ECLI:NL:GHSHE:2023:1734

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.325.286_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het vonnis tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 28 maart 2023 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, en had de regeling beëindigd zonder toekenning van een 'schone lei'. De appellante, bijgestaan door haar advocaat, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van dit vonnis. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 mei 2023 is de appellante gehoord, evenals haar beschermingsbewindvoerder en een informant. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet voldoende heeft voldaan aan haar informatieplicht en sollicitatieplicht, en dat zij geen toestemming heeft gevraagd voor het volgen van een opleiding, wat in strijd is met de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen van de appellante niet kunnen worden toegerekend aan bijzondere omstandigheden en heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellante kan zich niet verenigen met deze beslissing en heeft aangevoerd dat zij wel degelijk heeft gesolliciteerd en dat haar situatie door persoonlijke omstandigheden is beïnvloed. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd ter ondersteuning van haar stellingen en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling beëindigd moest worden zonder schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 25 mei 2023
Zaaknummer : 200.325.286/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
In de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
Advocaat: mr. L.E.I.K. Jaminon te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 maart 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 april 2023, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de bewindvoerder om de toepassing van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei te beëindigen af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Jaminon;
  • mevrouw [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 februari 2023;
- de stukken van de eerste aanleg, ingestuurd door de advocaat van [appellante] bij indieningsformulier d.d. 13 april 2023;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 13 april 2023, ingekomen 14 april 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit diens uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 4 september 2018 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 19 januari 2021 heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd. Bij arrest van 1 april 2021 heeft dit hof voornoemd vonnis vernietigd en daarbij de termijn van de schuldsaneringsregeling met 18 maanden verlengd, in casu tot 4 maart 2023.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Fw bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.5. Tijdens de zitting worden onder andere vragen gesteld over de terugvordering van
het [instantie] met betrekking tot de te veel betaalde uitkering over de periode september 2020
tot en met december 2020, zijnde een bedrag van € 1.887.15 bruto.
(…)
Dit is een verwijtbare nieuwe schuld. Doordat de terugvordering nog steeds niet is betaald, is het bedrag ook nog niet meegenomen als negatief inkomen bij de belastingaangifte.
2.6. (…)
De saniet heeft in ieder geval sinds begin november 2022 niet (voldoende) gesolliciteerd en evenmin gewerkt. Aangezien het een thuisstudie betreft, had de saniet dit met een baan van maximaal 20 uur moeten kunnen combineren. Daarnaast heeft de saniet de bewindvoerder hierover pas geïnformeerd toen zij al met de opleiding was gestart. Er waren verschillende momenten waarop de saniet dit vóór de start van haar opleiding had kunnen melden. Daar komt bij dat het de rechter-commissaris is die beslist in de schuldsaneringsregeling en niet het [instantie] . Het niet nakomen van de arbeids- en sollicitatieplicht wordt dan ook als verwijtbaar gezien.
2.7.
Daarnaast heeft de saniet ook op meerdere momenten niet voldaan aan haar
informatieplicht. Dit betreft niet alleen het niet informeren over de opleiding: ook over haar
herstel heeft de saniet de bewindvoerder niet geïnformeerd. Hierdoor is ook aan de
informatieplicht niet voldaan.
2.8.
Tot slot is er nog de onder 2.5. al genoemde verwijtbare nieuwe schuld bij het
[instantie] van € 1.932,80 bruto.
