ECLI:NL:GHSHE:2023:1584

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.312.258_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht; ontbinding huurovereenkomst en ontruiming na brand; aansprakelijkheid huurder voor schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een gehuurde woning na een brand. De appellante, Samen in Bewind B.V., trad op als bewindvoerder over de goederen van de huurder, [persoon]. De geïntimeerde, Stichting Woonpunt, had in eerste aanleg ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd, na een brand die op 12 november 2021 in de achtertuin van het gehuurde was ontstaan. De kantonrechter in Limburg had op 1 juni 2022 de vorderingen van Woonpunt toegewezen, wat leidde tot het hoger beroep van de bewindvoerder q.q.

Het hof heeft vastgesteld dat de brand mogelijk was veroorzaakt door spontane ontbranding van een lithium-ion-batterij of brandstichting, waarbij de huurder [persoon] verantwoordelijk werd gehouden voor de schade. Het hof oordeelde dat de huurovereenkomst terecht was ontbonden, omdat de huurder tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, met name door het niet verwijderen van rommel uit de achtertuin, wat bijdroeg aan de brand. De bewindvoerder q.q. had ook vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder huurprijsvermindering en terugbetaling van teveel betaalde huur, maar deze werden afgewezen.

De slotsom was dat de grieven van de bewindvoerder q.q. faalden en het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigde, met veroordeling van de bewindvoerder q.q. in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders in het kader van huurovereenkomsten en de gevolgen van nalatigheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.312.258/01
arrest van 16 mei 2023
in de zaak van
Samen in Bewind B.V., in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [persoon] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de bewindvoerder q.q. respectievelijk [persoon] ,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg aan de Geul,
tegen
Stichting Woonpunt,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Woonpunt,
advocaat: mr. M.H. Andreae te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 juni 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 1 juni 2022, door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen de bewindvoerder q.q. als gedaagde in conventie en in het voorwaardelijke incident ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), eiser in reconventie en in het incident ex artikel 223 Rv en Woonpunt als eiseres in conventie en in het voorwaardelijke incident ex artikel 223 Rv, verweerster in reconventie en in het incident ex artikel 223 Rv.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9669903 CV EXPL 22-561)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voornoemd vonnis van 1 juni 2022.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 351 Rv;
  • het H16-formulier van 11 juli 2022, waarin de bewindvoerder q.q. het hof heeft bericht dat partijen hebben afgesproken om de incidentele procedure te royeren onder compensatie van kosten;
  • de memorie van grieven met een productie;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

de feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Sinds 7 april 2011 huurde [persoon] van Woonpunt de woning aan de [straatnaam] [huisnr. 1] te [plaats] (hierna: het gehuurde).
3.1.2.
Op 12 november 2021 is er brand ontstaan in de achtertuin van het gehuurde. Daarbij is brand- en roetschade ontstaan aan het gehuurde en is ook brand- en/of roetschade ontstaan aan de woningen aan de [straatnaam] [huisnr. 2] , [huisnr. 3] en [huisnr. 4] te [plaats] .
3.1.3.
Op 15 november 2021 heeft [de B.V.] een voorlopig rapport van expertise uitgebracht. Daarin staat voor zover hier van belang het volgende:
Opdracht enVoorafgaand aan deze opdracht hebben wij op 12 november 2021 in het kader van
verrichtingeneen salvagemelding het risico-/schadeadres (...) bezocht en spraken wij de OvD BW, de OvD BZ van de gemeente Heerlen, vertegenwoordigers van de politie, [naam 1] , complexopzichter van Woonpunt Parkstad, [persoon] , huurder (...), [naam 2] van Klaverblad Verzekeringen en [de schade-expert] , schade-expert bij [bedrijf] . (...) Nadien spraken wij ook [de onderzoeker] , achtergrondonderzoeker bij [x] Experts.
Onderzoek
Salvage(…) Ook bleek politie aanwezig te zijn en de politie hield rekening met brandstichting, reden waarom men de locatie had aangemerkt als plaats delict. (…)
(…)
Politie(…) Het politie-onderzoek heeft geen exacte oorzaak uitgewezen. In de achtertuin lag een heleboel rotzooi van de huurder, waaronder oude apparatuur, scooters etc. Het is mogelijk dat sprake is van een spontane ontbranding van een apparaat, danwel dat sprake is van brandstichting. Negatieve betrokkenheid van de betrokken bewoner is vooralsnog niet vastgesteld.
Ondergetekende heeft de politie geïnformeerd over twee eerdere brandschades op het schade-adres met dezelfde huurder. (…)
OorzaakUit ons onderzoek leiden wij af dat vooralsnog geen exacte oorzaak voor het ontstaan van de brand is vastgesteld. Ofwel is er sprake van brandstichting, ofwel is er sprake van een spontane ontbranding van een lithium-ion-batterij van een apparaat of iets dergelijks dat in de rotzooi achter de woning aanwezig is geweest.
de procedure in eerste aanleg
3.2.
