ECLI:NL:GHSHE:2023:1283

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
20-003889-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van beroepsmatige hennepteelt en deelname aan criminele organisatie met betrekking tot cocaïne in Nederland en België

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van beroepsmatige hennepteelt en deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne in Nederland en België. De zaak betreft twee onderzoeken: 'Nijlgans' en 'Luton'. In het onderzoek 'Nijlgans' werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in Nederland, terwijl in het onderzoek 'Luton' de verdachte betrokken was bij het opzetten van hennepkwekerijen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet als leider van de criminele organisatie kan worden aangemerkt, maar wel een belangrijke rol heeft gespeeld in de voorbereidingen en uitvoering van de criminele activiteiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere detentie in Marokko.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003889-18
Uitspraak : 20 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 december 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-821302-15 en 02-820093-16, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Feit 3 (onderzoek Luton)
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de dagvaarding met betrekking tot het aan hem in het onderzoek Luton (02/820093-16) onder 3 tenlastegelegde nietig verklaard. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot nietigverklaring. Uit de appelschriftuur noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte bezwaren heeft tegen de nietigverklaring van het onder 3 tenlastegelegde in het onderzoek Luton. Ook het Openbaar Ministerie heeft blijkens de appelschriftuur en het verhandelde ter terechtzitting geen bezwaren tegen de nietigverklaring van voornoemd feit. Het Openbaar Ministerie, noch de verdachte hebben daarom belang bij behandeling en beoordeling van dit feit in hoger beroep. Ook ambtshalve ziet het hof daartoe geen aanleiding. Het hof zal daarom de verdachte op de voet van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover het tegen dit feit is gericht.
Feit 1 (onderzoek Luton)
De verdachte is door rechtbank Zeeland-West-Brabant partieel vrijgesproken van het aan hem in het onderzoek Luton (02/820093-16) onder 1 tenlastegelegde voor zover het betreft de locaties Vlissingen en Roosendaal. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraken als beschermde vrijspraken moeten worden beschouwd. Het onbeperkte ingestelde hoger beroep door de verdachte is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte tevens niet-ontvankelijk verklaring in het hoger beroep voor zover dat tegen voornoemde partiële vrijspraken is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte:
  • niet-ontvankelijk zal verklaren met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde (onderzoek Luton),
  • zal veroordelen ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde (onderzoek Nijlgans), met dien verstande dat hij zal worden vrijgesproken van het onderdeel als ‘leider’ deelnemen aan een criminele organisatie zoals onder 2 (onderzoek Nijlgans) is tenlastegelegd,
  • zal veroordelen ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde (onderzoek Luton), met dien verstande dat hij als leider aan een criminele organisatie heeft deelgenomen zoals onder 2 (onderzoek Luton) is tenlastegelegd, en
  • zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde (onderzoek Nijlgans) en het onder 2 tenlastegelegde (onderzoek Luton). Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde (onderzoek Luton) heeft zij bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken ter zake van [adres 2] en voor het overige refereert de verdediging zich wat betreft dit feit – wat betreft de eigen werkzaamheden van de verdachte – aan het oordeel van het hof. Voorts heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 02-821302-15 (onderzoek Nijlgans):
1.
primairhij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 te Middelburg en/of Raamsdonksveer en/of Antwerpen, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad. (ongeveer) 1015,46 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 in Nederland met elkaar, althans één van hen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht ongeveer 1143 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 te Middelburg, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- overleg te voeren en/of contact te onderhouden en/of ontmoetingen te hebben met deze één of meer onbekend gebleven personen (o.a. de [medeverdachte 1] en/of de [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of de [medeverdachte 5] en/of de [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] ), en/of
- het benaderen/werven van mensen werkzaam bij verschillende havenbedrijven, en/of
- het inventariseren en bekijken van verschillende invoerroutes voor de invoer van cocaïne, en/of
- het tonen van 50.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
- het inleggen van 50.000 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval borgstelling, en/of - het regelen van invoerdocumenten/Bill of Lading, en/of
- het regelen van (verdere) vervoer van de container met daarin de cocaïne, en/of
- het regelen van de opslag van de ingevoerde cocaïne, en/of
- het benaderen/werven van [medeverdachte 9] voor het genoemde transport van de cocaïne;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 te Middelburg en/of Rotterdam en/of Antwerpen, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1015,46 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
- één of meer (organisatie)telefoon(s) en/of geëncrypte BlackBerry’s en/of (een) bill(s) of lading en/of (een) contain(er) voor het transport van voornoemde cocaïne voorhanden gehad;
- een of meer telefoongesprek(ken) (in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of een of meer sms bericht(en) verstuurd met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- met een of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- ( het vervoer van) de container waar de partij cocaïne, althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in verborgen was, geregeld, dan wel laten regelen en/of
- een chauffeur en/of een of meer vervoersmiddel(en) en/of (een) ruimte(n) geregeld voor de aflevering en/of opslag van (de) container(s) met daarin de cocaïne ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne);
- de container [nummer van de container] doorgegeven (gekregen), en/of
- een bericht met daarin vermeld het nummer van de container met cocaïne op een telefoon voorhanden gehad;

2 hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 te Middelburg en/of Rotterdam en/of Raamsdonksveer en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of te Antwerpen, in elk geval in België, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe (onder andere) behoorden [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer tot nog toe onbekend gebleven natuurlijke perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10 a eerste lid van de Opiumwet, namelijk

- het meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het verwerken en/of bewerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en/of
- het meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk verrichten van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen gericht op het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) cocaïne, in elk geval (telkens) van (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
van welke voornoemde organisatie hij, verdachte, leider of bestuurder dan wel deelnemer was;
Zaak met parketnummer 02-820093-16 (onderzoek Luton):1.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 28 februari 2016 te Rotterdam en/of Roermond, in elk geval in Nederland, en/of Charleroi en/of Marcinelles en/of Mettet en/of Gent en/of Oudenaarde, in elk geval in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van beroep of bedrijf telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in verschillende panden waaronder aan [adres 2] ) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2 hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 28 februari 2016 in Nederland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten o.a. [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en één of meer onbekende perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, namelijk het in de uitoefening van bedrijf of beroep opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl hij, verdachte, leider of bestuurder, dan wel deelnemer aan deze organisatie was.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 (onderzoek Nijlgans)
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair (onderzoek Nijlgans) tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu uit het dossier voldoende blijkt dat de verdachte medepleger van de invoer van de cocaïne was.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 (onderzoek Nijlgans) tenlastegelegde bepleit. Zij heeft daartoe – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat niet in voldoende redengevende directe zin kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap van en strafbare betrokkenheid bij het tenlastegelegde had. De verdachte was slechts een klankbord voor medeverdachte [medeverdachte 10] , hetgeen ook blijkt uit de tapgesprekken. Voorts is geen sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte(n) ter zake van de invoer van cocaïne. Verdachte heeft ook geen materiële en/of intellectuele bijdrage aan het tenlastegelegde van voldoende gewicht geleverd, noch is sprake geweest van overige omstandigheden waardoor sprake zou zijn van medeplegen of medeplichtigheid.
