In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder op 26 mei 2021 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan belanghebbende voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof.
Tijdens de zitting op 13 januari 2023 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst verschenen. Het hof heeft het onderzoek aan het einde van de zitting gesloten. De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende en de aan haar verbonden vennootschappen een fiscale eenheid vormen in de zin van de Wet op de omzetbelasting. Het hof concludeert dat de vereiste verwevenheid in economisch en organisatorisch opzicht aanwezig is, maar bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Het hof oordeelt dat er geen aanleiding is voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie en dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en afschriften zijn op dezelfde datum aan de partijen verzonden. Het hof heeft geen redenen gezien om het griffierecht te laten vergoeden of om te veroordelen in de proceskosten.