3.2.In overweging 2 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Ook in hoger beroep kan van deze feitenvaststelling worden uitgegaan, nu de grieven van partijen daartegen niet zijn gericht. Het hof zal de feiten hierna - daar waar nodig aangepast en aangevuld - weergeven.
3.2.1.Op 9 oktober 2017 is [de erflater] (hierna: erflater) overleden. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn de kinderen van erflater. [appellante] was de partner van erflater ten tijde van diens overlijden.
3.2.2.Erflater en [appellante] hebben de vermogensrechtelijke gevolgen van hun samenwoning geregeld in een op 5 april 2006 gesloten samenwoningsovereenkomst. Daarin is - onder meer - het volgende verblijvingsbeding neergelegd:
“
VERBLIJVINGSBEDING
ARTIKEL 9
1. Indien de overeenkomst eindigt door faillissement of overlijden van één van partijen verblijven alle gemeenschappelijke goederen (waaronder begrepen de saldi van de op naam van beide partijen staande bank- en/of girorekeningen) aan de andere partij zonder dat deze deswege tot enige vergoeding is gehouden. Deze is verplicht voor haar rekening te nemen alle gemeenschappelijke schulden, die op het moment van eindigen van de overeenkomst bestaan.”
3.2.3.Erflater heeft op 5 april 2006 via een uiterste wilsbeschikking (hierna: het testament) over zijn nalatenschap beschikt. Het testament bevat, voor zover relevant, de volgende bepalingen:
“(…)IV. LEGATEN
A. Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, aan mijn partner, [appellante] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] negentienhonderd drie en vijftig, hierna te noemen: “mijn partner”, met wie ik sedert één oktober tweeduizend één een gemeenschappelijke huishouding voer:
1. in volle eigendom mijn levende have alsmede een bedrag van tienduizend Euro (EUR. 10.000,00) ter verzorging van deze levende have;
2. een bedrag in contanten groot één honderd tien duizend euro (€ 110.000,00);
3. mijn vuurwapens;
4. mijn auto’s;
5. mijn inboedel als bedoeld in artikel 3:5 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede mijn machines en gereedschappen;
6. de beperkte rechten van gebruik en bewoning van mijn woning plus gronden, binnenvijver plus de vijver, gelegen te [postcode] [plaats] , [adres] , hierna ook te noemen: “de woning”, met uitzondering van het gedeelte dat hierna sub B zal worden gelegateerd;
ten aanzien van welke rechten ik nog het volgende bepaal:
(…)
b. de gebruikster mag als goed gebruikster de woning bewonen en de inboedel gebruiken gedurende de duur van de rechten en wel uitsluitend voor haarzelf;
(…)
d. gebruikster is bevoegd tot alle handelingen die tot een goed beheer van de woning dienstig kunnen zijn; tot alle overige handelingen zijn gebruikster en de eigenaren slechts tezamen bevoegd;
e. voor de duur van de uitoefening van de rechten van gebruik en bewoning zijn alle zakelijke lasten welke van de woning geheven worden, benevens alle voor die woning verschuldigde verzekeringspremiën, geen uitgezonderd, en verder alle onderhouds- en reparatiekosten, waarmede wordt bedoeld de grove onderhouds- en reparatiekosten, eveneens geen uitgezonderd, geheel en uitsluitend ten laste en voor rekening van de eigenaren;
(…)”
3.2.4.[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn door erflater tot enig erfgenaam benoemd en hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.2.5.[appellante] is op grond van het bepaalde in het testament executeur van de nalatenschap van erflater. Zij is echter bij beschikking van de Rechtbank Limburg van 29 augustus 2019 per 15 september 2019 ontslagen als executeur. In hoger beroep is deze beslissing bij beschikking van dit hof van 26 maart 2020 bekrachtigd.