2.9.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de saniet
toerekenbaar tekort is geschoten in het voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit de
schuldsaneringsregeling en wel zodanig dat die tekortkomingen niet buiten beschouwing
kunnen blijven. (…) De rechtbank vindt daarom de tekortkoming dermate ernstig dat zij geen mogelijkheid zal bieden om deze af te kopen met welk bedrag dan ook. (…) Als de saniet zich aan de regels had gehouden, hadden de schuldeisers een veel groter bedrag van hun schulden betaald gekregen. Dit rekent de rechtbank de saniet aan. De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal dan ook zonder de zogenaamde schone lei worden beëindigd.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellante] heeft na het arrest van dit hof van 1 april 2021 steeds gesolliciteerd naar werk, ook
is zij steeds in overleg geweest met het [instantie] . Met de opmerking dat niet alle berichten van [appellante] overgelegd zijn, zij in ieder geval verwezen naar de emailberichten van 7 juni 2021, 10 augustus 2021, 18 augustus 2021, 29 augustus 2021 en 1 september 2021. Van belang is dat in deze periode het zoontje van [appellante] zeer ernstig ziek is geweest, maar nadat haar zoontje hersteld was heeft [appellante] een en ander weer direct en voortvarend opgepakt. Vanaf september 2021 had zij werk. Vervolgens is [appellante] arbeidsongeschikt geworden. Daarbij is aan haar een ziektewetuitkering toegekend vanaf 8 september 2022 die zij tot november 2022 heeft gehad.
[appellante] is in het kader van deze uitkering steeds in overleg geweest met het [instantie] . Er is gezocht naar een manier om werk en privé in balans te houden, zonder dat [appellante] zichzelf overvraagt en weer uitvalt. [appellante] was niet op de hoogte van het feit dat zij in het kader van haar schuldsaneringsregeling geen opleiding mocht volgen, het [instantie] kennelijk ook niet.
Nadat dit aan [appellante] bekend was gemaakt heeft zij aan de bewindvoerder haar excuses gemaakt, uitgelegd waarom ze dacht het goed te doen en vervolgens ook direct weer haar sollicitatieactiviteiten opgepakt.
Uit de emailcorrespondentie van [appellante] aan de bewindvoerder blijkt dat zij wel degelijk informeert, dit naar haar eigen kunnen en vermogen. In periodes van stress, waarin [appellante] overvraagd wordt, lukt haar dit minder goed dan in 'rustigere' periodes. Wanneer zij vervolgens arbeidsongeschikt wordt (tot die tijd veranderde er niets, verzorgde de beschermingsbewindvoerder de maandelijkse financiële informatievoorziening en was er voor [appellante] geen reden om de bewindvoerder te informeren) ontstaat er weer een periode waarin [appellante] overvraagd wordt. Weliswaar niet geheel conform de regels, maar wel voldoende en zeker binnen het maximaal voor [appellante] haalbare heeft zij de bewindvoerder steeds geïnformeerd. Daarbij ondersteund door haar beschermingsbewindvoerder die ook regelmatig relevante informatie doorgeeft.
De beschermingsbewindvoerder neemt de beslissingen ter zake het al dan niet verrichten van (terug)betalingen, zij kan en mag deze zelf niet nemen en is derhalve afhankelijk van haar beschermingsbewindvoerder in dezen. Dat de beschermingsbewindvoerder nog niet tot terugbetaling van de vordering van het [instantie] overging vindt zijn oorzaak in het feit dat de vordering lange tijd onduidelijk is geweest. De vordering van het [instantie] staat nu ‘on hold’,
zelfs tot na de schuldsaneringsregeling, zodat dan bekeken kan worden welk bedrag afgelost moet worden en op welke wijze. Alsdan is er geen sprake van een nieuwe schuld, hetgeen sowieso niet het geval is nu er geen sprake is van niet verrichte betalingen maar - door toedoen van het [instantie] - nog niet terugbetaalde gelden.
[appellante] heeft steeds gesolliciteerd en gewerkt wanneer dat mogelijk was. Wanneer zij niet werkte en niet of minder solliciteerde had dat een goede reden. Voor zover al vast zou komen te staan dat er meer verdiend had kunnen worden, hetgeen gelet op de rugklachten van [appellante] nog maar de vraag is, is het niet aan [appellante] te verwijten dat zij andere keuzes maakte. Ze maakte deze keuze immers niet om 'niet te hoeven of willen werken' maar 'om werk te vinden dat ze langer volhoudt en op den duur meer opbrengt'.
