ECLI:NL:GHSHE:2023:138

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
200.319.327_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had op 15 november 2022 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling, en had de toepassing van deze regeling beëindigd zonder toekenning van een schone lei. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. K.E.J. Dohmen, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van dit vonnis en om vaststelling dat zij niet toerekenbaar tekort is geschoten, of dat de tekortkomingen buiten beschouwing kunnen blijven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2023 is de appellante gehoord, evenals de waarnemend bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat er een bewind is ingesteld over de goederen van de appellante en dat zij bekend was met de regels van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder de termijn van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op vier jaar, tot 13 november 2022. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de nieuwe schuld die was ontstaan door een terugvordering door de gemeente, en heeft geconcludeerd dat de appellante toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van een schone lei. De appellante had nagelaten om belangrijke informatie over haar persoonlijke situatie te delen met haar bewindvoerder, wat heeft bijgedragen aan het ontstaan van de nieuwe schuld. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het vonnis van de rechtbank is bevestigd en de appellante niet in haar verzoek is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 19 januari 2023
Zaaknummer : 200.319.327/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. K.E.J. Dohmen te Venlo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 november 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 november 2022 heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog vast te stellen dat zij niet toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de
schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tekort is geschoten, dan wel dat
de tekortkomingen buiten beschouwing kunnen blijven, dan wel dat de schuldsaneringsregeling eindigt door het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden, om redenen die haar niet waren toe te rekenen, dan wel te vermelden dat haar binnen
afzienbare tijd een beroep op de hardheidsclausule toekomt.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Dohmen.
- mevrouw [waarnemend bewindvoerder] , (waarnemend voor de heer [bewindvoerder] ), hierna te
noemen: de bewindvoerder;
-de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 november 2022;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 2 januari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit zijn uitlatingen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 13 november 2018 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 9 augustus 2022 is de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling gewijzigd en vastgesteld op vier jaar, derhalve tot 13 november 2022;
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.3. De saniet is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De saniet heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat er een bovenmatige nieuwe schuld is ontstaan ter zake een terugvordering door de gemeente [gemeente] van de participatiewet-uitkering ter grootte van € 14.685,66. Het draagkracht vermogen van saniet is te gering om een substantieel bedrag af te lossen.
(…)
2.5.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de saniet
toerekenbaar tekort is geschoten in het voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit de
schuldsaneringsregeling en wel zodanig dat deze tekortkoming niet buiten beschouwing kan
blijven. Een verlenging van de termijn, maximaal 1 jaar resteert, kan de tekortkoming niet
compenseren nu de schuld niet af te lossen is in die tijd. Evenmin is de verwachting dat de
uitspraak op het beroep dan bekend zal zijn.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal dan ook zonder de zogenaamde schone lei
worden beëindigd.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Er is niet voor niets - gelijktijdig met aanvang van de schuldsaneringsregeling - ook
beschermingsbewind ingezet. Dit beschermingsbewind werd mede ingezet om zodoende - middels de nodige ondersteuning, begeleiding en sturing - een succesvolle
schuldsaneringsregeling te realiseren. [appellante] is een 57 jaar oude, alleenstaande
vrouw met een kwetsbare gezondheid. Zij heeft zich niet gerealiseerd dat zij moest doorgeven dat zij een "knipperlichtrelatie" had. Het moge overigens duidelijk zijn dat nu [appellante] ook nog onder beschermingsbewind staat, het voor haar niet te allen tijde volledig duidelijk is geweest wanneer zij wat aan welke bewindvoerder moest doorgegeven en of de bewindvoerders ook onderling contact hadden.
De persoonlijkheid en (psychische) gesteldheid van [appellante] maken dat eventuele
tekortkomingen haar niet kunnen worden toegerekend. Zij heeft naar haar weten alle voor de schuldsaneringsregeling noodzakelijke informatie doorgegeven.
De advocaat van [appellante] kan - hangende de beroepsprocedure – een (spoed)procedure ter verkrijging van een voorlopige voorziening starten teneinde de rechtbank (sector bestuursrecht) binnen een bijzonder korte termijn over de houdbaarheid van de beschikking op bezwaar te kunnen laten oordelen. Het moge overigens duidelijk zijn dat [appellante] van mening is dat haar in relatie tot de bestuursrechtelijke kwestie in het geheel niets te verwijten, noch aan te rekenen valt.