De vorderingen van [geïntimeerden] en de beslissingen van de rechtbank
3.3.1.In deze procedure vordert [geïntimeerden] zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor het geval geoordeeld wordt dat de vader van erflater de goederen, in productie 29 bij de inleidende dagvaarding aangeduid met de nummers 5, 6, 10 en 11, aan [appellante] heeft geschonken: de betreffende schenking(shandeling)en te vernietigen;
2. voor recht te verklaren dat de roerende zaken, opgesomd in productie 29 en 32 bij de inleidende dagvaarding goederen van de nalatenschap van erflater zijn;
3. [appellante] (pro se) te veroordelen de in productie 29 en 32 bedoelde goederen aan [geïntimeerden] af te geven zulks op straffe van een dwangsom;
4. voor recht te verklaren dat [appellante] (primair in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur, subsidiair pro se) ter zake gedane oneigenlijke (privé)uitgaven van de nalatenschapsrekening, gedane uitgaven die redelijkerwijs door [appellante] zelf gedragen dienen te worden en het niet naar de nalatenschapsrekening storten van de vergoeding voor het dassenleefgebied aan de nalatenschap een bedrag verschuldigd is van € 21.802,00;
5. voor recht te verklaren dat [appellante] (primair pro se, subsidiair in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair) aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden schade door onrechtmatig handelen zijdens [appellante] en ter zake een schadevergoeding aan [geïntimeerden] verschuldigd is ter hoogte van € 12.018,00;
6. voor het geval wordt geoordeeld dat erflater vlak voor zijn overlijden een bedrag van € 15.000,00 aan [appellante] heeft geschonken: de betreffende schenking(shandeling) te vernietigen;
7. voor recht te verklaren dat [appellante] geen recht heeft op het legaat ter zake van de levende have en aan de nalatenschap een bedrag verschuldigd is van € 10.000,00;
8. te vernietigen de middels de notariële akte van 9 augustus 2018 door [appellante] verrichte rechtshandeling(en) ter zake de afgifte van het legaat ter zake de levende have;
9. [appellante] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
a. (primair in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair, subsidiair pro se) op de bankrekening van erflater terug te storten een bedrag van € 21.802,00;
b. (primair pro se, subsidiair in haar hoedanigheid van (gewezen) executeur testamentair) aan [geïntimeerden] een bedrag te voldoen van € 12.018,00;
c. (primair pro se, subsidiair in haar hoedanigheid van (gewezen) executeur testamentair) op de bankrekening van erflater terug te storten een bedrag van € 15.000,00, (primair pro se, subsidiair in haar hoedanigheid van (gewezen) executeur testamentair) op de bankrekening van erflater terug te storten een bedrag van € 10.000,00;
in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
10. [appellante] (zowel in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair als pro se) te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 2.518,19 inzake beslagkosten, bestaande uit salaris advocaat € 1.074,00, griffierecht (onbelast) € 608,00 en deurwaarderskosten € 836,19 inclusief btw;
11. [appellante] (zowel in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair als pro se) te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerden] te voldoen een bedrag van € 1.113,20 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
12. dit alles onder veroordeling van [appellante] (zowel in haar hoedanigheid als gewezen executeur testamentair als pro se) tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [geïntimeerden] , te vermeerderen met de wettelijke rente;
alsmede (na vermeerdering van eis):
13. voor zover [appellante] (zowel in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair als pro se) in gebreke blijft te voldoen aan een veroordeling in het in deze te wijzen vonnis tot afgifte van goederen naar aanleiding van het onder 3 gevorderde en de betreffende goederen in het kader van de tenuitvoerlegging van het in deze te wijzen vonnis door de deurwaarder ook niet kunnen worden getraceerd, dan wel door [appellante] aan (executoriaal) beslag worden onttrokken:
- voor recht te verklaren dat [appellante] (zowel in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair als pro se), door niet over te gaan tot afgifte van die goederen en/of het voor de deurwaarder onvindbaar houden van die goederen en/of het aan executoriaal beslag onttrekken van die goederen, onrechtmatige handelt jegens [geïntimeerden] ;
- primair de door het onrechtmatig handelen/nalaten van [appellante] (zowel in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair als pro se) jegens [geïntimeerden] door [geïntimeerden] geleden schade per goed, dat eventueel niet aan [geïntimeerden] zal worden afgegeven of via beslaglegging in hun bezit zal geraken, te begroten op basis van de inhoud van productie 59, althans op een in goede justitie te bepalen wijze en tot een in goede justitie te bepalen bedrag per individueel goed, en [appellante] (zowel in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair als pro se) te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerden] te betalen de aldus te bepalen schade per goed, dat niet aan [geïntimeerden] zal worden afgegeven of via beslaglegging in hun bezit zal geraken;
subsidiair [appellante] (zowel in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair als pro se) te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerden] te betalen een schadevergoeding op te maken bij staat.
