Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6817588 / CV EXPL 18-1922)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven in principaal hoger beroep, tevens houdende een wijziging van de eis in conventie, met producties 60 tot en met 75;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties 17 tot en met 28;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
- a. [persoon 1] huurde vanaf 1 januari 1998 op grond van een schriftelijk gesloten huurovereenkomst de bedrijfsruimte aan het adres [adres] in [plaats] van [persoon 2] .
- b. In artikel 1 van de huurovereenkomst is het volgende vermeld.
- c. In de huurovereenkomst is vermeld dat de algemene voorwaarden als bijlage bij de huurovereenkomst zijn verstrekt.
- d. In artikel 6.1 van de algemene voorwaarden is het volgende vermeld.
- h. Op 20 april 2004 is een overeenkomst tot indeplaatsstelling gesloten. Middels indeplaatsstelling is huurder op 20 april 2004 in de plaats gesteld voor [persoon 1] en is zij de bedrijfsruimte, bestemd als winkel in de verkoop van schoenen en aanverwante (lederen) zaken en reisartikelen, gaan huren van verhuurder. De in de overeenkomst opgenomen huurprijs bedraagt € 2.318,36 per maand.
- i. De huurovereenkomst is telkens verlengd voor de duur van vijf jaren en loopt nu tot 1 januari 2023.
- j. In een brief, gedateerd 11 juli 2017 van de gemachtigde van huurder aan verhuurder is het volgende vermeld.
Levensgevaarlijke problemen met het lichtnet
Stroomflitsen uit lichtschakelaar van verlichting:
Spots in plafond die eruit zakken:
Stroomverbruik tijdens verbouwing bovenverdieping
- De wandcontactdozen hebben een foutstroom, verkeerde fase nul positie of een verkeerde voedingsaanvoer;
- De spots plafond en aansluitsnoeren hebben geen goede trekontlasting op de mantel en hebben een loshangende aarde op het plafond;
- Gevaarlijke problemen in meterkast en lichtnet elders;
- Grote brokken steen/betonstukken vallen samen met zand en stof op de apparatuur in de meterkast. Er valt nog steeds dergelijk materiaal op de apparatuur in de meterkast. Er is hierdoor zelfs brandgevaar.
- Etc.
[emailadres](de vorige huurder van het pand) aan huurder is het volgende vermeld.
- 1. een verklaring voor recht dat de bedrijfshuurovereenkomst tussen [de B.V. 1] en [de B.V. 2] voor het gehuurde met adres [adres] te [plaats] , per 1 oktober 2016 partieel is ontbonden voor wat betreft de plicht tot het betalen van huurpenningen, met een (huurprijsverminderings)percentage van 45%.
- 2. een verklaring voor recht dat [de B.V. 1] vanaf 1 oktober 2016 gerechtigd is om de te betalen huurpenningen aan [de B.V. 2] met 45% blijvend – dus ook naar de toekomst toe – niet te hoeven betalen aan [de B.V. 2] , hierbij uitgaande van een huurprijs van € 1.714,17 inclusief btw per maand;
- 3. een verklaring voor recht dat [de B.V. 2] aansprakelijk is jegens [de B.V. 1] voor alle schade die [de B.V. 2] direct dan wel indirect heeft veroorzaakt jegens [de B.V. 1] als gevolg van de onrechtmatige verbouwingswerkzaamheden aan het gehuurde;
- 4. [de B.V. 2] te veroordelen in de vermogensschade die [de B.V. 1] heeft geleden als direct gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de bedrijfshuurovereenkomst tussen [de B.V. 1] en [de B.V. 2] , dan wel door het toerekenbaar onrechtmatig handelen door [de B.V. 2] , zijnde € 194.880,--;
- 5. [de B.V. 1] te machtigen dat zij is gerechtigd om de gebreken aan het gehuurde te verhelpen, door het deugdelijk laten installeren van de elektrische installatie behorende tot het gehuurde, waarbij [de B.V. 1] meer concreet wordt gemachtigd om alle zaken die [x] Installaties B.V. opmerkt in haar rapport van 18 juli 2017 onder “waargenomen gebreken” in de “quickscan elektrische installatie”, en zoals opgesomd onder nummer 17 van de dagvaarding, deugdelijk te laten herstellen tot een herstelbedrag van € 1.295,--;
- 6. een verklaring voor recht dat [de B.V. 1] recht heeft op evenredige huurprijsvermindering in de zin van artikel 7:207 BW voor de dagen dat als gevolg van de onrechtmatige verbouwing door [de B.V. 2] , [de B.V. 1] in het geheel geen huurgenot heeft gekend van de door haar gehuurde ruimte en – als zij op termijn het plafond van het gehuurde laat herstellen – geen huurgenot zal hebben, waarbij de periode waarover [de B.V. 1] in het geheel geen gebruik heeft kunnen en zal kunnen maken van het gehuurde te stellen is op drie weken, zodat over deze drie weken een huurprijskorting van € 1.200,-- moet worden toegekend;
- Begin 2016 is [de B.V. 1] met [de B.V. 2] overeengekomen dat de huurprijs van € 20.400,-- exclusief btw per jaar zou worden verlaagd tot € 17.000,-- exclusief btw per jaar, zijnde € 1.714,17 inclusief 21% btw per maand.