[appellante] heeft alles gedaan om maximaal te verdienen, dit binnen haar psychische en lichamelijk mogelijkheden. Voor zover er sprake zou zijn van gemist inkomen dan biedt de rechtbank ten onrechte niet de kans om een en ander af te kopen.
Ondanks de vele tegenslagen die zij heeft gekend, alsmede haar psychische beperkingen heeft [appellante] zich er steeds doorheen geslagen en zich naar haar vermogen maximaal voor de
schuldsaneringsregeling en de schuldeisers ingezet.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] heeft zich vooral door het advies en de aanwijzingen van het [instantie] laten leiden. Zo gaf het [instantie] onder andere aan dat [appellante] eerst haar gezinssituatie op orde moest zien te krijgen alvorens zij aan het zoeken naar een baan toe zou kunnen komen. Toen het [instantie] haar adviseerde om een opleiding te gaan volgen bestond er bij [appellante] ook onduidelijkheid met betrekking tot de vraag of zij hiervoor al dan niet eerst toestemming aan de bewindvoerder zou moeten vragen. Volgende week heeft zij een sollicitatiegesprek bij [bedrijf] .
Voorts is het nog maar de vraag of er wel sprake is van een nieuwe schuld aan het [instantie] . Dat wordt nog door het [instantie] uitgezocht. Feit is wel dat [appellante] over de periode waarop deze uitkering ziet nabetalingen van het [instantie] heeft ontvangen. Dat is toch een indicatie dat die uitkering destijds terecht is geweest en nu dus waarschijnlijk niet meer zal worden teruggevorderd.
Ook geeft [appellante] aan dat zij over een half jaar een substantieel aanbod tot afkoop aan haar schuldeisers zal kunnen doen. Zij spaart hiervoor door nu te leven van een minimaal leefgeld. Er staat inmiddels al zo’n € 3.000,00 op de boedelrekening.
[appellante] geeft vervolgens aan in maart van dit jaar een twee weken durende psychose te hebben gehad. Zij heeft hiervoor (extra) medicatie ontvangen die zij nu nog aan het afbouwen is.
Tot slot voert [appellante] aan dat zij wel solliciteert, maar meestal mondeling. Zij loopt dan bijvoorbeeld bij een winkel binnen en vraagt dan of er aan vacature is. Daarbij erkent [appellante] dat zij niet al te gemotiveerd (meer) te werk gaat omdat zij de kans dat zij (alsnog) een schone lei zal krijgen erg klein acht. Zij wil na viereneenhalf jaar eindelijk van het schuldsaneringsregime af zijn.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 13 april 2023 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het hof gaf [appellante] bij arrest van 1 april 2021 een laatste kans om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen door zich 100% aan de verplichtingen te houden en zo zicht te behouden op een schuldenvrije toekomst. Vast staat derhalve dat [appellante] in de eerste twee jaar van de schuldsaneringsregeling niet heeft voldaan aan de hieruit voortvloeiende verplichtingen en dan met name niet aan de informatieplicht.
In de periode na 1 april 2021 heeft [appellante] vanwege een ziekenhuisopname van een van haar
kinderen niet altijd volgens de regels van de schuldsaneringsregeling gesolliciteerd. Er is in
deze periode geen verzoek bij de rechter-commissaris gedaan om vrijstelling van de arbeid
/sollicitatieplicht. Met ingang van 8 september 2021 treedt [appellante] in dienst als oproepkracht en werkt tussen de 17-20 uur per week. Met ingang van 22 april 2022 viel [appellante] (gedeeltelijk) uit. Van de beschermingsbewindvoerder verneemt de bewindvoerder eind september 2022 dat dit verzuim verband hield met rugklachten. [appellante] werd voor haar klachten gezien in het ziekenhuis. De bewindvoerder heeft niet vernomen of er een behandeling is gestart. Op 8 september 2022 ging [appellante] ziek uit dienst. In het werkplan van het [instantie] worden de rugklachten bevestigd. Met ingang van december 2022 ontvangt [appellante] weer een volledige Wajong uitkering.