3.3.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerden] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerden] heeft op grond van artikel 4:182 BW recht op de roerende zaken die tot de nalatenschap van erflater behoren. [appellante] had deze direct na het overlijden dan wel in ieder geval onmiddellijk na het einde van haar executeurschap aan [geïntimeerden] moeten overdragen, wat zij niet heeft gedaan. [geïntimeerden] vordert de goederen van de nalatenschap van erflater op van [appellante] op grond van artikel 4:183 BW. Daarnaast heeft [appellante] onrechtmatig gehandeld jegens [geïntimeerden] [appellante] had in haar hoedanigheid van executeur de taak om zorgvuldig om te gaan met de nalatenschap en had de belangen van de erfgenamen te dienen. [appellante] is in deze taak dusdanig tekortgeschoten dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerden] door onverschuldigd betalingen aan haar te (laten) doen, dan wel ten onrechte betalingen ten behoeve van haar aan derden te doen vanaf de nalatenschapsrekening. [appellante] is voorts onzorgvuldig met het landgoed omgegaan en heeft zelfstandig beschikkingshandelingen verricht terwijl zij alleen mocht beheren. Deze beschikkingshandelingen zien onder meer op het laten snoeien van de esdoorn en het niet conform eerdere afspraken laten plaatsen van een dassenrooster. Door deze handelingen zelfstandig te verrichten heeft [appellante] onrechtmatig jegens [geïntimeerden] gehandeld en dient zij de geleden schade te vergoeden.
3.3.3.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank:
1. voor recht verklaard dat de roerende zaken, opgesomd onder de nummers 1, 3, 4, 7, 9, 12, 13, 14, 15 en 16 uit productie 29 en de nummers 4, 6, 8 en 9 uit productie 32 goederen van de nalatenschap van erflater zijn;
2. [appellante] (pro se) veroordeeld de roerende zaken, opgesomd onder de nummers 1, 3, 4, 7, 9, 12, 13, 14, 15 en 16 uit productie 29 en de nummers 4, 6, 8 en 9 uit productie 32 binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [geïntimeerden] af te geven, op straffe van een dwangsom;
3. voor recht verklaard dat [appellante] (in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair) ter zake gedane oneigenlijke (privé)uitgaven van de nalatenschapsrekening, gedane uitgaven die redelijkerwijs door [appellante] zelf gedragen dienen te worden en het niet naar de nalatenschapsrekening storten van de vergoeding voor het dassenleefgebied aan de nalatenschap een bedrag verschuldigd is van € 12.460,23;
4. voor recht verklaard dat [appellante] (pro se) aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden schade door onrechtmatig handelen zijdens [appellante] en ter zake een schadevergoeding aan [geïntimeerden] verschuldigd is ter hoogte van € 2.415,75;
5. voor recht verklaard dat [appellante] geen recht heeft op het legaat ter zake van de levende have en aan de nalatenschap een bedrag verschuldigd is van € 10.000,00;
6. [appellante] veroordeeld tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
a. (in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair) op de bankrekening van erflater terug te storten een bedrag van € 12.460,23;
b. (pro se) aan [geïntimeerden] een bedrag te voldoen van € 2.415,75;
c. (pro se) op de bankrekening van erflater terug te storten een bedrag van € 10.000,00;
in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
7. [appellante] (zowel in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair als pro se) veroordeeld aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 2.518,19 inzake beslagkosten;
8. [appellante] (zowel in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair als pro se) veroordeeld om aan [geïntimeerden] te voldoen een bedrag van € 1.023,76 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
Het vonnis is voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Het geschil in hoger beroep
3.4.1.[appellante] heeft in principaal hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
3.4.2.[geïntimeerden] heeft de grieven in principaal hoger beroep bestreden. [geïntimeerden] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de beroepen vonnissen, met uitzondering van het in incidenteel hoger beroep gevorderde.