Het oordeel van het hof
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in het onderzoek Nijlgans (02-821302-15) onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt vast dat op basis van het dossier niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zelf enige uitvoeringshandeling heeft verricht met betrekking tot de tenlastegelegde invoer van de cocaïne. De zich in het dossier bevindende tapgesprekken tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 10] zijn daartoe onvoldoende en ook overigens ontbreekt daarvoor bewijs. Voor medeplegen is het zelf verrichten van enige uitvoeringshandeling echter niet vereist. Waar het om gaat, is of ten aanzien van de gedragingen van de verdachte, voor zover aan de hand van het bewijs vast te stellen, gezegd kan worden dat deze een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan de tenlastegelegde invoer van de cocaïne vormen. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de hierna ten aanzien van de tenlastegelegde criminele organisatie gebezigde bewijsmiddelen blijkt wel dat de verdachte bemoeienis heeft gehad in het traject dat heeft geleid tot de daadwerkelijke invoer. Deze bemoeienis is van zodanige aard geweest dat de verdachte daarmee wel een aandeel heeft gehad in, dan wel heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot de verwezenlijking van de invoer door andere personen (zie hierna onder criminele organisatie), maar die gedragingen halen evenmin de lat om te kunnen spreken van medeplichtigheid (subsidiair tenlastegelegde) of het medeplegen van voorbereidingshandelingen (meer subsidiair tenlastegelegde).
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 1 (onderzoek Nijlgans) tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-821302-15 onder 2 en in de zaak met parketnummer 02-820093-16 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 02-821302-15 (onderzoek Nijlgans):

2 hij, verdachte, in de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 te Rotterdam en Raamsdonksveer en Antwerpen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe (onder andere) behoorden [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 8] en een of meer tot nog toe onbekend gebleven natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een misdrijf, als bedoeld in artikel 10 vijfde lid van de Opiumwet, namelijk

- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een middel als bedoeld op lijst I van de Opiumwet;
Zaak met parketnummer 02-820093-16 (onderzoek Luton):

1.hij in de periode van 1 juli 2015 tot en met 25 februari 2016 te Rotterdam en Roermond en Marcinelles en Mettet en Gent en Oudenaarde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in de uitoefening van beroep of bedrijf telkens opzettelijk heeft geteeld een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

2.hij in de periode van 1 juli 2015 tot en met 25 februari 2016 in Nederland en België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten o.a. [medeverdachte 11] en [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] en één of meer onbekende perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde lid van de Opiumwet,

namelijk het in de uitoefening van bedrijf of beroep opzettelijk telen en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren van grote hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.1
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 (onderzoek Nijlgans) tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit het dossier blijkt genoegzaam dat de verdachte nauw betrokken was bij de criminele organisatie en had hierin ook een belangrijke rol als deelnemer; hij nam initiatief met betrekking tot de invoer van de cocaïne en het feit dat hij medeverdachte [medeverdachte 10] belt over het regelen van uithalers. Zijn rol was echter niet dusdanig dat hij als leider van de criminele organisatie kan worden aangemerkt. Met betrekking tot het onderzoek Luton, heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde conform het vonnis van de rechtbank, kan worden bewezenverklaard.
1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – vrijspraak van het onder 2 (onderzoek Nijlgans) tenlastegelegde bepleit. In dat kader heeft zij onder meer gewezen op de tapgesprekken, die veelal zeer slecht te verstaan zijn, dat de gesprekken kennelijk onjuist en onvolledig in het dossier zijn weergegeven en dat er ontlastende informatie niet of niet juist is weergegeven in de verslagen in het dossier. De rechtbank heeft deze niet juist of niet volledige gespreksverslagen gebruikt voor het bewijs. Uit deze tapgesprekken blijkt bovendien vooral dat de verdachte meer als klankbord fungeerde voor medeverdachte [medeverdachte 10] . Het bewijs voor de vereiste (onvoorwaardelijke) opzet ontbreekt. Voorts heeft de verdediging nog gewezen op de voor de verdachte ontlastende verklaring van de heer [medeverdachte 9] , afgelegd bij de raadsheer-commissaris, en op de verklaringen van de heren [medeverdachte 3] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 15] , die de verdachte niet kennen. De verdachte heeft niets met het huren van een loods van doen en heeft geen connectie met het tenlastegelegde, laat staan dat sprake is van deelneming aan een criminele organisatie. Er is geen sprake van wetenschap, geen strafbare betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde en derhalve ook niet van in enig duurzaam gestructureerd verband in de zin van een organisatie.
Met betrekking tot het onder 1 en 2 (onderzoek Luton) tenlastegelegde heeft de verdediging wederom gewezen op niet volledige tapgesprekken en op de omstandigheid dat sprake was van vriendschappelijke relaties en dat de communicatie tussen de verdachte en (een) medeverdachte(n) enkel adviserend was bedoeld. Medeverdachten [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] hebben verklaard dat zij voor zichzelf werkten. De rol van de verdachte kan derhalve niet als faciliterend en/of organiserend worden beschouwd, maar bestond uit – zoals hij zelf heeft verklaard – zijdelingse betrokkenheid. Het Openbaar Ministerie heeft bovendien nagelaten om nader onderzoek te doen naar andere betrokkenen, hetgeen wel relevant is in het kader van de onbetrouwbaarheid van de aan de verdachte toegedichte rol en de veronderstelde criminele organisatie. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van de hennepkwekerij in Vlissingen en van de deelneming aan een criminele organisatie. De verdediging refereert zich met betrekking tot de eigen werkzaamheden van de verdachte voor het overige.
1.3
Het oordeel van het hof – onderzoek Nijlgans
1.3.1
Inleiding
Naar aanleiding van een op 23 april 2015 ontvangen TCI-melding, welke melding als betrouwbaar werd aangemerkt, werd 13 juli 2015 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam ‘Nijlgans’. De TCI-melding hield in dat [medeverdachte 10] samen met onbekende anderen bezig was met het treffen van voorbereidingen om een partij cocaïne vanuit Zuid-Amerika via de haven van Vlissingen te importeren. Deze personen zouden hiervoor mensen die in de haven van Vlissingen werkten benaderen om te helpen. Binnen voornoemd opsporingsonderzoek werd vervolgens vastgesteld dat de medeverdachte frequent telefonisch contact onderhield met de verdachte. Uit taps rees het vermoeden dat beiden op zoek waren naar mensen die hen behulpzaam konden zijn bij het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een vermoedelijk aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen. Uit de taps en observaties rees vervolgens het vermoeden dat, naast de betrokkenheid van de verdachte en [medeverdachte 10] , ook [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) en [medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9] ) hierbij betrokken waren.
