Het hof overweegt dat [appellanten] de overeenkomst als consument heeft gesloten. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 22 februari 2017 ook onbestreden geoordeeld:
“5.6 dat de overeenkomst wordt geacht te zijn gesloten tussen [geïntimeerde] en [appellanten] c.s. Dat [appellanten] c.s. in dit verband als consument moet worden aangemerkt (…) staat op zichzelf tussen partijen niet ter discussie. (…)”
Verder heeft [appellanten] de installatie blijkens het op 20 januari 2016 door partijen ondertekende proces-verbaal van oplevering toen onder voorbehoud van in de bijlage gemaakte bemerkingen aanvaard en is toen ook de daarop vermelde bijzondere garantietermijn ingegaan. Net zoals de inmiddels vervallen garantietermijn van de toepasselijke Algemene Voorwaarden voor Installatiewerk voor Consumenten kunnen die (door [geïntimeerde] ingeroepen) omstandigheden er niet aan afdoen dat [geïntimeerde] er bij deze consumentenovereenkomst op basis van de wet voor moet instaan dat de afgeleverde installatie aan de overeenkomst beantwoordt, dus de eigenschappen moet bezitten die [appellanten] op grond van de overeenkomst heeft mogen verwachten. In het tussenarrest van 28 januari 2020 heeft het hof in dat verband de volgende vragen aan de deskundige voorgelegd:
“
9.6 (…)
(a)
Heeft het tijdsverloop vanaf maart 2016 invloed gehad op de stand van het werk? Zo ja, in welke zin?
(b)
Hebben gedragingen van derden (zoals voor onderzoek) invloed gehad op de stand van het werk? Zo ja, in welke zin?
(c)
Beantwoordde het door [geïntimeerde] uitgevoerde werk aan eisen van goed vakmanschap in maart 2016, in het licht van de overeenkomst?
(d)
Zo niet:
( i) welke gebreken of tekortkomingen waren er in maart 2016?
(ii) welke herstelmaatregelen waren nodig?
(iii) hoeveel zouden deze maatregelen naar verwachting hebben gekost:- indien [geïntimeerde] de maatregelen zelf zou hebben uitgevoerd en
- indien een ander tegen marktconforme prijzen de maatregelen zou hebben
uitgevoerd?
(e)
Zijn er voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat
het hof daarvan kennis neemt?
Het hof verzoekt de deskundige bij de beantwoording van deze vragen telkens
- de concrete waarnemingen of gegevens,
- specifieke kennis en ervaring en
- eventuele aannames of veronderstellingen
te omschrijven waarop hij zijn oordeel baseert, met -ingeval van aannames of veronderstellingen- een toelichting over de redenen voor die aannames of veronderstellingen.”