De sanctie van beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei is een te zware
maatregel gelet op enige (eventuele toerekenbare) tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen. Enig verwijt dat [appellante] zou kunnen worden gemaakt is onvoldoende zwaar om de voor haar zeer ingrijpende consequentie van het onthouden van een schone lei te kunnen rechtvaardigen en zou gegeven alle omstandigheden van het geval buiten beschouwing moet blijven. Thans kan zonder meer worden vastgesteld dat er geen sprake is geweest van enig (opzettelijk en/of bewust) frauderen en tevens dient in aanmerking te worden genomen dat [appellante] gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen wel degelijk naar behoren is
nagekomen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg is geen (geplande) uitspraakdatum medegedeeld. Daarna is het vonnis per reguliere post verzonden en pas zo rond de 16e of 17e december ontvangen. De overschrijding van de beroepstermijn is ook maar één dag en gelet op al het vorengaande dus verschoonbaar, mede gelet op de uitspraak van het hof in ECLI 2019:2776.
[appellante] onderkent dat er bepaalde zaken niet goed verlopen zijn en verzet zich dan ook niet tegen het feit dat er nu geen schone lei verleend kan worden. Maar indien de nieuwe schuld haar verweten wordt krijgt zij te maken met de tienjaarstermijn. Daar schiet niemand iets mee op.
[appellante] wijzigt thans haar verzoek in die zin dat er niet langer om een schone lei gevraagd wordt, maar uitsluitend om een (tweede) verlenging van de looptijd. Daarbij merkt [appellante] op dat ook haar ex-partner hoofdelijk aansprakelijk is voor de nieuwe schuld en dus in beginsel de helft hiervan zou dienen te betalen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 2 januari 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De uitkeringsinstantie stelt zich op het standpunt dat [appellante] in de periode van 22 oktober 2020 t/m 10 oktober 2021 zou hebben samengewoond met [ex-partner] . Ten tijde van het indienen van het eindverslag was bekend dat bezwaar was gemaakt tegen de stellingen van de uitkeringsinstantie. Het resultaat daarvan was en is nog niet bekend.
Er was tevens sprake van een tekortkoming in de nakoming van de informatieplicht. [appellante] verzweeg een vakantie naar Rhodos, het feit dat zij gratis gebruik kon maken van een auto en dat boodschappen soms door een derde betaald werden.
Tijdens de eindzitting bleek dat, hoewel uit de stukken van de gemeente blijkt dat [appellante] de samenwoning min of meer heeft erkend, [appellante] terugkwam op die erkenning. Zij ontkent te hebben samengewoond en stelt kortgezegd dat zij de samenwoning in eerste instantie erkende vanuit haar paniekgevoelens. Zij erkent een relatie met [ex-partner] te hebben gehad, maar ontkent te hebben samengewoond.
[appellante] erkent wel dat zij met [ex-partner] op vakantie is geweest in Rhodos en dat zij regelmatig een auto van [ex-partner] mocht gebruiken, maar stelt dat deze niet exclusief voor haar was. Ook derden gebruikten de auto regelmatig en iedereen betaalde de eigen benzine. [appellante] stelt over de boodschappen feitelijk dat ieder zijn eigen eten betaalde.
De schuldsaneringsregeling kan sowieso niet met schone lei eindigen vanwege het bestaan van de forse nieuwe schuld aan de uitkeringsinstantie, die ook tijdens een verlenging niet kan worden afgelost. Of er aanleiding is om het vonnis van de rechtbank te wijzigen in die zin dat de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd vanwege het ontstaan van niet verwijtbare schulden is ter beoordeling van het hof, nu [appellante] feitelijk de inhoud van het gemeentelijk onderzoek op belangrijke punten ontkent.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Het is een zeer vervelende situatie voor [appellante] . Zij kan immers redelijkerwijs niet in staat worden geacht om in de nog resterende verlengingstijd van één jaar de nieuwe schuld geheel af te lossen. De bewindvoerder heeft overigens geen bezwaar tegen een laatste verlenging.
3.8.
De beschermingsbewindvoerder, heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - desgevraagd het volgende aangevoerd. Er zijn inderdaad zaken niet goed verlopen. Het is begrijpelijk dat thans geen schone lei kan worden verleend. Maar kan van [appellante] worden verwacht dat zij nu tien jaar moet wachten om weer een verzoek te mogen doen om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten? [appellante] leeft nu al van maar
€ 40,00 per dag. De nieuwe schuld zou haar niet moeten worden verweten.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
De ontvankelijkheid
3.9.2.