Ook is in het onderzoek ‘Nijlgans’ de verdenking gerezen dat de verdachte, [medeverdachte 10] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] in de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 in Raamsdonksveer, dan wel enige andere plaats in Nederland leiding hebben gegeven c.q. hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk de invoer van cocaïne in Nederland en het treffen van voorbereidingshandelingen hiertoe.
1.3.2
Algemene overweging OVC- en tapgesprekken
In het dossier Nijlgans bevinden zich veel uitgewerkte opnamen van vertrouwelijke communicatie (OVC-gesprekken) en tapgesprekken. Het Openbaar Ministerie leidt uit onder meer die gesprekken af dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 10] leider waren van een criminele organisatie.
Het hof stelt ten aanzien van het duiden van de betekenis van opgenomen communicatie het volgende voorop.
Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat (transcripties van) opgenomen gesprekken voor het bewijs worden gebruikt. De inhoud van die gesprekken moet dan wel – op zichzelf of (mede) in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen – redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Tenzij in een opgenomen gesprek ontegenzeggelijk over (verdachtes betrokkenheid bij) het tenlastegelegde delict wordt gesproken, zal de beoordeling van de redengevende kracht van de inhoud van een opgenomen gesprek meestentijds afhangen van de uitleg en interpretatie die aan de inhoud van dat gesprek kan worden gegeven. Bij het geven van die uitleg en interpretatie is, zeker wanneer de verdachte ontkent, de nodige behoedzaamheid geboden om het risico te kunnen ondervangen dat aan een gesprek of een bericht een verkeerde strekking wordt gegeven. In het geval van een voor de verdachte belastende uitleg van een opgenomen gesprek dient dan ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te kunnen worden geconcludeerd dat de inhoud van het opgenomen gesprek redelijkerwijs niet voor een andere uitleg vatbaar is dan die belastende. Bij de beoordeling of van zo een geval sprake is, kan onder meer betekenis toekomen aan de aard en inhoud van het gesprek, de betekenis van bepaalde bewoordingen, de context waarin het gesprek heeft plaatsgehad, het verband met eventueel andere opgenomen gesprekken, het verband met eventueel ander bewijsmateriaal, wat er over de gespreksdeelnemers of over de personen die in die gesprekken ter sprake komen nog meer is gebleken, alsmede de vraag of – en zo ja eventueel in welk stadium van het geding – de verdachte, in het bijzonder als hij gespreksdeelnemer is geweest, een plausibele uitleg over en voor het gesprek geeft. Als de verdachte elke betrokkenheid ontkent en de vaststelling van de betrokkenheid van de verdachte bij een tenlastegelegd delict uitsluitend of in overwegende mate zou moeten worden gebaseerd op de inhoud van opgenomen gesprekken, dan klemt de hiervoor bedoelde toets des te meer.
1.3.3
Telefoonnummers
Het hof zal, evenals de rechtbank, eerst vaststellen bij wie welke, in het kader van de tenlastelegging, relevante telefoonnummers in gebruik waren.
[verdachte]
Het telefoonnummer
[telefoonnummer 1]is geraadpleegd in de politiesystemen. Hieruit blijkt dat [verdachte] op 9 augustus 2015 met dit telefoonnummer naar de politie heeft gebeld om een melding te maken. [2] belt voorts met dit nummer op 5 november 2015 met de belastingdienst en geeft vervolgens zijn volledige personalia door. [3]
Op 14 oktober 2015 werd er tweemaal door het getapte nummer
[telefoonnummer 2]gebeld naar verschillende nummers. In deze gesprekken herkent een verbalisant de stem van de gebruiker van voornoemd telefoonnummer aan de klanken en intonatie als [verdachte] . [4]
Op 25 oktober 2015 werd [medeverdachte 10] gebeld door [verdachte] , welke gebruik maakt van het telefoonnummer
[telefoonnummer 3] .De beëindigde tolk [medeverdachte 2] herkent deze stem aan de klanken en intonatie als de stem van [verdachte] welke hij dagelijks beluisterd op de tap. [5]
Op 14 november 2015 werd er tweemaal op een getapte lijn van [medeverdachte 10] gebeld door een persoon met het mobiele nummer
[telefoonnummer 4]. Uit stemvergelijking door verbalisanten, in samenwerking met een tolk [medeverdachte 2] , kon worden vastgesteld dat de klanken en intonaties overeenkomen met de stem van [verdachte] , welke zij dagelijks beluisterden op de tap. [6]
Op 23 november 2015 werd er tweemaal op een getapte lijn van [medeverdachte 10] gebeld door een persoon met het mobiele nummer
[telefoonnummer 5] .Uit stemvergelijking door verbalisanten, in samenwerking met een tolk [medeverdachte 2] , kon worden vastgesteld dat de klanken en intonaties overeenkomen met de stem van [verdachte] , welke zij dagelijks beluisterden op de tap. [7]
[medeverdachte 10]
Binnen het onderzoek werd vanaf 2 oktober 2015 getapt op het mobiele nummer
[telefoonnummer 1], in gebruik bij [verdachte] . Op 6 oktober 2015 werd naar dit nummer gebeld door een persoon die gebruik maakte van het mobiele nummer
[telefoonnummer 6]. Verbalisanten herkenden de stem van deze persoon aan de klanken en intonatie als zijnde de stem van [medeverdachte 10] . Zij beluisteren hem dagelijks op de tap. [8]
Op 2 december 2015 bleek dat [medeverdachte 10] sinds enkele dagen geen gebruik meer maakte van de onder hem getapte telefoonnummers
[telefoonnummer 6], [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] . Om zicht te krijgen op de tot op die dag nog onbekende nummers in gebruik bij [medeverdachte 10] werd onder meer het bij zijn vriendin [betrokkene 1] in gebruik zijnde nummer [telefoonnummer 9] getapt. Op 15 december 2015 werd [betrokkene 1] gebeld door een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer
[telefoonnummer 10]. Uit stemvergelijking door een verbalisant kon worden vastgesteld dat [medeverdachte 10] de gebruiker is van bovenstaand telefoonnummer. [9] Voorts verwijst [medeverdachte 9] in zijn verhoren naar de gebruiker van dit nummer met de bijnaam [medeverdachte 10] . [10]
[medeverdachte 9]
Het telefoonnummer
[telefoonnummer 11]is in gebruik bij [medeverdachte 9] . Hij heeft verklaard dat dit telefoonnummer aan hem toebehoort. [11] Daarnaast zijn enkele gesprekken die met dit nummer zijn gevoerd aan hem voorgehouden en heeft hij erkend deze te hebben gevoerd. [12]
[medeverdachte 8]
In de vrachtauto met kenteken [kenteken 1] werd op het dashboard aan de passagierszijde een Alcatel telefoon aangetroffen en in beslag genomen. Na onderzoek bleek dat in deze telefoon een simkaart zat met het telefoonnummer
[telefoonnummer 12]. De gegevens op deze simkaart zijn uitgelezen. Het enige in deze telefoon opgeslagen telefoonnummer betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 10] van [medeverdachte 10] . Op 21 december 2015 om 12.46 uur en 19.23 uur werd vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer 11] in gebruik bij [medeverdachte 9] een tweetal berichten gestuurd. [13] Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 9] gaat het hof ervan uit dat dit telefoonnummer destijds in gebruik was bij [medeverdachte 8] , de bijrijder van de vrachtwagen.