- De bovenverdieping van het pand waarin de winkelruimte zich bevindt, behoort ook tot het gehuurde. Omdat [de B.V. 2] die bovenverdieping in 2016 aan [de B.V. 1] heeft ontnomen door daarin woonruimte te realiseren en te verhuren aan derden, heeft [de B.V. 1] de huurovereenkomst met ingang van 1 oktober 2016 rechtsgeldig partieel ontbonden voor 45%, zodat zij vanaf die datum nog maar 45% van € 1.714,17 inclusief 21% btw per maand aan huur verschuldigd is.
- I. ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] ;
- II. veroordeling van [de B.V. 1] tot ontruiming van het gehuurde;
- III. veroordeling van [de B.V. 1] tot betaling aan [de B.V. 2] van € 41.976,25 (€ 10.270,89 aan huurachterstand over de maanden maart 2016 tot en met juli 2017, te verminderen met € 1.000,57 als vergoeding voor de verbouwing, te vermeerderen met € 26.352,73 aan huurachterstand over de maanden augustus 2017 tot en met oktober 2020, te vermeerderen met € 6.353,20 aan over de periode tot en met oktober 2021 verbeurde contractuele boetes), alsmede veroordeling van [de B.V. 1] tot betaling aan [de B.V. 2] van de huurpenningen van € 2.460,18 per maand vanaf het moment dat deze zullen vervallen en door [de B.V. 2] niet tijdig zijn voldaan, tot aan de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst;
- IV. veroordeling van [de B.V. 1] tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 2.460,18 per maand of gedeelte van een maand, over de periode vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot aan de daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde;
- In verband met de door [de B.V. 1] in conventie onder 1 en 2 gevorderde verklaringen voor recht moet [de B.V. 1] bewijzen dat de bovenverdieping van het pand waarin de winkelruimte zich bevindt, tot het gehuurde behoort (rov. 4.2 tot en met 4.2.6).
- In verband met de door [de B.V. 1] in conventie onder 5 gevorderde verklaring voor recht dat zij gerechtigd om gebreken aan de elektrische installatie van het gehuurde te laten verhelpen op kosten van [de B.V. 2] , moet [de B.V. 1] bewijzen dat sprake is van de in rechtsoverweging 4.3.1 van het tussenvonnis genoemde gebreken aan (de elektrische installatie van) het gehuurde, dat dit gebreken betreffen waarvoor [de B.V. 2] aansprakelijk is omdat deze gebreken zich bevinden na de meter en zijn ontstaan als gevolg van (verbouwings)werkzaamheden die in opdracht van [de B.V. 2] zijn verricht, en dat dat [de B.V. 2] in verzuim is met het verhelpen van deze gebreken (rov. 4.3.1 tot en met 4.3.7).
- dat de bovenverdieping van het pand waarin de winkelruimte zich bevindt tot het gehuurde behoort;
- dat sprake is van de in rechtsoverweging 4.3.1 van het tussenvonnis genoemde gebreken aan (de elektrische installatie van) het gehuurde, dat dit gebreken betreffen waarvoor [de B.V. 2] aansprakelijk is omdat deze gebreken zich bevinden na de meter en zijn ontstaan als gevolg van (verbouwings)werkzaamheden die in opdracht van [de B.V. 2] zijn verricht, en dat [de B.V. 2] in verzuim is met het verhelpen van deze gebreken.
- [de B.V. 1] is niet geslaagd in het bewijs dat de bovenverdieping van het pand waarin de winkelruimte zich bevindt, tot het gehuurde behoort (rov. 2.4 tot en met 2.13).
- Omdat [de B.V. 1] niet in dat bewijs is geslaagd, moeten de door haar in conventie onder 1 en 2 gevorderde verklaringen voor recht worden afgewezen (rov. 2.14).