3.4.3.[geïntimeerden] heeft acht grieven aangevoerd in incidenteel hoger beroep en heeft tevens de eis gewijzigd. [geïntimeerden] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis ter zake van beslissing 5.11 en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, waartegen expliciet grieven zijn geformuleerd, uitsluitend voor zover het de afwijzing van het door [geïntimeerden] gevorderde betreft, en aldus - samengevat - opnieuw rechtdoende:
- in aanvulling op beslissing 5.1. in het bestreden vonnis voor recht te verklaren, dat de roerende goederen, opgesomd onder de nummers 2, 5, 6, 8, 10, 11, 17 en 18 uit productie 29 en het nummer 7 uit productie 32 (laatstbedoelde ten aanzien van de nieuwe bril van erflater) goederen van de nalatenschap van erflater zijn;
- in aanvulling op beslissing 5.2. in het bestreden vonnis [appellante] (pro se) te veroordelen de roerende goederen, opgesomd onder de nummers 2, 5, 8 en 11 uit productie 29 en het nummer 7 uit productie 32 (specifiek: de nieuwste bril van erflater) binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen arrest aan [geïntimeerden] af te geven, op straffe van een dwangsom;
- in aanvulling op beslissing 5.3. in het bestreden vonnis voor recht te verklaren dat [appellante] (in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair) ter zake gedane oneigenlijke (privé)uitgaven van de nalatenschapsrekening en gedane uitgaven die redelijkerwijs door [appellante] zelf gedragen dienen te worden (naast het reeds door de rechtbank toegewezen bedrag van € 7.460,23 inzake de verbouwing van de badkamer) aan de nalatenschap een bedrag verschuldigd is van € 9.075,12;
- in aanvulling op beslissing 5.4. in het bestreden vonnis voor recht te verklaren dat [appellante] (pro se) aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden schade door onrechtmatig handelen zijdens [appellante] door het verkeerd (doen) plaatsen van het dassenraster en ter zake een schadevergoeding aan [geïntimeerden] verschuldigd is ter hoogte van € 2.500,00;
- in aanvulling op beslissing 5.6. sub a in het bestreden vonnis [appellante] (in haar hoedanigheid als (gewezen) executeur testamentair) te veroordelen tegen behoorlijk bewijs op de bankrekening van erflater terug te storten een bedrag van € 9.075,12 (ter zake gedane oneigenlijke (privé)uitgaven van de nalatenschapsrekening en gedane uitgaven die redelijkerwijs door [appellante] zelf gedragen dienen te worden (naast het reeds door de rechtbank toegewezen bedrag van € 7.460,23 inzake de verbouwing van de badkamer));
- in aanvulling op beslissing 5.6. sub b in het bestreden vonnis [appellante] (pro se) te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerden] een bedrag te voldoen van € 2.500,00 (voor de door [geïntimeerden] geleden schade door onrechtmatig handelen zijdens [appellante] door het verkeerd (doen) plaatsen van het dassenraster);
alsmede:
- conform de wijziging van eis [appellante] (pro se) te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerden] een bedrag te voldoen van € 2.800,00, als vervangende schadevergoeding voor het door toedoen van [appellante] niet meer aan [geïntimeerden] kunnen afgeven van de in onderdeel 88 genoemde zes tot de nalatenschap van erflater behorende en aan [geïntimeerden] toekomende goederen;
en
- daaruit voortvloeiend beslissing 5.2. van het bestreden vonnis te wijzigen aldus, dat [appellante] (pro se) niet langer wordt veroordeeld tot afgifte van de roerende zaken, opgesomd onder de nummers 15 en 16 uit productie 29.
3.4.4.[appellante] heeft de grieven in incidenteel hoger beroep bestreden.
3.5.1.[geïntimeerden] maakt formeel bezwaar tegen de door [appellante] opgeworpen grieven, aangezien de grieven 1 tot en met 4 zijn geformuleerd als zijnde expliciet gericht tegen de door haar geciteerde rechtsoverwegingen uit het vonnis. Tegen andere onderdelen van het vonnis worden geen grieven geformuleerd, maar in de memorie van grieven wordt vervolgens de juistheid van het door de rechtbank elders in vonnis overwogene wel uitgebreid bestreden. Een dergelijk commentaar dient volgens [geïntimeerden] niet als grief te worden aangemerkt.
3.5.2.Als grieven worden aangemerkt alle gronden die een appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij de eis geldt dat die gronden behoorlijk in het geding naar voren zijn gebracht, zodat zij voor de rechter en de wederpartij voldoende kenbaar zijn. Nu [geïntimeerden] heeft gereageerd op de volledige inhoud van de memorie van grieven, zal het hof aan dit bezwaar voorbijgaan.
Grieven tegen de beslissingen van de rechtbank over de roerende zaken