ECLI:NL:GHSHE:2023:1544

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.323.635_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van ouderschap en gezag

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de minderjarige [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de Gecertificeerde Instelling (GI). De moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefent, heeft verzocht de beschikking te vernietigen en het verzoek om ondertoezichtstelling af te wijzen. De vader en de GI hebben het verzoek van de moeder bestreden. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 april 2023, waarbij de betrokken partijen en hun advocaten zijn gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 2015 geen contact heeft met de vader en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling. De moeder heeft aangevoerd dat de raad niet aan de wettelijke vereisten heeft voldaan en dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. Het hof heeft echter geoordeeld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, die alleen kan worden afgewend door middel van een ondertoezichtstelling. De grieven van de moeder zijn verworpen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 mei 2023
Zaaknummer : 200.323.635/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/387705 / JE RK 22-1617
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen: de vader,
advocaat: aanvankelijk mr. A. van den Eshoff, thans mr. R.A.C. Snel;
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 5 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, schriftelijk vastgelegd op 16 december 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 maart 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en onder compensatie van proceskosten het verzoek om het kind van partijen onder toezicht te stellen alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 april 2023, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep als ongegrond en onbewezen af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Kerkhof;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Snel.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 december 2022;
- de brief met bijlagen van de GI van 28 maart 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit, die bij de moeder woont.
[minderjarige] heeft sinds begin 2015 geen contact met de vader.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 5 december 2022 tot 5 december 2023.
3.3.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten in hoger beroep
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan. Ingevolge het bepaalde in artikel 799a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de raad een verzoek tot ondertoezichtstelling met het betreffende kind te bespreken en ook dient de raad aan te geven wat de reactie van het kind op het verzoek is geweest. Aan dit vereiste is in deze zaak niet voldaan. Hierom dient het verzoek van de raad te worden afgewezen. Verder heeft de raad in strijd met artikel 6 EVRM en artikel 12 lid 1 van het IVRK niet met [minderjarige] over het verzoek tot ondertoezichtstelling gesproken. Ook hierom dient het verzoek van de raad te worden afgewezen.
3.4.1.
De raad heeft niet aannemelijk gemaakt dat [minderjarige] doordat zij geen onbelast beeld heeft van de vader en geen contact met hem heeft, zodanig in haar ontwikkeling wordt bedreigd dat een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. De raad laat na te vermelden op welk onderzoek deze conclusie is gebaseerd. Ook het eindverslag van de [instantie], bij welke instantie partijen een begeleid omgangstraject hebben doorlopen, maakt geen melding van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Het niet geven van emotionele toestemming voor contact met de andere ouder is geen zelfstandige grond om een kind onder toezicht te stellen. In de visie van de moeder schaadt juist het opleggen van gedwongen contact met de vader de ontwikkeling van [minderjarige] .
Verder is een ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet noodzakelijk, omdat het vrijwillig kader volstaat. De ouders accepteren hulpverlening. Zij hebben volledig meegewerkt aan het traject bij het omgangshuis van de [instantie]. Dat dit traject niet heeft geleid tot contactherstel tussen de vader en [minderjarige] is niet aan de ouders toe te rekenen. Ingeval de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt beëindigd, zal de hulpverlening in het vrijwillig kader worden voortgezet. Er is geen concrete aanwijzing dat de moeder in dat geval met het traject zal stoppen. Dat de GI niet kan aangeven of de ouders de hulpverlening zullen accepteren zonder dat er sprake is van een ondertoezichtstelling is een indicatie dat de maatregel niet gerechtvaardigd is.
Ten slotte is er sprake van een omgangsondertoezichtstelling. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is een omgangsondertoezichtstelling slechts in uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] vormt een forse emotionele belasting voor de moeder. Zij begrijpt wel dat er in het belang van [minderjarige] een proces van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader moet gaan lopen. De GI pakt door. Er zijn nu ontwikkelingen gaande. In zoverre heeft de moeder een dubbel gevoel over de ondertoezichtstelling. De moeder heeft er waardering voor dat de GI voortvarend te werk gaat en dat er nu ook naar [minderjarige] wordt geluisterd. Voor [minderjarige] is speltherapie aangevraagd. De moeder heeft dit zelf geregeld.
De moeder vindt het belangrijk dat het tempo van [minderjarige] wordt gevolgd bij het contactherstel met de vader. [minderjarige] vindt dit proces lastig. De moeder wil niet dat [minderjarige] er nare gevolgen van ondervindt. Anders dan tijdens het eerdere BOR-traject bij de [instantie] heeft [minderjarige] zich in het huidige traject niet gedwongen gevoeld. [minderjarige] moet de ruimte krijgen om haar mening kenbaar te maken. De moeder wil het contactherstel met de vader niet afdwingen bij [minderjarige] . [minderjarige] moet zich bij de moeder veilig blijven voelen. De moeder werkt het contact tussen de vader en [minderjarige] niet tegen. [minderjarige] is degene die tot nu toe geen contact wil. Zij moet eerst vertrouwen opdoen. Daarvoor zijn meerdere gesprekken met een speltherapeut noodzakelijk.