[appellante] start op 5 december 2022 een opleiding (thuisstudie) tot begrafenisverzorgster. Deze
opleiding duurt tot december 2023. [appellante] geeft aan 3 à 4 uur per week te studeren. Bij de studie hoort een stage. De bewindvoerder is er niet mee bekend wat deze stage inhoudt, wanneer deze start en hoeveel tijd deze in beslag zal nemen. Feit blijft dat voor het volgen van deze opleiding geen toestemming is gevraagd aan de rechter-commissaris.
In de periode december 2022 tot en met februari 2023 heeft [appellante] slechts twee zeer summiere sollicitaties overgelegd.
Uit het boedeloverzicht blijkt dat de schuldeisers er baat bij hebben wanneer [appellante] werkt. In de periodes waarin [appellante] werkzaam is bestaat er een afdrachtcapaciteit. Op 3 maart 2023 meldt de beschermingsbewindvoerder dat deze van de ex-partner van [appellante] heeft vernomen dat [appellante] in een psychose zou zijn beland. Zij zou hiervoor zware medicatie hebben gekregen. Verdere informatie ontbreekt.
Het laatste emailbericht van [appellante] aan haar voormalige bewindvoerder dateert van 9 maart 2022. Hierin verstrekt [appellante] informatie over de verlenging van haar contract, niet over het feit dat zij in april 2022 ziek werd en dat een advocaat werd geraadpleegd omdat er door de werkgever geen salaris meer werd betaald. Het eerstvolgende bericht van [appellante] wordt ontvangen op 3 januari 2023. Hierin informeert [appellante] de bewindvoerder over het feit dat zij in overleg met het [instantie] op 5 december 2022 is gestart met een opleiding tot uitvaartverzorgster. Het feit dat de beschermingsbewindvoerder ervoor zorgdraagt dat de financiële informatie wordt aangeleverd ontslaat [appellante] nadrukkelijk niet van haar actieve informatieplicht zoals deze geldt gedurende de schuldsaneringsregeling.
De vordering bij het [instantie] werd op 25 augustus 2022 duidelijk. De beschermingsbewindvoerder stuurt op 31 augustus 2022 kennelijk zelf een bevestiging per emailbericht aan het [instantie] . De vordering bedraagt € 1.932,80. Het feit dat het [instantie] uitstel heeft gegeven voor het betalen van de vordering is geen reden om de vordering in de schuldsaneringsregeling onbetaald te laten. Momenteel staat deze nieuwe schuld een schone lei in de weg. De boedelachterstand bedraagt € 55,66.
[appellante] heeft zich in de periode na 1 april 2021 dus opnieuw niet 100% aan de verplichtingen gehouden.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat er tijdens de laatste zitting bij de rechtbank met geen woord inhoudelijk gerept is over de kwestie van de [instantie] terugvordering, er is toen alleen gezegd dat de invordering hiervan was stilgelegd. De informatie die [appellante] thans ter zitting in hoger beroep verschaft is derhalve nieuw voor de bewindvoerder. Ook met betrekking tot de psychose van [appellante] is de bewindvoerder maar beperkt geïnformeerd. Zij had alleen van de beschermingsbewindvoerder vernomen dat [appellante] een psychose had, niet dat zij daarvoor werd behandeld, waar deze behandeling uit bestond en hoe deze behandeling verliep. Ook over het verloop van de opleiding van [appellante] is de bewindvoerder nimmer geïnformeerd. Desgevraagd geeft de bewindvoerder tot slot aan dat het (in deze fase van de schuldsaneringsregeling nog) afkopen van de schulden een zeer uitzonderlijke situatie betreft die zij in haar praktijk eigenlijk ook nooit meemaakt.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - desgevraagd het volgende aangevoerd. Er is nog steeds contact met [instantie] inzake het al dan niet terugvorderen van aan [appellante] uitgekeerde bedragen. Ook het [instantie] vond het raar dat er nabetalingen hebben plaatsgevonden over dezelfde periode als waarover ook mogelijk gelden worden teruggevorderd. Deze kwestie speelt nu ongeveer al twee jaar.
