziet dat de kinderen het goed hebben bij de pleegmoeder. De opvoedvragen van de kinderen zijn te ingewikkeld voor de moeder, die over onvoldoende opvoedkwaliteiten beschikt om hierin te kunnen voorzien. Er is geen sprake is van onwil, maar van onmacht. De aanvaardbare termijn is voor deze kinderen ruimschoots verstreken. Het is voor de kinderen noodzakelijk dat er rust, stabiliteit en duidelijkheid komt. De moeder projecteert onbewust haar wens op de kinderen. Dat is begrijpelijk vanuit de moeder, maar het is niet goed voor de kinderen. De kinderen dienen duidelijkheid te krijgen én te houden over hun opvoedperspectief. Er is bij beide kinderen sprake van een groot gevoel van basisonveiligheid. De kinderen laten zien dat ze onduidelijkheid ervaren over hun opvoedperspectief. Zo vragen zij tot op heden regelmatig of ze bij de pleegmoeder mogen blijven. De moeder geeft aan dat ze het perspectief van de kinderen bij de pleegmoeder niet kan accepteren en ervoor wil blijven vechten om haar kinderen terug thuis te krijgen. Om die reden is het gedwongen kader noodzakelijk en is het telkens verlengen van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing niet in het belang van de kinderen. Het belang van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over hun perspectief dient te prevaleren. Voorzetting van het ouderlijk gezag door de moeder werkt op een voor de kinderen nadelige (en zelfs schadelijke) wijze door op de ontwikkeling van de kinderen.
3.6.
Het standpunt van de GI, zoals blijkt uit de brief van 7 april 2023 en zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, luidt, samengevat, als volgt.
De kinderen kunnen het niet aan om langer in onzekerheid te blijven. Het teniet doen van de gezagsbeëindiging is absoluut niet in het belang van de kinderen. De zorgen over het gedrag en de ontwikkeling van de kinderen is groot. De behoefte van de kinderen aan duidelijkheid, rust, zekerheid en veiligheid (ook op het gebied van hun woonperspectief) staat centraal en dit wordt ook benadrukt door [instantie 3] . [instantie 3] geeft aan dat het gaan werken met een levensverhaal alleen kan als er geen stress is. Nu is het stabiel en veilig. De kinderen gaan nu hulp krijgen bij hoe hun verleden meer te kunnen plaatsen en achter zich te kunnen laten. De duidelijkheid die de GI de kinderen nu heeft kunnen geven over hun woonperspectief (wat niet mogelijk was geweest als de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing waren gehandhaafd) vormt de basis voor het traject dat is uitgezet, maar zeker ook de basis voor de mogelijkheden die de kinderen krijgen om zich verder te ontwikkelen. Ondanks dat de GI de behoefte/wens van moeder om haar gezag terug te krijgen kan begrijpen, moet het belang van de kinderen prevaleren. De frequentie van de omgangsregeling met de moeder is al meerdere malen teruggebracht. De kinderen reageren erg heftig en lang (één à anderhalve week) op de omgang met de moeder. Zij hebben nachtmerries, schreeuwen en huilen veel. Het zit zo diep dat [minderjarige 2] terugviel in haar gedrag en door de pleegmoeder als een baby vastgehouden wilde worden. De moeder doet hard haar best en zet veel stappen. Maar zelfs als de moeder aan alles voldoet wat nodig is, dan nog is het niet gezegd dat het het beste is voor de kinderen om terug te keren naar haar. De GI heeft de kinderen verteld dat ze bij de pleegmoeder mogen blijven wonen en daarna kwam er een ontwikkeling op gang. [minderjarige 1] kan nu wel verder uitbreiden op school. Dat komt mogelijk door de rust en duidelijkheid en basisveiligheid die hij nu ervaart. Volgens de pleegmoeder heeft [minderjarige 2] er ook baat bij gehad.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt
.
Van misbruik van gezag is geen sprake. Beoordeeld moet worden of voldaan is aan de maatstaf van onderdeel a van lid 1 van voornoemd artikel.
3.7.2.