[medeverdachte 3]
Uit enkele tapgesprekken is gebleken dat [verdachte] op 15 oktober 2015 een afspraak had in de Burger King te Roosendaal met onder meer de gebruiker van het telefoonnummer
[telefoonnummer 13]. Uit de combinatie van de tapgesprekken en camerabeelden van die datum van de Burger King kan worden opgemaakt dat de [medeverdachte 5] persoon aangeduid als NN1 de gebruiker is van voornoemd telefoonnummer. Dit betreft [medeverdachte 3] . [14]
Het hof merkt ten slotte nog op dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet heeft betwist maar – al dan niet impliciet – heeft beaamd dat hij gespreksdeelnemer is geweest bij de gesprekken die hieronder door het hof worden genoemd.
1.3.4
Feit 2 – leiding geven/deelneming aan een criminele organisatie
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 (als leider) heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Tot die organisatie zouden [medeverdachte 9] , [verdachte] , [medeverdachte 8] en/of een of meer tot nog toe onbekend gebleven natuurlijke perso(o)n(en) behoord hebben. De organisatie zou gericht zijn op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet.
Het hof stelt, evenals de rechtbank, op grond van het dossier de navolgende feiten en omstandigheden vast, welke het bespreekt aan de hand van drie momenten, te weten de dagen voor de vondst van de cocaïne, de dag van de vondst van de cocaïne (21 december 2015) en de dagen na de vondst van de cocaïne.
Het hof is van oordeel dat uit de navolgende tapgesprekken blijkt dat de verdachte gesprekken voerde over activiteiten die in verband kunnen worden gebracht met het verwezenlijken van het oogmerk van de criminele organisatie. Zo wordt er onder meer gesproken over het benaderen van mensen werkzaam bij verschillende havenbedrijven, het regelen van ontmoetingen en deals met verschillende personen, het tonen en inleggen van € 50.000,00 en het regelen van een Bill of Lading. De hieronder opgenomen uitgewerkte OVC- en tapgesprekken zijn naar het oordeel van het hof een kleine representatieve selectie van de veel grotere hoeveelheid uitgewerkte OVC- en tapgesprekken in het dossier waarin, soms verhuld, wordt gesproken over voornoemde activiteiten. Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat zich in het dossier geen objectieve feiten en omstandigheden bevinden die ertoe zouden moeten leiden dat er een andere duiding aan/interpretatie van de inhoud van de OVC- en tapgesprekken kan worden gegeven. Het hof heeft daarbij onder meer gelet op de overige bewijsmiddelen in het dossier. Dat, zoals de verdediging stelt, niet alle OVC- en tapgesprekken zich in het dossier bevinden en dat deze in sommige gevallen slecht te verstaan/vertalen zijn, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de inhoud van de OVC- en tapgesprekken die zich wel in het dossier bevinden. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de OVC- en tapgesprekken onjuist zijn weergegeven in de verslagen in het dossier, merkt het hof op dat – voor zover dat al het geval is – geen sprake is van dusdanige verschillen in de inhoud, dat het hof daarin aanleiding ziet om de OVC- en tapgesprekken niet voor het bewijs te bezigen.
1.3.4.1 Voor de vondst van de cocaïne
Op 4 oktober 2015 belt de verdachte [medeverdachte 10] :
(..) [verdachte] : (..)
er is nog een jongen daar waar die werkt.. en ik ken die jongen ook.. snap jij? Die ken ik van de basisschool.. ik ken die jongen dus heel goed.. maar die werkt dus bij dingess.. bij die plek die ik je vertelde.. snap jij? Hij is er dus.. en dinges is er ook nog.. die zal jij ook wel kennen.. die Ambonese jongen!(..) [verdachte] :
Hij werkt bij de Douane.(..) [verdachte] :
ja hij loopt daar gewoon zo rond.. begrijp je?.. hij ehm.. laat ik je zeggen.. laat ik met hem praten.. ik kan gem wel in de zak stoppen.. maar ik weet niet wat zijn functie is.. snap je? [15]
Op 8 oktober 2015 belt de verdachte [medeverdachte 10] :
(..)
[medeverdachte 10] vraagt of die derde daarna dat bericht heeft gestuurd aan de [medeverdachte 1] . [verdachte] zegt dat hij de auto als smoes heeft gebruikt en had gezegd dat hij ( [medeverdachte 1] ) een auto moest regelen voor november. [verdachte] zegt dat hij expres over de auto begon en dat hij ging afwachten of die [medeverdachte 1] zelf zou beginnen over dat ander onderwerp. [verdachte] denkt dat die twee (man met wie hij eerst heeft gepraat en de [medeverdachte 1] man) met elkaar een berichtwisseling hebben gehad. [verdachte] zegt dat hij (de [medeverdachte 1] man) had gezegd dat er goed nieuws was maar dat hij daar nog niets over wilde zeggen. [medeverdachte 10] zegt dat zij een moesten afwachten. [verdachte] zegt dat hij echt zijn best doet. [medeverdachte 10] zegt, ‘zoals ik zei, er zijn twee opties.. de [medeverdachte 2] en de [betrokkene 5].. geen probleem’. [verdachte] zegt dat dit wel gaat lukken en dat [medeverdachte 10] zich geen zorgen moet maken. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 10] met die man moet gaan praten.. (..) [verdachte] zegt, ‘hahaha.. we gaan bananen sturen daarvandaan’. [16]
Op 11 oktober 2015 belt [medeverdachte 10] [verdachte] :
(..)