Voorts geeft de beschermingsbewindvoerder aan dat zijn collega [appellante] wel degelijk heeft geattendeerd op het feit dat het volgen van een opleiding binnen de schuldsaneringsregeling niet kan zonder daarvoor eerst via de bewindvoerder toestemming te vragen en te verkrijgen van de rechter-commissaris.
Ook geeft de beschermingsbewindvoerder aan dat [appellante] nu aan het sparen is zodat zij over ongeveer een half jaar een afkoopvoorstel aan haar schuldeisers kan doen. Zij spaart ongeveer € 100,- tot € 150,- per maand. In de afkoopberekening is geen rekening gehouden met de mogelijk nog te betalen schuld aan het [instantie] van ongeveer € 1.900,-.
Tot slot stelt de beschermingsbewindvoerder dat [appellante] vaak wel begrijpt wat er van haar verwacht wordt, maar dat zij daarna maar moeilijk daadwerkelijk tot actie overgaat. Dat geldt met name wanneer de informatie haar uitsluitend schriftelijk bereikt. Na een gesprek doet [appellante] doorgaans wat sneller wat er van haar verwacht wordt.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Het hof stelt allereerst vast dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] bij vonnis van 19 januari 2021 op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd is. Bij arrest van 1 april 2021 heeft dit hof voornoemd vonnis vernietigd en daarbij de termijn van de schuldsaneringsregeling met 18 maanden verlengt, in casu tot 4 maart 2023. Daarbij heeft dit hof [appellante] een allerlaatste kans gegund en deze onder r.o. 3.7.3. van voornoemd arrest als volgt geformuleerd:
“In de gegeven omstandigheden is het hof van oordeel dat [appellante] een laatste kans moet krijgen om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen door zich voor 100% aan de verplichtingen te houden en zo zicht te behouden op een schuldenvrije toekomst. [appellante] heeft naar het oordeel van het hof er voldoende blijk van gegeven dat zij tijdens een periode van verlenging van de nog lopende termijn met 18 maanden wél aan de algemene en spontane inlichtingenplicht én de sollicitatieplicht zal voldoen.”
Het hof stelt thans vast dat [appellante] de in voornoemd arrest expliciet vermelde verplichtingen wederom niet naar behoren, feitelijk nagenoeg in het geheel niet, is nagekomen en overweegt daartoe als volgt.
3.10.3.
Vast staat dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht wederom niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft zij de bewindvoerder niet (tijdig) geïnformeerd over de voortgang inzake de mogelijke terugvordering door het [instantie] , de aard en het verloop van haar psychose alsmede de behandeling die zij hiervoor genoot, haar uitval wegens rugklachten in april 2022 en de behandelingen die [appellante] voor deze rugklachten ontving. Ook heeft [appellante] de bewindvoerder niet om toestemming gevraagd toen het [instantie] haar adviseerde om een opleiding te gaan volgen. Dit laatste klemt des temeer nu de beschermingsbewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk heeft verklaard dat aan [appellante] wel degelijk was meegedeeld dat voor het gedurende de schuldsaneringsregeling volgen van een opleiding wel degelijk de toestemming van de rechter-commissaris vereist is. [appellante] heeft deze mededeling van de beschermingsbewindvoerder niet weersproken.
3.10.4.
