ECLI:NL:GHSHE:2023:1809

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
20-000543-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis politierechter in hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit en verzocht om het horen van getuigen.

Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden. De verdachte had enkele weken voor de aanhouding een auto aangeschaft waarin drugs werden aangetroffen. Het hof overweegt dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad, niet doorslaggevend is aan wie de drugs toebehoren. De verdachte moet feitelijke macht over de drugs hebben gehad en zich bewust zijn geweest van hun aanwezigheid. Het hof concludeert dat de verdachte zowel feitelijke macht als wetenschap had van de drugs in zijn auto.

De verzoeken van de verdediging om getuigen te horen zijn afgewezen, omdat niet is aangetoond dat deze getuigen ontlastend zouden kunnen verklaren. Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, met inachtneming van de aanvullingen op de bewijsoverwegingen. De beslissing is genomen in een openbare zitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000543-22
Uitspraak : 15 februari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 maart 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-227015-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit, subsidiair is gevorderd dat het hof de inhoudelijke behandeling van de zaak zal aanhouden om getuigen te doen horen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de door de politierechter gebezigde – opgesomde – bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zullen zijn vervat, en dat het hof de bewijsoverwegingen op navolgende wijze zal aanvullen.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – wederom – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had, en ook niet had kunnen hebben, van de aangetroffen in gripzakjes verpakte drugs in zijn auto. De aangetroffen drugs bevonden zich immers in een verstopte plek in de auto die de verdachte slechts enkele weken eerder had aangekocht van een derde via marktplaats. Ofwel die derde heeft de verdovende middelen in zijn auto laten zitten, ofwel derden – die zijn auto hebben geleend – hebben de drugs in de auto verstopt. Indien het hof het standpunt van de verdediging niet volgt, heeft de verdediging verzocht tot het horen van getuigen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad niet doorslaggevend is aan wie de drugs toebehoren. Ook is niet vereist dat bij de verdachte sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Voor het tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is vereist dat deze zich a) in de machtssfeer van de verdachte bevinden, dat wil zeggen dat de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Daarnaast is vereist dat de verdachte b) wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daarbij geldt dat ook de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat die middelen aanwezig zijn in een bepaalde ruimte onder deze wetenschap kan worden geschaard (vgl. o.a. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359; HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1263; HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696 en HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945).
De hoedanigheid van eigenaar van een auto waarin drugs wordt aangetroffen, veronderstelt naar het oordeel van het hof reeds enige feitelijke macht over de in de aan hem toebehorende auto aangetroffen drugs. Immers, de eigenaar van een auto heeft toegang tot en kan beschikken over alle delen van zijn auto. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan volgens het hof ook enige wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen aan de eigenaar van de auto worden toegerekend.
In het onderhavige geval is de verdachte sinds enkele weken eigenaar van de auto waarin de drugs zijn aangetroffen. Bij de doorzoeking van het voertuig zag de verbalisant voor de versnellingspook een vakje zitten in het middenconsole waarin een asbak zat en een blikje fris stond. Na het weghalen van de asbak en het blikje zag de verbalisant dat er in het vakje een klepje zat. Na het openen van dit klepje zag de verbalisant door een soort rooster een achterliggende ruimte met daarin meerdere gripzakjes opeen gestapeld. Deze bleken later drugs te bevatten.
Het hof is van oordeel dat verdachte gelet op de omstandigheden van het geval, zowel de verdovende middelen in zijn machtssfeer had, maar ook zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen, in die zin dat hij de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid daarvan, gezien de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond, bewust heeft aanvaard. De verdovende middelen zijn immers aangetroffen in een vakje waartoe – na verwijdering van de asbak – enkel een klepje geopend diende te worden waarna direct zichtbaar was dat er achter een roostertje enkele gripzakjes met verdovende middelen lagen. Daarnaast is er naast de hoeveelheid drugs in het voertuig van de verdachte, bij de verdachte zelf in zijn heuptasje een hoeveelheid contant geld aangetroffen en een gripzakje met witte poederachtige substantie gelijkend op de in het vakje van het voertuig aangetroffen gripzakjes. Ten aanzien van het in het voorzakje van zijn heuptasje aangetroffen gripzakje met een witte poederachtige substantie, dat ambtshalve werd herkend als mogelijk zijnde harddrugs, heeft de verdachte voorts afstand gedaan als zijnde eigenaar.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte over de betreffende verdovende middelen feitelijke macht kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken en dat hij van de aanwezigheid daarvan wetenschap had. Het hof gaat dan ook op grond van het voorgaande voorbij aan het verweer dat mogelijk (een) derde(n) verdovende middelen in de auto van de verdachte heeft/hebben geplaatst.
Voorwaardelijk verzoeken horen getuigen en in verband daarmee het verzoek tot aanhouding van de zaak
De verdediging heeft bij appelschriftuur van 14 maart 2022 verzocht tot het horen van de getuige [getuige] . Dit getuigenverzoek is binnen 14 dagen na het instellen van appel ingediend, en dient derhalve te worden getoetst aan het verdedigingsbelang. Ter terechtzitting van 1 februari 2023 heeft de raadsman van verdachte dit verzoek herhaald.
Op 1 februari 2023 heeft de verdediging aanvullend verzocht tot het horen van overige getuigen; deze getuigen dienen te worden getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium.
Als onderbouwing heeft de verdediging ten aanzien van alle getuigen aangevoerd dat dit allen personen zijn die kunnen bevestigen dat zij in de weken voorafgaand aan 25 juli 2021 van de bewuste auto gebruik hebben gemaakt. Hetgeen de verdachte ter terechtzitting van 1 februari 2023 heeft bevestigd.
Ten aanzien van alle getuigen geldt dat geen van allen een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd en dus niet voor de verdachte belastend heeft verklaard. Het hof stelt daarbij voorop dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad niet doorslaggevend is aan wie de drugs toebehoorden. In hoeverre (en wat dan in concreto) de verzochte getuigen voor de verdachte ontlastend zouden kunnen verklaren ten aanzien van verdachtes wetenschap van de aanwezigheid van de drugs, is overigens door de verdachte noch zijn raadsman gespecificeerd, laat staan onderbouwd.
Alles afwegende acht het hof het derhalve niet noodzakelijk om nadere getuigen te horen, en wijst alle verzoeken tot het horen van getuigen af. Ten aanzien van de getuige [getuige] overweegt het hof, eveneens onder verwijzing naar de omstandigheid dat niet doorslaggevend is aan wie de drugs toebehoorden, dat de getuige in redelijkheid niet van belang kan zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing. Het hof oordeelt dan ook dat de verdachte redelijkerwijs niet zal worden geschaad in zijn verdediging door deze getuige niet te horen.
De voorwaardelijke getuigenverzoeken worden dan ook afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 15 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.