- [de B.V. 1] is ten dele, namelijk met betrekking tot de gebreken b en g, geslaagd in het bewijs dat sprake is van de in rechtsoverweging 4.3.1 van het tussenvonnis genoemde gebreken aan (de elektrische installatie van) het gehuurde, dat dit gebreken betreffen waarvoor [de B.V. 2] aansprakelijk is omdat deze gebreken zich bevinden na de meter en zijn ontstaan als gevolg van (verbouwings)werkzaamheden die in opdracht van [de B.V. 2] zijn verricht, en dat [de B.V. 2] in verzuim is met het verhelpen van deze gebreken. Met betrekking tot deze gebreken b en g kan de in conventie onder 5 gevorderde machtiging worden verleend. De kantonrechter zal het voor alle gebreken gevorderde herstelbedrag aanhouden, omdat het voor de kantonrechter niet mogelijk is een ander bedrag te bepalen (rov. 2.15 tot en met 2.18).
- De kantonrechter zal de in conventie onder 4 gevorderde schadevergoeding terzake schade die [de B.V. 1] heeft geleden als gevolg van de door [de B.V. 2] aan het gehuurde uitgevoerde verbouwing, per schadepost beoordelen. Ook in de in conventie onder 6 gevorderde huurprijsvermindering komt daarbij aan de orde (rov. 2.20 tot en met 2.20.2).
- Als gevolg van de verbouwing is de winkel van 16 tot en met 20 januari 2017 gesloten geweest. Als compensatie daarvoor heeft [de B.V. 2] [de B.V. 1] over deze periode vrijgesteld van haar huurbetalingsverplichting. [de B.V. 1] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij haar winkel als gevolg van de verbouwing langer dan een week heeft moeten sluiten. De in conventie onder 6 gevorderde huurprijsvermindering is daarom niet toewijsbaar (rov. 2.21).
- Bij conclusie na enquête heeft [de B.V. 1] haar vordering ter zake gederfde winst vermeerderd. Aan deze eisvermeerdering heeft [de B.V. 1] ten grondslag gelegd dat zij als gevolg van het ontnemen van de bovenverdieping minder magazijnruimte heeft gehad, waardoor zij minder schoenen heeft kunnen inkopen en verkopen. Dit deel van de vordering moet worden afgewezen omdat [de B.V. 1] niet is geslaagd in het bewijs dat de bovenverdieping tot het gehuurde behoorde (rov. 2.22 en 2.22.1, welke laatstgenoemde overweging in het vonnis abusievelijk is genummerd als 2.20.1).
- Ter zake winstderving door de sluiting van de winkel gedurende één week als gevolg van de verbouwing, is € 1.915,-- toewijsbaar (rov. 2.22.4).
- De schadepost ter zake gederfde winst gedurende de (rest van de) verbouwingsperiode moet worden afgewezen (rov. 2.22.5).
- De post “Kosten kadaster” moet worden afgewezen (rov. 2.24).
- De post “Kosten boekhouder” moet worden afgewezen (rov. 2.25).
- De post “Stoomverbruik verhuurder” moet worden afgewezen (rov. 2.26).
- De post “Kosten leeghalen en opslag schoenen” moet worden afgewezen (rov. 2.27).
- De posten “Kosten elektriciteitsonderzoek” en “Kosten elektriciteitsnet” werden ook al gevorderd als onderdeel van vordering 5 in conventie. Over deze posten is hiervoor (naar het hof begrijpt: in rov. 2.15 tot en met 2.18) al beslist (rov. 2.28).
- Ter zake de post “Zonnescherm” is € 600,-- toewijsbaar (rov. 2.29).
- De post “Buitenreclame” moet worden afgewezen (rov. 2.30).
- De post “Lichtbakken” moet worden afgewezen (rov. 2.31).
- De post “Vloerbedekking” moet worden afgewezen (rov. 2.32).
- Ter zake de post “Alarminstallatie” is € 1.850,-- toewijsbaar (rov. 2.33).
- De post “Plafond” moet worden afgewezen (rov. 2.34.1, eerste deel).
- Ter zake de post “Lichtspots” is € 472,95 toewijsbaar (rov. 2.34.1, tweede deel).
- De post “Stofzuiger (doorgebrand)” moet worden afgewezen (rov. 2.35).
- Ter zake de post “Onverkoopbare schoenen” is het gestelde bedrag van € 5.868,-- toewijsbaar (rov. 2.36 en 2.26.1).
- De post “Reparatiekosten rekken (hout en verf)” moet worden afgewezen.
- De bij vermeerdering van eis toegevoegde post “Reclamekosten” moet worden afgewezen (rov. 2.38).