[minderjarige] is een vrolijk meisje. Zij doet het goed op school. [minderjarige] zit in een plusklas; een talentendoorgroeigroep.
De moeder heeft een andere beleving van de relatie van de ouders dan de vader. De moeder vindt dat de vader haar in de eerste vijf jaar na de relatiebreuk in de steek heeft gelaten en geen interesse in [minderjarige] heeft getoond. Daar zit haar pijn.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan. Het bespreken van het verzoek tot ondertoezichtstelling met een minderjarige is geen formeel wettelijk vereiste, waaraan moet zijn voldaan om een ondertoezichtstelling te kunnen opleggen. De raad heeft besloten om niet nogmaals met [minderjarige] over het verzoek tot ondertoezichtstelling te spreken, omdat hij [minderjarige] niet wilde belasten. Bij het omgangshuis is gezien dat [minderjarige] door de gesprekken verstijfde en dichtklapte. Er is dan ook geen strijd met artikel 6 van het EVRM en/of artikel 12 lid 1 van het IVRK.
3.5.1.
De raad heeft voorts aangevoerd dat ingeval van ongegrond contactverlies na scheiding, zoals in deze zaak aan de orde is, de situatie voor een kind zeer zorgelijk is en de ontwikkeling van een kind ernstig wordt bedreigd.
Een gedwongen kader is nog steeds nodig. In het vrijwillig traject bij het omgangshuis van de [instantie] is het de ouders onvoldoende gelukt om stappen te zetten. Sinds de gezinsvoogd is betrokken zijn de ouders wel (enigszins) in beweging gekomen. Volgens de raad is persoonlijke hulpverlening voor de moeder noodzakelijk.
Er is geen sprake van een omgangsondertoezichtstelling. Het ontbreken van contact tussen [minderjarige] en de vader dan wel de poging om een contactregeling tot stand te brengen, leveren zodanige belastende conflicten op tussen ouders en problemen voor [minderjarige] dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
3.6.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling samengevat het volgende naar voren gebracht. Sinds begin maart 2023 voeren de ouders gezamenlijke gesprekken op het kantoor van de GI. Verder is er een begin gemaakt met het opstellen van het scheidingsverhaal.
Bij moeder zit nog pijn uit het verleden. [minderjarige] en de moeder vormen een twee-eenheid. Het zal erom gaan of de moeder het [minderjarige] kan gunnen om contact met de vader te hebben. Dit zal moeilijk voor de moeder zijn, met name het daadwerkelijk tegen [minderjarige] zeggen: “We gaan het nu doen”. Een speltherapeut zal [minderjarige] tijdens het proces begeleiden.
Dit traject moet een kans krijgen. Het is pas net begonnen. De ouders werken nu mee. Het wordt pas echt spannend als [minderjarige] mocht gaan zeggen dat zij niets te maken wil hebben met de vader.
Het is ongewis wat er gebeurt indien de ondertoezichtstelling stopt. De GI vindt het nu te vroeg om in het vrijwillig kader verder te gaan. De positieve ontwikkelingen zijn nog pril. De speltherapie voor [minderjarige] moet nog starten. Er is wel al een gezins- en jongerencoach bij het traject betrokken voor het geval dat de ondertoezichtstelling beëindigd wordt.
De GI heeft de lijnen van het traject uitgezet. De moeder is zelf gaan meedenken. Zij heeft vervolgens een speltherapeut voor [minderjarige] gezocht. De vader is wat meer afwachtend.
De GI heeft met de moeder nog niet gesproken over hulpverlening voor haarzelf. Mocht het traject niet verder op gang komen, dan zal dit aandacht krijgen.
3.7.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling samengevat het volgende aangevoerd. Hij is het eens met de uitgesproken ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. In het verleden heeft de moeder niet meegewerkt aan het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] , doordat zij [minderjarige] geen emotionele toestemming gaf om het contact met de vader aan te gaan. De moeder had geen vertrouwen in de vader. Hierdoor is het BOR-traject bij de [instantie] mislukt.
Er is geen sprake van een omgangsondertoezichtstelling.
Het is noodzakelijk dat de GI nu doorpakt. Als het proces goed loopt, kan de ondertoezichtstelling eventueel voortijdig beëindigd worden.
Het oordeel van het hof
3.8.1.
Over de grief van de moeder dat de kinderrechter de voorschriften van artikel 799a lid 2 Rv, artikel 6 EVRM en artikel 12 lid 1 IVRK niet in acht heeft genomen overweegt het hof als volgt.
Artikel 799a lid 2 Rv bepaalt:
Tevens vermeldt het verzoekschrift of, en zo ja, op welke wijze, de inhoud dan wel de strekking van het verzoekschrift is besproken met de minderjarige en welke reactie de minderjarige hierop heeft gegeven.
Artikel 12 lid 1 IVRK bepaalt:
De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.
Artikel 6 EVRM omvat het recht van eenieder op een eerlijk proces.
Het hof stelt voorop dat, anders dan de moeder stelt, uit artikel 799a lid 2 Rv niet de verplichting voortvloeit dat een kind een mening moet geven. Het horen van een kind houdt in dat het een mening kan en mag geven, maar niet dat het daartoe verplicht is.