[verdachte] zegt dat zij nu een kans in hun handen hebben en zegt dat zij daar uiterst voorzichtig mee moeten omgaan om het niet te verpesten. [medeverdachte 10] is hiermee eens. [verdachte] zegt, ‘we moeten niet opgeven en doorgaan met de strijd’.. ‘mee eens’, zegt [medeverdachte 10] : ‘gewoon door tot het bittere eind!’ [17]
Op 14 oktober 2015 belt de verdachte [medeverdachte 10] :
(..)
Mikail zegt tegen [verdachte] dat hij morgenavond niet moet vergeten en dat hij met smacht op de persoon zit te wachten. Mikail en [verdachte] lachen. [verdachte] vertel dat hij zojuist met die man heeft gesproken en dat hij de hele dag met hem (de man) was. [verdachte] zegt dat hij de man heeft gevraagd hoe het met deze kwestie staat. [verdachte] zegt dat de man tegen hem heeft gezegd dat ze geduld moeten hebben en dat het wel goed gaat komen. Mikail: was je met die [medeverdachte 1] ? [verdachte] : ik was met zijn vriend. Ik zeg ‘hoe zit het met dat geld vriend van ons’. Hij zegt ‘ja, anders pak ik mijn geld ook terug, snap je’. [verdachte] zegt dat die ander zou hebben gezegd dat die gasten morgen hierheen komen. Mikail:
die [medeverdachte 1] ?[verdachte] :
Nee, die dat geld hebben gepakt.Mikail:
waar komen ze naar toe?[verdachte] :
Naar hun, naar hem. [18]
Uit meerdere gesprekken blijkt dat [medeverdachte 10] en de verdachte op 15 oktober 2015 omstreeks 21.00 uur een afspraak hadden in de Burger King te Roosendaal. Zij zouden daar twee personen ontmoeten, maar hier is het niet van gekomen. Verbalisanten identificeren aan de hand van de camerabeelden van de Burger King deze twee personen als [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [19]
Op 20 oktober 2015 belt de verdachte [medeverdachte 10] :
(..) [verdachte] :
Ik heb die [medeverdachte 5] gebeld. Ik zei: ‘kom, ik geef je meteen 200 Euro’. Ik zei ‘bel ze’.[medeverdachte 10]
: Wat zei hij?[verdachte] : ‘
ja, nee dit dat, ik doe echt mijn best, bla bla. Je moet mij niet verkeerd begrijpen’. Ik zeg ‘luister vriend, ik geef jou 200 nu, 200 wanneer die afspraak klaar is. Ik zeg en daarna krijg ik ook jou hulp. Ik wil dat je gewoon achteraan gaat (..) [20]
Op 25 oktober 2015 belt de verdachte [medeverdachte 10] :
[medeverdachte 10]
: ja broer.[verdachte] :
Wat zeggen die (mensen) joh? Zijn ze gek ofzo?[medeverdachte 10] :
Hoezo?[verdachte]
: Wat wil hij? Vraagt hij een borg?[medeverdachte 10] :
Ja.[verdachte] :
50?[medeverdachte 10] :
ja.. moet dinsdag klaar zijn!(..) [verdachte] :
wat? 50 duizend?[medeverdachte 10] :
Ja.[verdachte] :
En dat moeten we hun geven?[medeverdachte 10]
: nee.. ik heb zo afgesproken ehh.. ergens afspreken.. bijvoorbeeld bij jouw thuis.. en dan komt diens contactpersoon.. iemand die die mensen kent.. die zal dan ‘50’ zien.. dan gaan we met de auto daarheen.. gewoon om die mannen te zien/spreken.. gelijk door naar die bedrijf..(..) [verdachte] :
hij mag mij pijpen.. haha.. die is gek! 50 duizend lira – lees euro-! Wat een borg zeg voor een afspraak!(..) [medeverdachte 10] :
ja.. maar goed.. de afspraak is dinsdagavond.. laten we dat goed aanpakken..(..) [medeverdachte 10] : (..)
Ik ga hun geen geld of zo geven hoor.. ik zei het vandaag.. ik heb net afgesproken… ik ben nu onderweg naar Middelburg; ik ben er bijna.. ik zei van ‘luister.. geen probleem.. dinsdag gaan jullie geld zien.. maar ik geef niets af het! Weet dat! Ik ga niets afgeven!’ .. ‘nee, nee.. is te begrijpen! ‘zei die [medeverdachte 5] . Ik zei’ jullie moeten niet denken..’. [21]
Op 29 oktober 2015 belt de verdachte [medeverdachte 10] :
(..) [verdachte] :
en die papieren? [medeverdachte 10] : heb je die laten zien aan die [medeverdachte 5] ?[verdachte] :
Nee! Wat moet ik hem laten zien! Ik heb het hem toch vorige keer laten zien.. ik had ze toch met de tas tevoorschijn gehaald en (neergelegd) voor zijn ogen toch, en had gezegd van, ‘kijk er is geld hier’.[medeverdachte 10] :
hmm.. oke, goed dan! Ik weet het niet.. bel hem toch even anders en vraag het even aan hem voor alle zekerheid.[verdachte] :
broer, laten we (eerst) daarheen gaan.. mocht hij (toch) om het geld vragen, dan kan ik het halen en voor zijn ogen neerzetten daar.. [22]
Op 29 oktober 2015 belt [medeverdachte 10] [medeverdachte 3] :
[medeverdachte 10] :
die papieren is geregeld met die ander of niet.[medeverdachte 3] :
eh. Hij zou ze bewaren toch.. heeft ie gezegd.. maandag..[medeverdachte 10] : ja
maar je heb ze gezien toch..[medeverdachte 3]
: ik heb ze maandag gezien eh. [23]
Tijdens een observatie door de politie op 29 oktober 2015 is te zien dat [medeverdachte 10] en de verdachte aankomen bij de McDonalds in Middelburg. Zij maken binnen contact met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Ze rijden vervolgens samen om 18.48 uur weg in de auto van [verdachte] . Om 20.10 uur arriveren ze weer bij de McDonalds te Middelburg en daar stappen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] weer uit de auto. [24] Uit de mastgegevens blijkt dat de telefoon van de verdachte om 19.10 uur een mast aan de Portugalweg 3, 4455 TZ Nieuwdorp aanstraalt. [25]
Op 1 november 2015 belt [medeverdachte 10] de verdachte:
(..)