De rechtbank heeft zeer uitgebreid overwogen welke gronden hebben geleid tot de gezagsbeëindiging. Het hof is het eens met deze beslissing en de motivering daarvan. Op dezelfde gronden als de rechtbank die het hof na eigen waardering en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof met de rechtbank van oordeel dat het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden beëindigd. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.7.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn twee kwetsbare getraumatiseerde kinderen die ernstig beschadigd zijn geraakt in hun eerste levensjaren toen zij nog thuis bij de moeder woonden. Ze hebben een diepgeworteld gebrek aan basisveiligheid ervaren, waar zij nog regelmatig last van hebben. Sinds augustus 2021 verblijven zij in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin bij [de pleegmoeder] . Hoewel de kinderen nog steeds kampen met forse problematiek, is het duidelijk dat de kinderen bij [de pleegmoeder] tot rust zijn gekomen en dat zij een positieve ontwikkeling doormaken waarin zij kunnen toekomen aan hun ontwikkelingstaken. De kinderen hebben, meer dan een ander gemiddeld kind, behoefte aan een opvoedingsklimaat waarin sprake is van een vaste structuur, duidelijkheid, rust, veiligheid en ondersteuning. [minderjarige 1] zit daarom ook op het speciaal onderwijs. De moeder maakt weliswaar een positieve ontwikkeling door, maar dit gaat in kleine stapjes. Van de moeder valt, hoe goed haar intenties ook zijn, niet te verwachten dat zij binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn in staat zal zijn om zelf voor hen te kunnen zorgen. Gezien het betoog van de moeder, lijkt zij zich dit ook te realiseren. Daarmee is voldaan aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW.
3.7.4.
De moeder stelt zich evenwel op het standpunt – zowel in de processtukken als ter zitting – dat het niet nodig is om haar gezag over de kinderen te beëindigen, omdat zij het ermee instemt dat de kinderen opgroeien bij de pleegmoeder; zij zal de plaatsing nooit ter discussie stellen. Het hof acht een beëindiging van het gezag toch noodzakelijk en overweegt daartoe als volgt.
3.7.5.
Wanneer niet wordt gekozen voor een gezagsbeëindiging maar wordt volstaan met een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, zoals de moeder wenst, zal jaarlijks de verlenging van die maatregelen door de rechter moeten worden getoetst. Ondanks de stelling van de moeder dat zij erin berust dat de kinderen niet bij haar opgroeien, laat dit onverlet dat een kinderrechter ieder jaar opnieuw de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zal moeten beoordelen. Dit heeft tot gevolg dat niemand (ook de pleegmoeder niet) naar de kinderen kan uitdragen dat zij onvoorwaardelijk bij de pleegmoeder zullen blijven wonen. Daarnaast is het zo dat op termijn de kinderen vanaf hun twaalfde levensjaar door de rechter in de gelegenheid moeten worden gesteld hun mening over die verlenging te geven, met de daarmee voor hen gepaard gaande onrust en mogelijke onzekerheid van dien. Dit is niet in het belang van de kinderen. Zij geven beiden veel signalen af die erop wijzen dat zij behoefte hebben aan duidelijkheid over de plaats waar zij zal opgroeien. Uit de stukken en het besprokene ter zitting in hoger beroep blijkt dat de kinderen vaak bevestiging zoeken bij de pleegmoeder dat zij daar mogen blijven wonen en dat zij zich daar bij momenten onzeker over voelen. Het is dan ook in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat aan hen volstrekte duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief wordt geboden. Alleen een gezagsbeëindiging biedt de kinderen die duidelijkheid. Daar komt bij dat het belang van de kinderen bij een onvoorwaardelijke zekerheid omtrent hun toekomstige verblijf dient te prevaleren boven het belang van de moeder om het gezag te behouden.
3.7.6.
Van de gestelde vergelijkbare situatie met de andere zaak van het hof van 13 januari 2022 (toevoeging hof: ECLI:NL:GHSHE:2022:76) waaraan de moeder refereert, is geen sprake. De omstandigheden die in die zaak tot herstel van het ouderlijk gezag hebben geleid, zijn hier niet van toepassing. In de zaak van 13 januari 2022 was niet voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging, omdat er onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waren die maakten dat de gezondheid en de ontwikkeling van het kind op dat moment werden geschaad indien de moeder het gezag behield. In deze zaak ligt dat anders. Op basis van het hiervoor overwogene, is voldoende gebleken dat de gezondheid en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wèl worden geschaad als de moeder haar gezag behoudt. De kinderen hebben de gezagsbeëindigende maatregel nodig om zich verder gezond te kunnen ontwikkelen. Zoals hiervoor al opgemerkt, vragen de kinderen veel bevestiging van hun pleegmoeder en hebben zij absolute duidelijkheid nodig. Daarnaast hebben de kinderen nog veel hulpverlening nodig, waaronder traumatherapie. Daarvoor is nodig dat de basis stabiel is en dat de verblijfplaats van de kinderen niet meer ter discussie kan worden gesteld.
3.7.7.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. Al het overige door de moeder aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en is op 8 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.