Uit het raadsrapport van 22 november 2022 en het verweerschrift van de raad blijkt dat de raad er bewust voor heeft gekozen om het inleidende verzoekschrift tot ondertoezichtstelling niet met [minderjarige] te bespreken. De raad vermeldt daarover dat zowel in het omgangshuis als op school is waargenomen dat [minderjarige] belast werd door vragen of gesprekken met betrekking tot de vader. Zij verstijfde letterlijk en klapte dicht. De raad heeft gelet hierop besloten om [minderjarige] niet nogmaals te spreken. Hierbij komt dat [minderjarige] bij eerdere gelegenheden te kennen heeft gegeven dat zij geen contact met de vader wil. Aldus is aan de eis [minderjarige] te horen en haar mening te laten uiten naar het oordeel van het hof voldoende voldaan.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de voorschriften van artikel 799a lid 2 Rv, artikel 6 EVRM en artikel 12 lid 1 IVRK niet zijn geschonden.
De grief van de moeder slaagt niet.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Het hof stelt voorop dat alleen het tot stand brengen van contact onvoldoende grond is om een ondertoezichtstelling uit te spreken. Op grond van de beschikking van de Hoge Raad van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:766) is echter niet uitgesloten dat de oplegging van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn indien het ontbreken van een contactregeling met de niet-verzorgende ouder of juist het bestaan er van, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een contactregeling, zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
3.8.4.
Het hof is, gezien de inhoud van de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling, van oordeel dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] , die op dit moment niet anders dan binnen het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling kan worden afgewend.
[minderjarige] , inmiddels 10 jaar oud en opgroeiend bij de moeder thuis, heeft sinds begin 2015 geen contact met de vader en heeft zich aldus tot op heden geen eigen beeld van haar vader kunnen vormen. [minderjarige] heeft lange tijd niet geweten wie haar vader was. Zij heeft pas in april 2021 van de moeder statusvoorlichting over de vader gekregen. De moeder had geen vertrouwen in de vader en had een negatief beeld over hem.
Het hof is met de raad van oordeel dat het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] in haar belang noodzakelijk is dat zij zich zo spoedig mogelijk een eigen beeld van de vader kan vormen en de mogelijkheid krijgt om een band met hem op te bouwen. Uit het rapport van de raad blijkt dat de moeder, mogelijk onbewust, in haar non-verbale communicatie en houding richting [minderjarige] negatieve emoties uitstraalt over de vader. [minderjarige] heeft stellig aangegeven dat zij geen contact met de vader wil en zij lijkt ook niet nieuwsgierig om de vader te leren kennen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat [minderjarige] zelf nare ervaringen met de vader heeft. Gelet hierop is er naar het oordeel van het hof sprake van een situatie waarin [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
Het hof is verder van oordeel dat minder ingrijpende maatregelen dan een ondertoezichtstelling niet toereikend zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen. Onder begeleiding van de [instantie] is uitvoerig geprobeerd om in het vrijwillig kader contacten tussen [minderjarige] en de vader op te starten, maar dat is niet gelukt. Bij de start van de ondertoezichtstelling hebben de ouders zich gecommitteerd aan de volgende voorwaarden: zij bieden [minderjarige] de mogelijkheid om zich een eigen beeld van de vader te vormen en om contact met hem aan te gaan en zij hanteren een vorm van ouderschap die past bij de ontwikkeling van [minderjarige] . In het kader van deze voorwaarden hebben de ouders inmiddels onder begeleiding van de gezinsvoogd gezamenlijke gesprekken gevoerd. Er is een aanvang gemaakt met het opstellen van het scheidingsverhaal. Daarnaast is er speltherapie voor [minderjarige] aangevraagd. De moeder heeft weliswaar te kennen gegeven dat zij ook in een vrijwillig kader haar medewerking aan het traject wil blijven verlenen, maar het hof heeft er op dit moment nog onvoldoende vertrouwen in dat het traject zonder ondertoezichtstelling goed doorgang zal blijven vinden; het is immers de GI die de lijn heeft uitgezet waaraan de ouders van [minderjarige] nu meewerken. De positieve ontwikkelingen zijn nog te pril en de situatie is nog kwetsbaar. Het hof acht de kans dan ook reëel dat het door de ouders te volgen traject zonder gedwongen kader zal stuklopen of stagneren, hetgeen het ontwikkelingsbelang van [minderjarige] temeer zal schaden. De inzet van de gezinsvoogd is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het traject goed doorlopen wordt en er door de ouders zo voortvarend mogelijk toegewerkt wordt naar een situatie waarin het ontwikkelingsbelang van [minderjarige] door hen beiden - ook gezamenlijk - naar behoren gediend wordt.
Anders dan de moeder heeft betoogd is naar het oordeel van het hof geen sprake van een zogenoemde omgangsondertoezichtstelling. De maatregel is gerechtvaardigd door de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] .
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 5 december 2022, schriftelijk vastgelegd op 16 december 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en
A.M. van Riemsdijk en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.