ECLI:NL:GHSHE:2023:143

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
21/00888
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van naheffingsaanslag omzetbelasting en fiscale eenheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder op 26 mei 2021 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan belanghebbende voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof.

Tijdens de zitting op 13 januari 2023 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst verschenen. Het hof heeft het onderzoek aan het einde van de zitting gesloten. De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende en de aan haar verbonden vennootschappen een fiscale eenheid vormen in de zin van de Wet op de omzetbelasting. Het hof concludeert dat de vereiste verwevenheid in economisch en organisatorisch opzicht aanwezig is, maar bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Het hof oordeelt dat er geen aanleiding is voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie en dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en afschriften zijn op dezelfde datum aan de partijen verzonden. Het hof heeft geen redenen gezien om het griffierecht te laten vergoeden of om te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00888
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 mei 2021, nummer BRE 17/6532, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode 1 januari 2013 tot en met
31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting. Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, [A] als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is als B.V. opgericht in het jaar 2009. Daarvóór werd de onderneming met de naam [belanghebbende] al gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma. Aanvankelijk bestonden de activiteiten van belanghebbende uit arbeidsbemiddeling door middel van re-integratieprojecten. Vanaf het jaar 2008 zijn de re-integratiewerkzaamheden geleidelijk afgebouwd en in het jaar 2012 vonden de laatste re-integratiewerkzaamheden plaats.
2.2.
De aandelen in belanghebbende zijn in het jaar 2013 voor gelijke delen (50:50) in handen van [B] (hierna: [B] ) en [C] (hierna: [C] ).
2.3.
[B] is in het jaar 2013 enig aandeelhouder van [bedrijf] en [BV 1] , [BV 2] en [BV 3]
2.4.
De activiteiten van belanghebbende bestaan in het jaar 2013 uit het inzetten van personeel in de thuiszorginstelling [bedrijf] en [BV 1] en bij [BV 2] In het jaar 2013 waren er minimaal 14 personen in dienst bij belanghebbende.
2.5.
Op 4 mei 2016 is bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart gericht op de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Van dat boekenonderzoek is op 26 augustus 2016 een rapport opgemaakt. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is de naheffingsaanslag opgelegd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende en [bedrijf] en [BV 1] in het onderhavige jaar een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de wet OB vormen.
3.2.
Niet in geschil is dat tussen belanghebbende en [bedrijf] en [BV 1] de vereiste
verwevenheid in economisch en organisatorisch opzicht aanwezig is.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft onder 4.12 en 4.13 op goede gronden de juiste beslissing genomen.
4.2.
Voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg ziet het hof geen aanleiding.
Tussenconclusie
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.4.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.5.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
5. Beslissing
Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, J.M. van der Vegt en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers P. Fortuin
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.