6.1.De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn niet bestreden. Deze luiden als volgt.
a. [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1961, is sinds 2007 werkloos, maar niet in het genot van enige uitkering.
[geïntimeerde] exploiteert onder de naam ‘ [x] ’ een bureau dat zich toelegt op loopbaanbegeleiding, coaching, begeleiding bij solliciteren, zelfonderzoek, stressbegeleiding en training.
De gemeente Beesel heeft in oktober / november 2010 aan [geïntimeerde] opdracht gegeven voor het ten behoeve van [appellant] verzorgen van een begeleidingstraject naar werk.
Door [geïntimeerde] is een plan van aanpak opgesteld, dat in november / december 2010 is ondertekend door [geïntimeerde] , [appellant] en een medewerker van de gemeente. In het plan van aanpak staat onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Onderdelen van de begeleiding
- Onderzoek hoe de gewenste en haalbare functie er voor [appellant] uitziet en wat de aard van de organisatie is waar hij het beste kan functioneren
CV
Sollicitatietraining, houding en vaardigheden
- Onderzoek van toepassing zijnde regelgeving
- Jobhunting
- Begeleiding m.b.t. de te voeren sollicitatiegesprekken
- Begeleiding wanneer er een nieuw dienstverband is aangegaan.
(…)”
[geïntimeerde] heeft in januari 2012 haar werkzaamheden ten behoeve van [appellant] beëindigd.
Het geding in eerste aanleg
6.2.1.In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd – samengevat – veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 913.816,99, te vermeerderen met rente en
kosten.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] jegens hem een toerekenbare onrechtmatige daad heeft gepleegd, door onvoldoende uitvoering te geven aan de overeenkomst die zij met de gemeente ten behoeve van [appellant] is aangegaan. [appellant] stelt dat hij als gevolg daarvan schade lijdt, te weten € 903.533,00 aan inkomensschade, € 2.669,87 aan redelijke kosten ter
vaststelling van schade en aansprakelijkheid en € 7.614,12 aan buitengerechtelijke kosten.
6.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
Het geding in hoger beroep
6.3.1.[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van wat [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten vermeerderd met wettelijke rente.
6.3.2.[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
6.4.1.Met grieven 1 t/m 4 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat geen omstandigheden aanwezig zijn die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] de belangen van [appellant] heeft veronachtzaamd dan wel dat zij tekort is geschoten in de op haar rustende inspanningsverplichting of onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst met de gemeente (rov. 4.6), en tegen daaraan ten grondslag liggende overwegingen (rov. 4.3-4.5). Grief 5 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de wijze waarop [geïntimeerde] de opdracht heeft beëindigd jegens [appellant] onrechtmatig is (rov. 4.7). Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6.4.2.Het hof stelt voorop dat wanneer iemand zich contractueel heeft gebonden, waardoor de contractsverhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden, die aan dit verkeer deelnemen, in allerlei vormen kunnen worden verbonden, het hem niet onder alle omstandigheden vrij staat de belangen te verwaarlozen die derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben. Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen (HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069). In dit beoordelingskader is bepalend of de aangesproken partij haar verklaringen en gedragingen ter zake van de overeenkomst waarbij zij partij is, mede diende te laten bepalen door de belangen van de betrokken derde, en is dus niet mede vereist dat de aangesproken partij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst waarbij zij partij is en waarmee de belangen van die derde verbonden zijn (HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1355). 6.4.3.Wat betreft de door [appellant] gestelde onbehoorlijke uitvoering door [geïntimeerde] van de overeenkomst tussen de gemeente en [geïntimeerde] overweegt het hof als volgt.
6.4.4.Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de overeenkomst door de gemeente aan [geïntimeerde] in totaal 28 uren ter beschikking werden gesteld voor het uitvoeren van de werkzaamheden behorend bij de verschillende onderdelen van de begeleiding zoals vermeld in het plan van aanpak. Ook staat vast dat het begeleidingstraject volgens de overeenkomst, na ondertekening van het plan van aanpak in november/december 2010, zou duren tot 1 oktober 2011. Verder is niet in geschil dat op grond van de overeenkomst op [geïntimeerde] geen resultaatsverplichting maar slechts een inspanningsverplichting rustte om [appellant] naar werk te begeleiden.
6.4.5.[geïntimeerde] heeft toegelicht welke werkzaamheden ter uitvoering van de overeenkomst zijn verricht. Zij heeft in detail uiteengezet welke werkzaamheden op welke data zijn verricht (productie 15 bij memorie van antwoord). Het gaat hierbij ten aanzien van [geïntimeerde] voornamelijk om werkzaamheden ter voorbereiding op toekomstige sollicitaties, zoals het aandacht besteden aan houding, presentatie en wijze van communicatie van [appellant] . Ten aanzien van de door [geïntimeerde] ingeschakelde [persoon] (hierna: [persoon] ), ging het met name om het zoeken naar geschikte vacatures en het benaderen van potentiële werkgevers (job hunting). Gelet op deze gemotiveerde betwisting lag het op de weg van [appellant] om concrete feiten te stellen waaruit volgt dat [geïntimeerde] de aan haar toebedeelde 28 uren niet of niet effectief heeft besteed aan de met de gemeente overeengekomen werkzaamheden. Dergelijke feiten heeft [appellant] niet gesteld, zodat [appellant] deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd en het hof daaraan voorbijgaat. Door [appellant] in dit verband gestelde feiten zijn in elk geval door [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd betwist en door [appellant] niet ten bewijze aangeboden.