[verdachte] : ja.. en? Is er al een bericht van die flikkers uit Rotterdam? [medeverdachte 10] :
ehmm..
vorige keer dinges. Ehm… ik weet het niet. ‘deze week komt er een bericht’ zei hij.. (..) [verdachte] :
en wanneer zien wij die [betrokkene 4] weer?[medeverdachte 10] :
we kunnen de volgende week erheen gaan.(..) [verdachte] :
laat hun ons 2500 lira – lees euro- (terug) geven hoor broer! Niets mee te maken![medeverdachte 10] :
laat hun alles geven.. godverdomme! Die zaak heeft niets opgeleverd. [26]
Op 3 november 2015 belt [medeverdachte 10] [medeverdachte 3] :
(..) [medeverdachte 10] :
Anders maak ik het wel ff duidelijk bij hun snap je. Want ik niks dan heeft niemand niks snap je want ik weet genoeg al over hun want dit zijn echt gewoon kankerstreken sorry dat ik het zo zeg. Maar dit kan niet. Snap je. Eerst iets in werking laten stellen ik dag en nacht aan het rijden om iets te regelen en dan in een keer, ja weet je wat voor gesprek 50 rooie (dan stemverheffing van [medeverdachte 10] ) Maat is er al wat onderweg of zo nee toch waarom moet ik 50 rooie kunnen ze het wel. Ik wil, wij willen toch papieren zien Ok jullie zeggen toch dit en dat. Nou laat maar zien…(..) [medeverdachte 10] : (..)
snap je want ik heb die andere dat ook nog niet want hij is er nu niet snap je want anders he, dat gaat niet zo wij hebben ook dingen in werking gestel en die mensen zijn hier gewoon..(..) [medeverdachte 10] : Die mensen wachten gewoon hele dagen nu snap je en eh wat gaat er gebeuren willen ze werken of willen ze niet werken. We hebben nu een plan opgesteld. [27]
Op 3 november 2015 belt de verdachte [medeverdachte 10] :
(..) [medeverdachte 10] :
broer, ik heb weer ruzie met die [medeverdachte 5] ..[verdachte] :
Hoezo? Wat is er gebeurd?[medeverdachte 10] :
die flikker stuurt mij berichten.. ik had hem toch gevraagd over de papieren.. waarom het nodig was..[verdachte] :
ja. [medeverdachte 10] :
Weet je wat hij tegen mij zegt.. ‘maak 50 duizend euro klaar en breng het.. en dan vervolggesprek.(..) [medeverdachte 10] :
weet je wat hij tegen mij zegt, ‘geef die 50, dan heb jij rechtstreeks contact’, zegt hij..(..) [verdachte] :
nee nee nee.. ik ga hem zo bellen.. ik ga zeggen van, ‘weet je wat we gaan doen maatje? Ik weet die man rechtstreeks te vinden.. dan ga ik even vertellen of hij 50 duizend wil’.. ik ga zeggen van, ‘ga rechtstreeks aan hem vragen of dat echt zo is’..(..) [medeverdachte 10] :
broer, dit is geen grap.. die mensen zijn echt ehh.. die man heeft zijn plan naar mij doorgestuurd.[verdachte]
: ja ja ja.. die van Dubai?[medeverdachte 10] : ja
.. die ehh.. die in het Spaans (fon.) schreef.. samen met die [medeverdachte 2] .[verdachte] : ja oke.. [medeverdachte 10] :
hij zei, ‘ik ben zo goed als rond.. laat beetje bewijs zien.. BL (fon.) en al .. die plan ligt bijna klaar.. dit is echt goed’ zegt hij.. [28]
Op 14 november 2015 belt de verdachte [medeverdachte 10] :
(..)
volgens [medeverdachte 10] heeft die [betrokkene 5] gezegd: ‘wij zijn zo goed als klaar.. er is voor 100% feest tijdens de kerst.. ik geef je garantie..’. [29]
Op 14 november 2015 belt de verdachte [medeverdachte 10] :
(..)
Op een gegeven moment zegt [medeverdachte 10] dat [verdachte] eventjes moet wachten, wat er is een antwoord van dinges gekomen. [medeverdachte 10] zegt dat zij nu 3 geven, waarop [verdachte] zegt dat dat toch al het geval was. Nee, zegt [medeverdachte 10] , en hij voegt eraan toe dat 10 nu akkoord is. [30]
Tijdens een observatie door de politie in Rotterdam op 24 november 2015 is [medeverdachte 7] geobserveerd. Hij heeft op die datum een ontmoeting in restaurant [restaurant] met onder meer [medeverdachte 10] en [medeverdachte 8] . Hij is op een motor naar de ontmoeting gekomen. [31]
Op 25 november 2015 belt de verdachte [medeverdachte 10] :
(..) [medeverdachte 10] :
.. ze geven/bieden 300.[verdachte] :
Hij zou dat moeten verdubbelen broer![medeverdachte 10] :
nee.. nee hoor. Hij doet het niet! Eerst zei hij, ‘200’ en ik zei van, ‘daaag! Laat maar doen!.. ‘je mag het zelf weten!.. wat je wil’, zegt hij.. [32]
Tijdens een observatie in Rotterdam op 1 december 2015 is gezien dat een groepje mannen aan een tafel zit in restaurant [restaurant] . Er kwam een groep van zes mannen naar buiten lopen, waarvan er drie werden herkend als [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 10] . [33]
Op basis van de hiervoor aangehaalde tapgesprekken en observaties gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 10] in de maanden oktober en november 2015 op zoek was c.q. bezig was met een klus om geld te verdienen. Op 8 oktober 2015 vertelt de verdachte tegen [medeverdachte 10] dat hij de [medeverdachte 1] heeft gesproken en dat zij nu twee opties hebben: de [betrokkene 5] of de [medeverdachte 1] . Op 15 oktober 2015 volgt dan een misgelopen ontmoeting met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Een dag eerder heeft een vriend van de [medeverdachte 1] al tegen de verdachte gezegd dat ‘die gasten morgen hierheen komen’. Uit de gesprekken volgt ook dat [medeverdachte 3] een borg vraagt van € 50.000,00 en dat [medeverdachte 10] dat geld wel wil laten zien, maar niet wil afgeven. Uit een tapgesprek van 29 oktober 2015 blijkt dan dat de verdachte de € 50.000,00 toch heeft laten zien. Diezelfde dag vindt er in de McDonalds in Middelburg een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 10] , de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De rest van de maand blijft er gesproken worden over de borg van € 50.000,00. Op 24 november 2015 heeft [medeverdachte 10] vervolgens in Rotterdam een ontmoeting met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] , waarna hij de volgende dag tegen de verdachte vertelt dat hij gisteren met De [betrokkene 5] heeft gesproken en dat deze hem eerst € 200.000,00 maar later € 300.000,00 bood. Op 1 december 2015 volgt er vervolgens nog een ontmoeting in Rotterdam tussen [medeverdachte 10] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] .