Bij vonnis van 15 november 2022 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] op grond van artikel 354 Fw door de rechtbank beëindigd zonder toekenning van de schone lei. Op grond van het bepaalde in artikel 355 Fw kunnen de schuldeisers en de schuldenaar van het vonnis als bedoeld in artikel 354 Fw gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep. Dat betekent dat de termijn voor het instellen van hoger beroep expireerde op 23 november 2022. Uit de inhoud van het proces-verbaal in eerste aanleg is het hof gebleken dat door de rechtbank geen exacte datum is medegedeeld waarop vonnis zal worden gewezen. Het hof is van oordeel dat, nu de rechtbank ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 8 november 2022 niet heeft medegedeeld op welke datum vonnis zal worden gewezen, [appellante] redelijkerwijs niet kon weten dat de rechtbank op 15 november 2022 vonnis heeft gewezen of zou gaan wijzen. Voorts is onduidelijk gebleven wanneer de uitspraak is verstuurd althans door zowel [appellante] (dan wel haar advocaat) als de bewindvoerder is ontvangen, ook na vragen tijdens de mondelinge behandeling hierover. [appellante] heeft voorts de beroepstermijn met slechts één dag overschreden, hetgeen het hof gelet op het vorengaande en de overige omstandigheden van het geval verschoonbaar acht. [appellante] is derhalve ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
De inhoudelijke beoordeling
3.9.3.
Het hof stelt allereerst vast dat uitsluitend het ontstaan en bestaan van de (omvangrijke) nieuwe schuld, welke door [appellante] ook ten volle is erkend, thans aan het verlenen van de schone lei in de weg staat. Het onvoldoende informeren van de bewindvoerder op het punt van de vakantie, gebruik van de auto of laten betalen van boodschappen is door de rechtbank reeds gewogen en als van onvoldoende gewicht afgedaan bij het verlengingsvonnis van 9 oktober 2022. Deze beslissing is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan.
Bovendien heeft [appellante] haar verzoek bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook gewijzigd in die zin dat zij thans ook niet meer om een schone lei verzoekt, doch uitsluitend om een tweede verlenging van de looptijd van haar schuldsaneringsregeling tot het maximum van 5 jaar is bereikt.
3.9.4.
Gelet op de aard en ontstaansgeschiedenis van de nieuwe schuld is het hof van oordeel dat [appellante] in deze wel zeker een verwijt te maken is. [appellante] , bekend met de regels van de schuldsaneringsregeling, had zich naar het oordeel van het hof dienen te realiseren dat zij het feit dat haar toenmalige partner meerdere nachten per week bij haar verbleef - en zij op dat moment dus effectief een gezamenlijke huishouding voerde - bij haar bewindvoerder had dienen te melden, al was het alleen maar om te achterhalen of zulks op het verloop van haar schuldsaneringsregeling van invloed zou kunnen zijn. Daarnaast had zij een en ander ook met haar beschermingsbewindvoerder af kunnen stemmen, hetgeen zij eveneens heeft nagelaten.
3.9.5.
Daarbij komt dat [appellante] eveneens (vanuit de wettelijke schuldsaneringsregeling beschouwd toerekenbaar) verzuimd heeft om zulks (terstond) bij haar uitkeringsinstantie te melden, hetgeen direct aan het ontstaan van de nieuwe schuld ten grondslag ligt. Het hof stelt op grond van het vorengaande dan ook vast dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting, meer concreet het laten ontstaan van een nieuwe schuld als bedoeld in artikel 350 lid 3 aanhef en sub d Fw. Het hof ziet voorts geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] terecht en op goede gronden heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
3.9.6.
Zoals de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2.3. heeft overwogen is [appellante] bekend, althans wordt zij redelijkerwijs geacht bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering. Om die reden is het hof van oordeel dat de geconstateerde tekortkoming haar kan worden verweten. Het hof acht daarom geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] thans te verlengen. Dit nog daargelaten dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schuld ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd. De beschermingsbewindvoerder heeft desgevraagd erkend dat het inlopen door [appellante] zelf niet tot de mogelijkheden behoort. Voorts is het niet de verwachting van het hof – mede gezien de door de advocaat van [appellante] zelf gegeven inschatting – dat binnen een maximale verlenging van de schuldsanering al definitief duidelijkheid zou kunnen worden verkregen omtrent de nieuwe schuld in het bestuursrechtelijk traject bij de rechtbank, laat staan bij de Centrale Raad van Beroep.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, J.I.M.W. Bartelds en M. van der Schoor en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.