- Aan de stelling van [de B.V. 1] dat [de B.V. 2] op ongerechtvaardigde wijze is verrijkt doordat aan [de B.V. 1] het gebruik van de bovenverdieping in september 2016 onrechtmatig is ontnomen, moet om meerdere redenen voorbij worden gegaan (rov. 2.39).
- Ter zake de in conventie onder 4 gevorderde schadevergoeding is dus (€ 1.915,-- voor winstderving + € 600,-- voor het zonnescherm + €1.850,-- voor het alarm + € 472,95 voor de lichtspots + € 5.868,-- voor de beschadigde schoenen =) € 10.705,95 toewijsbaar (rov. 2.40).
- Omdat is geoordeeld over de afzonderlijke schadeposten, is er geen ruimte meer voor toewijzing van de in conventie onder 3 gevorderde verklaring voor recht (rov. 2.41).
- Er moet van worden uitgegaan dat tussen partijen over de periode van 1 maart 2016 tot 1 maart 2018 een verlaagde huurprijs van € 1.714,17 per maand gold en dat daarna de oorspronkelijke huurprijs van € 2.318,36 (en na de huurverhoging per januari 2018 € 2.353,14, na de huurverhoging van januari 2019 € 2.397,84 en na de huurverhoging van januari 2020 € 2.460,18) per maand is gaan gelden (rov. 2.43.2).
- Dit leidt ertoe dat de huurachterstand tot en met oktober 2020 € 22.053,84 bedraagt (10 x € 638,97 + 12 x € 683,67 + 10 x € 746,01). Daarop komt in mindering de vergoeding van € 1.000,57 vanwege de verbouwing, waardoor € 21.053,27 resteert (rov. 2.43.3).
- Ter zake contractuele boete is € (32 x € 113,45 =) € 3.630,40 toewijsbaar (rov. 2.44).
- Het beroep op matiging van de boete moet worden afgewezen (rov. 2.45).
- De vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot veroordeling van [de B.V. 1] tot ontruiming van het gehuurde zijn niet toewijsbaar (rov. 2.45.1 tot en met 2.45.3).
- De vordering ter zake huurtermijnen en toekomstige contractuele boetes na oktober 2020 wordt toegewezen voor zover [de B.V. 1] met de betaling daarvan in gebreke is gebleven of zal blijven (rov. 2.45.4).
- Omdat de partijen in conventie en in reconventie deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, moeten de partijen in conventie en in reconventie elk de eigen proceskosten dragen (rov. 3.1).
- [de B.V. 2] veroordeeld om aan [de B.V. 1] € 10.705,95 te betalen;
- [de B.V. 1] gemachtigd om de gebreken aan de elektrische installatie, zijnde de punten in rechtsoverweging 4.3.1 van het tussenvonnis van 24 april 2019 genoemd onder de letters b. en g., deugdelijk te laten herstellen, tot een herstelbedrag van € 1.295,--, en [de B.V. 2] veroordeeld tot betaling van dit herstelbedrag aan [de B.V. 1] .
- € 21.053,27 aan achterstallige huur (naar het hof begrijpt: over de periode van 1 maart 2018 tot en met oktober 2020);
- € 3.630,40 aan contractuele boete over de periode van 1 maart 2018 tot en met oktober 2020;
- de huur vanaf november 2020, vermeerderd met de contractuele boete, voor zover huurder met betaling van de huurpenningen in gebreke is gebleven dan wel zal blijven.
- [de B.V. 1] heeft het gehuurde medio oktober 2021 verlaten en vanaf dat moment geen huur meer betaald.
- Daarna hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd over de redenen van dat vertrek en over de gevolgen die dat vertrek moet hebben. Het hof zal die correspondentie aan het eind van dit arrest bij de behandeling van grief II in incidenteel hoger beroep weergeven.
- toewijzing van de vermeerderde eis in conventie van [de B.V. 1] ;
- afwijzing van de vorderingen van [de B.V. 2] in reconventie;
- bekrachtiging van de beroepen vonnissen voor zover in principaal hoger beroep aangevochten;
- vernietiging van het eindvonnis van 15 september 2021 voor zover in incidenteel hoger beroep aangevochten;
- in zoverre opnieuw rechtdoende in conventie: afwijzing alsnog van de in conventie toegewezen posten waartegen in incidenteel hoger beroep grieven zijn gericht;
- in zoverre opnieuw rechtdoende in reconventie: ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [de B.V. 1] tot ontruiming van het gehuurde;
- de grieven IV en VII en de twee ongenummerde grieven in principaal hoger beroep;
- enkele onderdelen van grief 1 in incidenteel hoger beroep.