[medeverdachte 9] heeft verklaard dat hij ongeveer anderhalf jaar geleden [
het hof begrijpt: medio 2014] werd aangesproken door een man bij de parkeerplaats van de Jumbo waar hij altijd zijn truck en trailer parkeerde. Deze man had een plan en vroeg [medeverdachte 9] of hij daaraan mee wilde werken. Er zou namelijk een container op een schip worden geplaatst met daarin drugs. De container zou aankomen in Antwerpen en was bestemd voor het bedrijf waar [medeverdachte 9] werkte. De eerste keer dat hij de man, die hij [medeverdachte 10] noemde, sprak vroeg hij of hij interesse had. Later werd er steeds meer duidelijk. [medeverdachte 9] heeft steeds contact met deze man gehouden. Twee maanden geleden [
het hof begrijpt: eind oktober 2015] ontving hij het bericht: ‘het zit er op’. Hiermee werd bedoeld dat de container op het schip stond. [34]
[medeverdachte 9] heeft ook verklaard dat [medeverdachte 10] hem ongeveer twee weken voordat de container aankwam in Antwerpen vertelde dat het doorging. Op 18 december 2015 is [betrokkene 2] bij hem langsgekomen met een BlackBerry. Via die telefoon moest [medeverdachte 9] contacten onderhouden met [medeverdachte 10] en [betrokkene 2] . Die dag werd de afspraak gemaakt dat ze elkaar zondag zouden ontmoeten [
het hof begrijpt: 20 december 2015]. [35] Aan [medeverdachte 9] is tijdens zijn verhoor een foto getoond van [medeverdachte 8] . Hij herkent hem als de persoon die hij [betrokkene 2] noemt. [36]
In het dossier bevinden zich een aantal sms-berichten en tapgesprekken die in de aanloop van deze ontmoeting door [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9] zijn gevoerd. Opvallend is dat [medeverdachte 9] op 18 december 2015 tegen [medeverdachte 10] zegt dat de loodswezen aan het staken zijn. Hij weet niet of ze al gestopt zijn, maar zo niet, dan komen er geen boten naar Antwerpen. [37] Op 20 december 2015 worden onder meer de volgende sms-berichten verzonden:
15.21
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
Gooi die planning ff optijd. [38]
16.05
uur: [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 9] :
Hoelaat bij Shell, ik ben klaar. [39]
16.05
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
Ik vertrek over een uurtje dan. [40]
17.31
uur: [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 9] :
Ben met 15min. Op afgesproken plek. [41]
[medeverdachte 9] heeft verklaard dat naast [medeverdachte 10] , ook [medeverdachte 8] die zondag bij de Shell te Rilland aanwezig was. Daar werd het plan besproken. Hij hoorde toen ook om welke container het ging. Dit was voor hem belangrijk omdat hij zo de juiste container in Antwerpen kon halen. Dit containernummer heeft [medeverdachte 10] hem laten zien op zijn BlackBerry. [42]
Op 20 december 2015 werd door de politie een observatie uitgevoerd op een vrachtwagen met het opschrift Wolf Trucks, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , met daaraan gekoppeld een leeg containerchassis, voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Gezien werd dat – naar later blijkt – [medeverdachte 16] als bestuurder instapt in de vrachtwagen en wegrijdt. [43]
1.3.4.2 De dag van de vondst van de cocaïne
[medeverdachte 9] heeft verklaard dat hij op 21 december 2015 rond 07.30 uur bij zijn werk, [bedrijf 1], aankwam. Op zijn werk heeft hij in de stapel papieren gezocht naar het juiste containernummer. Dit containernummer had hij de dag ervoor al als notitie in zijn telefoon opgeslagen. Rond 8.00 uur is hij in de richting van Antwerpen gaan rijden met een lege container. Op de parkeerplaats voor de afslag naar Antwerpen op de A58 is hij gestopt. Daar stapte er iemand bij hem in de vrachtwagen, waarna zij samen doorreden naar [adres 3] , naar het bedrijf [bedrijf 2]. [44] Diezelfde ochtend werden tussen [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9] de volgende sms-berichten verzonden:
8.05
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
Ik ga zo rijden.
8.08
uur: [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 9] :
Zijn ze ok.
8.1
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
Weten we nog nie hij smst ke.
8.11
uur: [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 9] :
Ik kom nu.
8.11
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
Ik ben nu ook aan het rijden.
8.12
uur: [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 9] :
Wacht bij die plek.
8.12
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
Zijn jullie daar nog nie.
8.12
uur: [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 9] :
5 min.
8.23
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
Waar ben je.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 10] heeft om 8.23 uur een zendmast bij de A58, parkeerplaats het Rak te Rilland aangestraald. [45] Gelet op deze sms-berichten en de verklaring van [medeverdachte 9] hierover gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 10] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] die ochtend elkaar bij deze parkeerplaats hebben ontmoet. Daar is [medeverdachte 8] als bijrijder ingestapt en zijn ze doorgereden naar [adres 3] .
