Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9669903 CV EXPL 22-561)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 351 Rv;
- het H16-formulier van 11 juli 2022, waarin de bewindvoerder q.q. het hof heeft bericht dat partijen hebben afgesproken om de incidentele procedure te royeren onder compensatie van kosten;
- de memorie van grieven met een productie;
- de memorie van antwoord met producties.
3.De beoordeling
“een spontane ontbranding van een lithium-ion-batterij van een apparaatof iets dergelijks[onderstreping hof]
dat in de rotzooi achter de woning aanwezig is geweest.”. De afwezigheid van goederen of apparaten met een lithium-ion-batterij in de rommel in de achtertuin van het gehuurde sluit dan ook niet uit dat de rommel in de achtertuin de brand heeft veroorzaakt. Daarnaast noemt [de B.V.] in het rapport brandstichting als mogelijke oorzaak van de brand. Een andere mogelijke oorzaak van de brand dan de hiervoor genoemde twee mogelijke oorzaken heeft de bewindvoerder q.q. niet aangevoerd.
“Een gebrek is een staat of eigenschap van de[gehuurde]
zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft.”3.21. Nu op grond van wat hiervoor in het kader van grief 1 is overwogen in voldoende mate vast staat dat de oorzaak van de brand aan [persoon] is toe te rekenen, is er geen sprake van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. [persoon] kan daarom geen aanspraak maken op vermindering van de huurprijs en dus ook niet op terugbetaling van teveel betaalde huur op grond van onverschuldigde betaling.
“Zodra het brandpand [straatnaam][huisnr. 1][hof: het gehuurde]
leeg is, kunnen wij een afspraak maken (...) om de diepte-ingreep van herstel in deze woning vast te stellen (...).”. Woonpunt heeft meerdere keren aan (de bewindvoerder van) [persoon] laten weten dat [persoon] zijn spullen uit het gehuurde moest verwijderen voordat met de herstelwerkzaamheden kon worden begonnen en Woonpunt heeft [persoon] meerdere keren, al dan niet via de bewindvoerder, verzocht het gehuurde leeg te ruimen. [persoon] heeft daaraan geen gehoor gegeven, hoewel hij (kennelijk) wel begreep dat de woongedeeltes van het gehuurde leeggehaald moesten worden voordat Woonpunt met de herstelwerkzaamheden kon starten, zoals de advocaat van de bewindvoerder (destijds nog namens [persoon] ) in een e-mail van 24 februari 2022 (productie 1 bij brief van mr. Kreutzkamp van 22 april 2022) aan de advocaat van Woonpunt heeft geschreven. Het gehuurde was toegankelijk en [persoon] beschikte over de sleutel van het gehuurde, zoals Woonpunt onweersproken heeft gesteld, zodat dat voor [persoon] geen belemmering vormde om het gehuurde leeg te ruimen. Voor zover de bewindvoerder q.q. zou willen stellen dat het [persoon] aan de financiële middelen ontbrak om zijn spullen uit het gehuurde te (laten) verwijderen en/of om deze spullen elders op te slaan, geldt dat de bewindvoerder q.q. die, door Woonpunt betwiste, stelling niet heeft onderbouwd. Nog daargelaten dat dit (beweerdelijke) gebrek aan financiële middelen, indien aanwezig, niet op Woonpunt kan worden afgewenteld.