Woonpunt heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd, samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van de bewindvoerder q.q. tot ontruiming van het gehuurde. Tevens heeft Woonpunt een voorwaardelijke vordering ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv.
3.3.
De bewindvoerder q.q. heeft de vorderingen in conventie gemotiveerd betwist en heeft vorderingen in reconventie ingesteld. Die vorderingen zullen hierna bij de beoordeling van grief 2 aan de orde komen. Tevens heeft de bewindvoerder q.q. een vordering ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv.
3.4.
Bij vonnis van 1 juni 2022 heeft de kantonrechter in conventie, kort gezegd, de huurovereenkomst ontbonden, de vordering tot ontruiming toegewezen en de bewindvoerder q.q. veroordeeld in de proceskosten in conventie. De kantonrechter heeft in reconventie de vorderingen van de bewindvoerder q.q. afgewezen en in het incident de vordering van de bewindvoerder q.q. tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv afgewezen en heeft de bewindvoerder q.q. veroordeeld in de proceskosten in reconventie en in het incident.
3.5.
Woonpunt heeft dit vonnis bij exploot van 8 juni 2022 aan de bewindvoerder q.q. laten betekenen en heeft daarbij de ontruiming van het gehuurde aangezegd. De ontruiming van het gehuurde heeft op 29 juni 2022 plaatsgevonden.
de procedure in hoger beroep
3.6.
De bewindvoerder q.q. is van voornoemd vonnis van 1 juni 2022 in hoger beroep gekomen. Hij heeft tegen dat vonnis drie grieven aangevoerd en heeft geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis, afwijzing alsnog van de vorderingen van Woonpunt in conventie en van haar voorwaardelijke vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv en toewijzing alsnog van de vorderingen van de bewindvoerder q.q. in reconventie en van zijn vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv.
de beoordeling door het hof
de incidentele vorderingen in eerste aanleg
3.7.
In eerste aanleg heeft de bewindvoerder q.q. een vordering ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv en heeft Woonpunt een voorwaardelijke vordering ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv. De kantonrechter heeft de vordering ex artikel 223 Rv van de bewindvoerder q.q. afgewezen.
3.8.
Bij memorie van grieven vordert de bewindvoerder q.q. dat het hof zijn vordering ex artikel 223 Rv alsnog toewijst en de voorwaardelijke vordering van Woonpunt ex artikel 223 Rv alsnog afwijst. Het hof gaat er vanuit dat de incidentele vorderingen van partijen niet meer aan het oordeel van het hof zijn onderworpen, gelet op het H16-formulier van 11 juli 2022, waarin de bewindvoerder q.q. het hof heeft bericht dat partijen hebben afgesproken om de incidentele procedure te royeren.
ontbinding van de huurovereenkomst – grief 1
3.9.
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat er voldoende grond is om de huurovereenkomst te ontbinden.
3.10.
Het hof stelt voorop dat iedere tekortkoming in de nakoming van de tussen Woonpunt en [persoon] gesloten huurovereenkomst grond kan opleveren voor gehele of gedeeltelijke ontbinding daarvan, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.11.
Woonpunt stelt dat [persoon] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten doordat hij de brand in de achtertuin van het gehuurde heeft aangestoken, dan wel doordat [persoon] de achtertuin van het gehuurde waar de brand is ontstaan vol rommel (goederen, apparaten) had liggen met spontane ontbranding tot gevolg, terwijl [persoon] sinds 2015 meerdere keren door Woonpunt is verzocht de rommel in zijn achtertuin weg te halen en de tuin behoorlijk te onderhouden. Omdat Woonpunt zich beroept op de rechtsgevolgen van deze stellingen – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde – draagt Woonpunt de stelplicht en, bij voldoende gemotiveerde betwisting, de bewijslast daarvan. Dat volgt uit de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel van bewijslastverdeling.
3.12.
Woonpunt heeft aan haar stelplicht voldaan door overlegging van het rapport van [de B.V.] (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg). Volgens de bewindvoerder q.q. bevat dit rapport slechts vermoedens over de mogelijke oorzaak van de brand. Het hof volgt de bewindvoerder q.q. hierin niet. Hoewel [de B.V.] de precieze oorzaak van de brand niet heeft kunnen vaststellen, is er volgens het rapport brand geconstateerd ter hoogte van de achterbouw van de woning en is er ofwel sprake van een spontane ontbranding van een lithium-ion-batterij van een apparaat of iets dergelijks dat in de rommel in de achtertuin van het gehuurde aanwezig is geweest, ofwel is er sprake van brandstichting. Geen van beide partijen heeft gesteld dat de brand door een ander dan [persoon] gesticht zou kunnen zijn.