Daarbij komt dat [appellante] ook de sollicitatie- en arbeidsverplichting nagenoeg in het geheel niet is nagekomen. Zij heeft in de periode dat op haar de sollicitatieplicht rustte te weinig, namelijk slechts tweemaal, aantoonbaar gesolliciteerd. [appellante] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep weliswaar gesteld dat zij vaker gesolliciteerd heeft, maar hiervan heeft zij geen sollicitatiebewijzen overgelegd. Daar komt bij dat het hier volgens [appellante] ook veelal spontane, mondelinge open sollicitaties betreft en dit een vorm van solliciteren is die in het kader van de schuldsaneringsregeling weliswaar niet verboden is, maar niet geldt als een sollicitatie volgens de regels van de schuldsaneringsregeling. Ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen dient een schuldenaar immers minstens viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) te verrichten alsmede ingeschreven te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus.
3.10.5.
Het hof merkt voorts op dat [appellante] niet alleen haar bewindvoerder, maar ook het hof nauwelijks heeft voorzien van schriftelijke bewijzen ter onderbouwing van haar stellingen zoals in haar beroepschrift alsmede ter zitting in hoger beroep geponeerd. Zo ontbreekt ieder afschrift van correspondentie met het [instantie] waaruit blijkt dat de terugvordering daadwerkelijk nog in onderzoek is en dat de invordering hiervan door het [instantie] is opgeschort. Ook is er geen enkel medisch stuk of rapportage van een arts overgelegd ten aanzien van (de behandeling van) de mentale en fysieke klachten van [appellante] en de medische situatie (inclusief ziekenhuisopname) van een van haar kinderen. Ook met betrekking tot de door [appellante] gestelde sollicitatieactiviteiten, daaronder begrepen haar aanstaande sollicitatiegesprek bij [bedrijf] , is er door [appellante] nog altijd geen enkel schriftelijk bewijs overgelegd.
3.10.6.
Het hof rekent het [appellante] ook aan dat de schuld terzake van de uitkering ad
€ 1.887,15 die het [instantie] bij onherroepelijke beschikking van 12 januari 2021 van haar heeft teruggevorderd nog steeds bestaat. Het hof heeft in zijn arrest van 1 april 2021 dit reeds als een nieuwe schuld aangemerkt. [appellante] heeft nog steeds geen enkel bedrag hierop afgelost ondanks dat de beschermingsbewindvoerder over voldoende middelen hiervoor beschikt. De schuld is inmiddels kennelijk opgelopen tot € 1.932,80. Het hof heeft reeds overwogen dat de gestelde opschorting van de invordering niet maakt dat deze onherroepelijke terugvordering als ‘vaag’ bestempeld kan worden. Ook eventuele ontvangen nabetalingen ontnemen nog niet de rechtskracht aan de onherroepelijke beschikking, waarbij het hof overigens nogmaals opmerkt dat noch van die nabetalingen noch van de correspondentie met het [instantie] bewijsstukken zijn overgelegd.
3.10.7.
Gelet op het vorengaande, en daarbij nadrukkelijk verwijzend naar het feit dat [appellante] bij arrest 1 april 2021 door dit hof reeds een allerlaatste kans geboden is, is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
Ten overvloede - nu hierom door [appellante] ook niet is verzocht - acht het hof gelet op het vorengaande ook geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] (ambtshalve) te verlengen. Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] terecht en op goede gronden heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
3.10.8
Tot slot merkt het hof, ook in algemene zin, op in beginsel afwijzend te staan ten opzichte van het gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling afkopen van schulden nu een dergelijke constructie naar het oordeel van het hof zich niet verhoudt met de aard en het doel van de schuldsaneringsregeling. Ten overvloede merkt het hof op dat op de beheerrekening van de beschermingsbewindvoerder ook niet voldoende actief hiervoor staat, mede omdat geen rekening is gehouden met de terugbetaling van de [instantie] -schuld tijdens de loop van de schuldsanering.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en R.L.G. Kraaijvanger en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023.