6.4.6.In het bijzonder wat betreft het zoeken naar banen heeft [persoon] , in haar brief van 6 februari 2020 waarnaar [geïntimeerde] verwijst (productie 6 bij conclusie van antwoord), gedetailleerd verslag gedaan van de wijze waarop deze werkzaamheden zijn uitgevoerd. Door [geïntimeerde] is aan de hand van voornoemd overzicht en het verslag van [persoon] gemotiveerd uiteengezet dat en op welke wijze naar passende vacatures voor [appellant] is gezocht, dat hem meerdere passende vacatures zijn aangeboden en dat potentiële werkgevers door [persoon] zijn benaderd. Zij heeft ook onderbouwd dat naast ongunstige economische omstandigheden het met name de persoonlijkheid [appellant] was die het vinden van een passende baan belemmerde, kort samengevat: een ernstige overschatting van de eigen mogelijkheden en kansen op de arbeidsmarkt, een gebrek aan inzicht in de eigen tekortkomingen in houding en manier van communiceren, en het stellen van veel te hoge eisen aan een nieuwe baan. Gelet op deze gemotiveerde betwisting lag het op de weg van [appellant] om concrete feiten te stellen ter onderbouwing van zijn stelling dat [geïntimeerde] (en [persoon] ) onvoldoende inspanningen hebben gedaan om [appellant] daadwerkelijk (actief) aan een betaalde baan te helpen. Dergelijke feiten heeft [appellant] niet gesteld, zodat [appellant] deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd en het hof daaraan voorbijgaat. Door [appellant] in dit verband gestelde feiten zijn in elk geval door [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd betwist en door [appellant] niet ten bewijze aangeboden.
6.4.7.[appellant] heeft verder gesteld dat sprake is geweest van een vooropgezet plan (van de gemeente en [geïntimeerde] ) om het aantal beschikbare uren van zijn begeleidingstraject drastisch terug te brengen, zodanig dat het begeleidingstraject gedoemd was te mislukken. [geïntimeerde] heeft dit gemotiveerd bestreden.
Het hof overweegt dat uit het verslag van het gesprek tussen de gemeente en [geïntimeerde] van 5 oktober 2010 (productie 3 bij conclusie van antwoord), waarnaar [appellant] in dit verband verwijst, weliswaar volgt dat de gemeente er weinig vertrouwen in had dat het [geïntimeerde] zou lukken om [appellant] aan een baan te helpen, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat van de zijde van de gemeente, laat staan bij [geïntimeerde] , sprake was van een vooropgezet plan om te weinig uren toe te kennen of het begeleidingstraject anderszins te doen mislukken. Voor het overige heeft [appellant] zijn stelling niet met concrete feiten onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
6.4.8.Ten slotte stelt [appellant] dat [geïntimeerde] de samenwerking plotsklaps, en zonder deze met hem te evalueren, heeft beëindigd. [geïntimeerde] had tot dan toe in het geheel geen signalen afgegeven dat zij de samenwerking zou beëindigen terwijl bij [appellant] de verwachting leefde dat, zoals hem was toegezegd, nog een eindspurt zou worden ingezet, aldus [appellant] .
Het hof overweegt dat [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld dat zij in een gesprek op 19 december 2011 het verloop van het begeleidingstraject met [appellant] heeft geëvalueerd en dat zij daarbij, kort samengevat, heeft geconstateerd dat de begeleiding naar een passende baan nog steeds ernstig werd belemmerd door de houding en het gedrag van [appellant] (conclusie van antwoord, 43). De stelling van [appellant] dat de begeleiding is beëindigd zonder evaluatie is dus onjuist. Voorts gelet op het feit dat het begeleidingstraject op dat moment de overeengekomen duur ruimschoots had overschreden en het beschikbare aantal uren ook al was besteed, zonder concreet perspectief op bemiddeling naar een baan op korte termijn, stond het [geïntimeerde] vrij de begeleiding te beëindigen op de wijze als zij bij brief van 5 januari 2012 heeft gedaan. Uit hetgeen [appellant] voor het overige in dit verband heeft gesteld, volgt niet dat de (wijze van) beëindiging van de begeleiding door [geïntimeerde] als onrechtmatig kan worden beschouwd jegens [appellant] .
6.4.9.Uit het voorgaande volgt dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst tussen haar en de gemeente. Uit de stellingen van [appellant] volgt evenmin dat [geïntimeerde] zich bij de uitvoering van de overeenkomst anderszins heeft gedragen op een wijze waardoor zij de belangen van [appellant] heeft verwaarloosd althans deze belangen heeft veronachtzaamd op een wijze die jegens hem onrechtmatig is. Daarmee falen grieven 1 t/m 5. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.