3.13.
De betwisting van de bewindvoerder q.q. dat er zich in de achtertuin van het gehuurde ten tijde van de brand goederen of apparaten bevonden waarin een lithium-ion-batterij aanwezig was, kan hem niet baten omdat ook iets anders in de rommel in de achtertuin van het gehuurde dan een lithium-ion-batterij van een apparaat de brand kan hebben veroorzaakt. Volgens het rapport van [de B.V.] is de brand in de achtertuin immers mogelijk veroorzaakt door
“een spontane ontbranding van een lithium-ion-batterij van een apparaatof iets dergelijks[onderstreping hof]
dat in de rotzooi achter de woning aanwezig is geweest.”. De afwezigheid van goederen of apparaten met een lithium-ion-batterij in de rommel in de achtertuin van het gehuurde sluit dan ook niet uit dat de rommel in de achtertuin de brand heeft veroorzaakt. Daarnaast noemt [de B.V.] in het rapport brandstichting als mogelijke oorzaak van de brand. Een andere mogelijke oorzaak van de brand dan de hiervoor genoemde twee mogelijke oorzaken heeft de bewindvoerder q.q. niet aangevoerd.
3.14.
Gelet op het voorgaande staat in rechte vast dat de brand is ontstaan ofwel door spontane ontbranding van een lithium-ion-batterij van een apparaat of iets dergelijks dat in de rommel in de achtertuin van het gehuurde aanwezig is geweest ofwel door brandstichting, waarbij geen van beide partijen heeft gesteld dat de brand door een ander dan [persoon] gesticht zou kunnen zijn.
3.15.
Beide mogelijke oorzaken komen voor rekening en risico van [persoon] . Voor brandstichting door [persoon] staat dat buiten kijf. Wat betreft de aanwezigheid van apparaten met een lithium-ion-batterij of iets dergelijks in de achtertuin van het gehuurde, geldt dat niet ter discussie staat dat Woonpunt [persoon] in het verleden meerdere keren heeft aangesproken op de aanwezigheid van goederen/rommel in de achtertuin van het gehuurde en dat Woonpunt [persoon] heeft verzocht deze goederen/rommel uit de achtertuin te verwijderen, waaraan [persoon] toen (kennelijk) gehoor heeft gegeven. Niet ter discussie staat verder dat [persoon] op het moment van de brand toch weer een grote hoeveelheid goederen/apparaten in de achtertuin van het gehuurde aanwezig had, zoals ook blijkt uit de foto’s van na de brand, die Woonpunt als productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg in het geding heeft gebracht. [persoon] heeft daarmee het risico genomen dat die goederen/apparaten een lithium-ion-batterij of iets dergelijks zouden kunnen bevatten, wat (onbetwist) voor spontane ontbranding kan zorgen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in het rapport van [de B.V.] is vermeld dat sprake is van twee eerdere brandschades op het adres van het gehuurde, met dezelfde huurder (het hof begrijpt: [persoon] ).
3.16.
Gezien het bovenstaande heeft de kantonrechter de vordering van Woonpunt in conventie tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde terecht toegewezen. Grief 1 faalt dus.
de afgewezen reconventionele vorderingen van de bewindvoerder q.q. – grief 2
3.17.
De bewindvoerder q.q. heeft in reconventie de veroordeling van Woonpunt gevorderd tot renovatie van de keuken in het gehuurde en tot herstel van de overige ruimtes in het gehuurde. Ook maakt de bewindvoerder q.q. in reconventie aanspraak op huurprijsvermindering tot nihil vanaf 12 november 2021 (de datum van de brand), omdat [persoon] vanaf die datum geen huurgenot meer zou hebben gehad en vordert de bewindvoerder q.q. terugbetaling van de teveel betaalde huur vanaf 12 november 2021 op grond van onverschuldigde betaling. De kantonrechter heeft de vorderingen van de bewindvoerder q.q. in reconventie afgewezen. Daartegen is grief 2 gericht.
geen veroordeling tot renovatie of herstel
3.18.
De reconventionele vorderingen van de bewindvoerder q.q. tot renovatie van de keuken in het gehuurde en tot herstel van de overige ruimtes in het gehuurde moeten worden afgewezen omdat de huurovereenkomst ontbonden is en blijft en Woonpunt dus niet verplicht is om het gehuurde voor [persoon] te renoveren of te herstellen.
geen huurprijsvermindering en geen terugbetaling van teveel betaalde huur
er is geen sprake van een gebrek
3.19.
Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat het huurgenot van [persoon] door de brand is verminderd. Uit het rapport van [de B.V.] blijkt dat de platgedekte aanbouw van het gehuurde, waar de keuken is gesitueerd, ernstig beschadigd is geraakt door de brand en voorts dat in de rest van het gehuurde roetschade is ontstaan. Volgens Woonpunt moeten de plafonds in het gehuurde er volledig uit in verband met roet en stank en moeten daarnaast de wanden en de isolatie van/in het gehuurde in verband met (mogelijke) asbest volledig worden schoongemaakt.
