Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
appellant in principaal hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.P.C. van den Bogaard te Eindhoven,
5.5. Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 28 juni 2022;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 30 januari 2023;
- de memorie na getuigenverhoor van [appellant] met producties;
- de antwoordmemorie na getuigenverhoor van [geïntimeerde] met producties.
6.De verdere beoordeling
“Ik (…) heb [geïntimeerde] met mijn linker en rechter hand twee oorvegen gegeven. Beide klappen heb ik met vlakke hand gegeven op zijn wangen.”.Naar het oordeel van het hof vormt deze verklaring onvoldoende tegenbewijs om de voorshands bewezen stelling te ontzenuwen dat de mishandeling van [geïntimeerde] door [appellant] zwaar lichamelijk letsel bij [geïntimeerde] tot gevolg heeft gehad in de vorm van een nagenoeg blind linkeroog. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
“Ik sloeg hem[toevoeging hof: [geïntimeerde] ]
toen twee keer tegen zijn gezicht.”. Tijdens het getuigenverhoor op 30 januari 2023 heeft [appellant] verklaard dat hij daarmee bedoelde dat hij [geïntimeerde] op zijn wangen heeft geslagen, maar het proces-verbaal van verhoor van [appellant] bij de politie, voor zover in dit hoger beroep naar voren gebracht, biedt geen aanknopingspunten voor deze uitleg van [appellant] . Daarbij komt dat ook de [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), gehoord door de raadsheer-commissaris in de strafzaak tegen [appellant] , heeft verklaard dat [appellant] [geïntimeerde] twee klappen in zijn gezicht heeft gegeven. De verklaring van [appellant] dat hij [geïntimeerde] twee klappen met de vlakke hand op zijn wangen heeft gegeven, vindt verder ook geen steun in de verklaring van de [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), die [appellant] tijdens het getuigenverhoor op 30 januari 2023 als getuige, naast zichzelf, heeft doen horen, en ook niet in de getuigenverklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) en [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ), die [appellant] bij memorie na getuigenverhoor in het geding heeft gebracht. Geen van deze getuigen verklaart over de wijze waarop [appellant] [geïntimeerde] heeft geslagen.
“Misschien[onderstreping hof]
heeft [geïntimeerde] toen ik hem sloeg zijn gezicht afgewend en is daardoor zijn bril op de grond gevallen.”. Het hof acht deze verklaring van [appellant] ontoereikend, omdat [appellant] daarover kennelijk niet zeker is en omdat geen van de andere getuigen heeft verklaard dat [geïntimeerde] , toen [appellant] hem sloeg, zijn gezicht heeft afgewend en dat daardoor de bril van [geïntimeerde] op de grond is gevallen.
“Ik heb de eerste klap gezien en deze werd gegeven met de vlakke hand aan de linkerkant van het gezicht van [geïntimeerde] ”[toevoeging hof: [geïntimeerde] ]), doet niets af aan het causaal verband tussen de mishandeling van [geïntimeerde] door [appellant] en het letsel van [geïntimeerde] . Vast staat immers dat [appellant] [geïntimeerde] twee keer in/tegen zijn gezicht heeft geslagen. Uit de medische stukken die zich in het dossier bevinden blijkt geen andere oorzaak van het oogletsel van [geïntimeerde] . Verder blijkt uit de brief van [de oogarts ] van 27 februari 2017 dat [geïntimeerde] vóór 30 mei 2016 nooit enige schade aan zijn linkeroog heeft gehad (productie 8 bij dagvaarding in eerste aanleg).
“Voordat ik [geïntimeerde] sloeg was hij aan het telefoneren, hij heeft verder niets tegen mij gezegd voor ik hem sloeg.”. De getuige [getuige 2] heeft dit tijdens het getuigenverhoor op 30 januari 2023 bevestigd:
“Ik heb [geïntimeerde] niets tegen [appellant] horen zeggen voor ik het lawaai hoorde waarvan ik later hoorde dat dit kwam, omdat [appellant] [geïntimeerde] had geslagen.”. [appellant] heeft ook niet op een andere manier bewezen dat [geïntimeerde] zich op ongepaste wijze tegenover hem zou hebben uitgelaten en dat [geïntimeerde] op die manier de ruzie met [appellant] die aan de mishandeling vooraf ging zou hebben uitgelokt zoals [appellant] heeft gesteld.
“De reden dat ik [geïntimeerde] heb geslagen is dat hij vervelend deed, daarmee bedoel ik dat hij niet ergens anders wilde gaan zitten dan aan de stamtafel terwijl hij weet dat wij daar iedere maandag ons kaartspel spelen en er aan de bar nog genoeg plaats was om te gaan zitten.”. De [getuige 1] één van de kaarters op 30 mei 2016, heeft, gehoord door de raadsheer-commissaris in de strafzaak tegen [appellant] , hetzelfde verklaard.
€ 22.000,00 onderbouwd met vier uitspraken uit de Smartengeldgids 2020 en met twee uitspraken uit de Smartengeldgids 2021. Naar het oordeel van het hof zijn de gevallen die daarin aan de orde waren niet vergelijkbaar met het onderhavige geval. Met name niet omdat het in de aangehaalde gevallen uit de Smartengeldgids ging om jeugdige personen, terwijl [geïntimeerde] op het moment van de mishandeling ruim 54 jaar oud was en omdat het in een aantal van deze gevallen om deels ander letsel ging dan hier aan de orde is. In die gevallen bestond het letsel uit onder meer klachten rond het aangedane oog en blijvende gevoeligheid voor zon en kou (nr. 822 Smartengeldgids 2020), een gebroken neus (nr. 828 Smartengeldgids 2020) en een diepe snijwond in de wang (nr. 2195 Smartengeldgids 2021). In het geval zoals besproken in nr. 821 van de Smartengeldgids 2020 ging het, anders dan in het onderhavige geval, om schade aan beide ogen.