- grief V in principaal hoger beroep: de post “Kosten kadaster” (rov. 3.16.1 tot en met 3.16.3);
- grief VI in principaal hoger beroep: de post “Kosten boekhouder” (rov 3.17);
- grief 2 in incidenteel hoger beroep: de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en de vordering tot ontruiming van het gehuurde (rov. 3.18.1 tot en met 3.18.14);
- het dan nog niet behandelde onderdeel van grief I in incidenteel hoger beroep: de aan [de B.V. 1] gegeven machtiging om de gebreken b en g aan de elektrische installatie te laten herstellen tot een door [de B.V. 2] te betalen bedrag van € 1.295,-- (rov. 3.19.1 en 3.19.2).
- A. € 600,-- voor het zonnescherm,
- B € 1.850,-- voor het alarm,
- C. € 472,95 voor de lichtspots;
- D. € 5.868,-- voor de onverkoopbare schoenen.
- C. Namens [de B.V. 1] is de brief van 1 februari 2016 niet voor akkoord ondertekend en niet aan [de B.V. 2] geretourneerd.
- D. [de B.V. 1] is met ingang van 1 maart 2016 de verlaagde huur gaan betalen. Over de maanden maart 2016 tot en met juli 2017 heeft [de B.V. 2] aan [de B.V. 1] huurfacturen verzonden voor het verlaagde bedrag. Over de maanden met ingang van augustus 2017 heeft [de B.V. 2] aan [de B.V. 1] huurfacturen gestuurd voor de niet verlaagde huur.
- E. [de B.V. 1] heeft de in de brief van 1 februari 2016 bedoelde omzetgegevens niet aan [de B.V. 2] verstrekt.
- F. Bij brief van 23 juli 2017 heeft [de B.V. 2] aan de toenmalige gemachtigde van [de B.V. 1] onder meer het volgende meegedeeld:
- de heer [persoon 1] , de oorspronkelijk hurende partij bij de huurovereenkomst;
- mevrouw [echtgenote persoon 1] , de echtgenote van [persoon 1] ;
- de heer [naam 3] , bestuurder van [de B.V. 1] .
- [de B.V. 1] niet is geslaagd in het bewijs dat de bovenverdieping tot het gehuurde behoort;
- zodat kosten die [de B.V. 1] ter zake die kwestie heeft gemaakt, niet voor vergoeding in aanmerking komen.
- met ingang van medio oktober 2021 het gehuurde te verlaten en haar winkel daarin niet langer te exploiteren;
- met ingang van medio oktober 2021 elke huurbetaling te staken.
- A. tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [de B.V. 2] dat de algemene bepalingen voor of bij het sluiten van de huurovereenkomst aan [persoon 1] ter hand zijn gesteld;
- B. te bewijzen dat [persoon 4] van [de B.V. 2] kort na 1 februari 2016 de winkel van [de B.V. 1] heeft bezocht en daar met [naam 3] van [de B.V. 1] is overeengekomen dat de huur met ingang van 1 maart 2016 onvoorwaardelijk en definitief zou worden verlaagd tot € 17.000,-- exclusief btw per jaar, meer in het bijzonder door het als getuigen laten horen van [naam 3] en diens dochter [dochter naam 3] ;
- C. nader bewijs te leveren van haar stelling dat de bovenverdieping van het pand waarin de winkelruimte zich bevindt, tot het gehuurde behoorde, meer in het bijzonder door het als getuigen laten horen van de heer [persoon 1] , diens echtgenote en de heer [naam 3] ;
4.De uitspraak
- A. tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [de B.V. 2] dat de algemene bepalingen voor of bij het sluiten van de huurovereenkomst aan [persoon 1] ter hand zijn gesteld;
- B. te bewijzen dat [persoon 4] van [de B.V. 2] kort na 1 februari 2016 de winkel van [de B.V. 1] heeft bezocht en daar met [naam 3] van [de B.V. 1] is overeengekomen dat de huur met ingang van 1 maart 2016 onvoorwaardelijk en definitief zou worden verlaagd tot € 17.000,-- exclusief btw per jaar, meer in het bijzonder door het als getuigen laten horen van [naam 3] en diens dochter [dochter naam 3] ;
- C. nader bewijs te leveren van haar stelling dat de bovenverdieping van het pand waarin de winkelruimte zich bevindt, tot het gehuurde behoorde, meer in het bijzonder door het als getuigen laten horen van de heer [persoon 1] , diens echtgenote en de heer [naam 3] ;