3.20.
Op grond van artikel 7:207 lid 1 BW kan een huurder in geval van vermindering van huurgenot een daaraan evenredige vermindering van de huurprijs vorderen, in het geval de vermindering van huurgenot het gevolg is van een gebrek. Artikel 7:204 lid 2 BW luidt:
“Een gebrek is een staat of eigenschap van de[gehuurde]
zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft.”3.21. Nu op grond van wat hiervoor in het kader van grief 1 is overwogen in voldoende mate vast staat dat de oorzaak van de brand aan [persoon] is toe te rekenen, is er geen sprake van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. [persoon] kan daarom geen aanspraak maken op vermindering van de huurprijs en dus ook niet op terugbetaling van teveel betaalde huur op grond van onverschuldigde betaling.
indien er wel sprake zou zijn van een gebrek: toch geen aanspraak op huurprijsvermindering
3.22.
Indien er wel sprake zou zijn van een gebrek zoals bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW en [persoon] voor het ontstaan daarvan niet aansprakelijk is, kan [persoon] geen aanspraak maken op vermindering van de huurprijs omdat Woonpunt bereid was de herstelwerkzaamheden aan het gehuurde na de brand uit te voeren maar [persoon] Woonpunt daarvoor geen gelegenheid heeft gegeven. Voordat met het herstel van de keuken en de overige ruimtes in het gehuurde na de brand kon worden begonnen moest het gehuurde leeg zijn. Dat blijkt uit de e-mail van [de B.V.] van 22 december 2021 (productie 16 bij conclusie van antwoord in reconventie:
“Zodra het brandpand [straatnaam][huisnr. 1][hof: het gehuurde]
leeg is, kunnen wij een afspraak maken (...) om de diepte-ingreep van herstel in deze woning vast te stellen (...).”. Woonpunt heeft meerdere keren aan (de bewindvoerder van) [persoon] laten weten dat [persoon] zijn spullen uit het gehuurde moest verwijderen voordat met de herstelwerkzaamheden kon worden begonnen en Woonpunt heeft [persoon] meerdere keren, al dan niet via de bewindvoerder, verzocht het gehuurde leeg te ruimen. [persoon] heeft daaraan geen gehoor gegeven, hoewel hij (kennelijk) wel begreep dat de woongedeeltes van het gehuurde leeggehaald moesten worden voordat Woonpunt met de herstelwerkzaamheden kon starten, zoals de advocaat van de bewindvoerder (destijds nog namens [persoon] ) in een e-mail van 24 februari 2022 (productie 1 bij brief van mr. Kreutzkamp van 22 april 2022) aan de advocaat van Woonpunt heeft geschreven. Het gehuurde was toegankelijk en [persoon] beschikte over de sleutel van het gehuurde, zoals Woonpunt onweersproken heeft gesteld, zodat dat voor [persoon] geen belemmering vormde om het gehuurde leeg te ruimen. Voor zover de bewindvoerder q.q. zou willen stellen dat het [persoon] aan de financiële middelen ontbrak om zijn spullen uit het gehuurde te (laten) verwijderen en/of om deze spullen elders op te slaan, geldt dat de bewindvoerder q.q. die, door Woonpunt betwiste, stelling niet heeft onderbouwd. Nog daargelaten dat dit (beweerdelijke) gebrek aan financiële middelen, indien aanwezig, niet op Woonpunt kan worden afgewenteld.
3.23.
Gelet op het bovenstaande zijn de reconventionele vorderingen van de bewindvoerder q.q. tot vermindering van de huurprijs en tot terugbetaling van de als gevolg daarvan teveel betaalde huur niet toewijsbaar.
3.24.
Nu geen van de reconventionele vorderingen toewijsbaar is, faalt grief 2.
bewijsaanbiedingen
3.25.
De bewijsaanbiedingen van de bewindvoerder q.q. worden gepasseerd omdat er geen - niet vaststaande - stellingen en verweren zijn die - indien die na bewijslevering zouden komen vast te staan - tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
slotsom
3.26.
De slotsom is dat de grieven 1 en 2 falen. Grief 3 betreffende de proceskostenveroordeling van de bewindvoerder q.q. in eerste aanleg faalt als gevolg daarvan eveneens. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met veroordeling van de bewindvoerder q.q. als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 juni 2022;
veroordeelt de bewindvoerder q.q. in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Woonpunt op € 783,00 aan griffierecht en op € 1.183,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E. Loesberg, O.G.H. Milar en P.M.A. de Groot-van Dijken en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 mei 2023.
griffier rolraadsheer