[medeverdachte 9] heeft verder verklaard dat hij zich bij aankomst bij [bedrijf 2] te Antwerpen heeft gemeld en dat hij vervolgens alleen naar binnen is gegaan. Hij heeft zijn naam, het kenteken van de truck, het containernummer en de pincode van de container op een formulier geschreven. Deze pincode, die hij eerder via [bedrijf 1] heeft gekregen, moest matchen met het containernummer. Nadat [medeverdachte 9] zich heeft gemeld, is hij terug in de vrachtwagen gestapt en is hij, samen met zijn bijrijder, doorgereden naar het hek waar hij de pincode heeft ingetoetst. Binnen heeft hij gewacht totdat de container op de oplegger werd geplaatst, waarna hij is weggereden naar een parkeerplaats recht tegenover [adres 3] . [46]
Op 21 december 2015 omstreeks 9.30 uur werd door het observatieteam van de politie gezien dat – naar later blijkt – [medeverdachte 16] zijn vrachtwagencombinatie rijdt naar een terrein in de haven van Antwerpen waar een andere vrachtwagen en oplegger gereed staan. Deze oplegger is voorzien van het kenteken [kenteken 3] en hierop staat een container voorzien van het nummer ‘SUDU 6947665’. De opleggers van de vrachtwagens worden ter plekke omgewisseld. [medeverdachte 16] rijdt vervolgens, samen met zijn nieuwe bijrijder – naar later blijkt – [medeverdachte 8] , met zijn nieuwe vrachtwagencombinatie ( [kenteken 1] , daaraan gekoppeld de oplegger [kenteken 3] met daarop de container ‘SUDU 6947665’) het haventerrein af. Uit de observatiewaarnemingen is daarnaast gebleken dat deze vrachtwagencombinatie zonder te stoppen van Antwerpen, via de Nederlands-Belgische grens, uiteindelijk naar een loods aan [adres 4] rijdt en daar parkeert om 10.43 uur. [47]
[medeverdachte 9] heeft hierover verklaard dat hij zijn zwarte trailer op de parkeerplaats heeft afgekoppeld. Vervolgens kwam er een witte MAN aangereden met een lege trailer. [medeverdachte 9] heeft samen met de bestuurder van die vrachtwagen omgekoppeld en is toen zelf met de andere trailer weggereden. Zijn bijrijder is in de andere vrachtwagen gestapt. [medeverdachte 9] heeft verder verklaard nog een soort van ‘ruzie’ gehad te hebben met [medeverdachte 10] , omdat ze met een rode trailer aankwamen en hij zelf een zwarte had. [48] In het dossier bevinden zich hierover onder meer de volgende sms-berichten:
9.43
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
Ik ga je egt weer kk dood maken jonge gvd. [49]
9.44
uur: [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 9]
: Jo die kankerbolle heeft jou de verkeerde gebr8, wil je nu om een zwarte . [50]
9.49
uur: [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 9] :
Ja hij heeft al klappen gehad, van die baas daar. Kan je die achter lossen of ga die [medeverdachte 1] halen. [51]
9.5
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
Hoe dan kk ctr staat er al op. [52]
9.59
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
ja zou wel moet kk homo zirg iig dat ik 1 uur die ding terug heb. [53]
Gelet op deze sms-berichten tussen [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9] en voornoemde verklaringen van [medeverdachte 9] gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 9] met de bijnaam [medeverdachte 10] bedoelt. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat [medeverdachte 9] , zoals reeds eerder overwogen, heeft verklaard de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 10] [medeverdachte 10] te noemen.
[medeverdachte 16] heeft verder verklaard dat hij samen met een onbekende man in zijn vrachtwagen naar de omkoppelplaats is gereden. Deze onbekende man had hem eerder al verteld dat [medeverdachte 16] daar zijn eigen oplegger moest afkoppelen en een andere oplegger moest ophalen. Toen ze bij de omkoppelplaats aankwamen, stond de andere vrachtwagen al te wachten. In die vrachtwagen zaten twee manspersonen. Na het omkoppelen is de bijrijder van de andere vrachtwagen bij [medeverdachte 16] ingestapt. Hij kreeg nog te horen dat zijn oplegger een verkeerde kleur had en dat hij de volgende keer een witte oplegger moest meenemen. [54] Aan [medeverdachte 16] is een foto getoond van [medeverdachte 8] . Hij herkent hem als de bijrijder die, vanuit de andere vrachtwagen, bij hem is ingestapt bij het omkoppelpunt. [55]
Op het moment dat de aanwezigen in de loods aan [adres 4] betrokken zijn bij het lossen van de lading uit de container betreedt de politie om 11.15 uur de betreffende loods. [medeverdachte 16] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 14] werden aangehouden. [56] In de fouillering van [medeverdachte 8] werd het afhaalbewijs, op naam van [medeverdachte 9] , van de desbetreffende container aangetroffen. [57] In de loods wordt op een vorkheftruck een ongeopende doos uit de container aangetroffen. Deze doos wordt door de politie teruggeplaatst in de container en de gehele container wordt in beslag genomen. Later die dag werden in de in beslag genomen container met nummer ‘SUDU 6947665’ 25 pallets aangetroffen met daarop cilindervormige dozen waarin volgens het etiket ananassap zat. Twee van deze pallets waren afwijkend in die zin dat in een tweetal cilindervormige dozen een hoeveelheid van 972 pakketten met in totaal een bruto inhoud van 1.143,95 kilogram [58] , met blijkens de bemonstering van het NFI een inhoud van netto 1.105,46 kilogram cocaïne [59] , werd aangetroffen en inbeslaggenomen. [60]
1.3.4.3 Na de vondst van de cocaïne
[medeverdachte 9] heeft verklaard dat hij zijn eigen trailer en container na enige uren weer terug zou krijgen. Ze hadden afgesproken bij het tankstation in de buurt van Stabroek. Hij heeft ze nooit meer gesproken. [61] De volgende sms-berichten zijn hierna door [medeverdachte 9] verstuurd:
12.26
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
Ho ver ben je heb em zo nodig. [62]
12.46
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 8] :
Waar zijn jullie. [63]
19.23
uur: [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] :
ik ga jullie vinden vriend let op mijn woorden !!!! [64]
Het hof is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat genoegzaam vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 10] [medeverdachte 9] heeft geregeld voor het ophalen van de container met cocaïne in de haven van Antwerpen. [medeverdachte 10] heeft op de desbetreffende dag [medeverdachte 8] naar een afgesproken plek toegebracht, waarna [medeverdachte 8] als bijrijder bij [medeverdachte 9] is ingestapt. [medeverdachte 9] heeft vervolgens ook daadwerkelijk de cocaïne opgehaald, waarna hij zijn oplegger met container omgewisseld heeft met de oplegger van [medeverdachte 16] . [medeverdachte 8] is op dat moment overgestapt naar de vrachtwagen van [medeverdachte 16] . Ze zijn vervolgens naar de loods in Raamsdonksveer gereden, waarna ze daar door de politie zijn aangehouden.
Uit de OVC in de Citroën C3 met kenteken [kenteken 4] volgt vervolgens dat [medeverdachte 10] en de verdachte in ieder geval op 21 december 2015 vanaf 16.53 uur samen in deze auto zitten. [65] Uit een analyse van de bakengegevens blijkt dat de Citroën C3 op 21 december 2015 de hele dag in Roosendaal is en omstreeks 19.00 uur vanuit Roosendaal vertrekt naar de directe omgeving van het Mathenesserplein in Rotterdam waar de auto omstreeks 19.30 uur aankomt. Omstreeks 21.15 uur vertrekt de Citroën C3 vanuit Rotterdam en rijdt via Utrecht naar Arnhem, waarna hij omstreeks 22.15 uur bij Zevenaar de grens met Duitsland oversteekt. [66]
[medeverdachte 10] voert die dag met de verdachte in de auto diverse gesprekken die naar het oordeel van het hof eveneens wijzen op het verwezenlijken van het oogmerk van de criminele organisatie. Zo wordt onder meer om 17.34 uur het volgende gesprek gevoerd:
De verdachte:
Weet je wat jij nou moet doen?... Wij moeten weten.. die chauffeur.. De chauffeur die moet niet zeggen dat hij de vracht reed. Nu het nog kan. Jullie moeten niet zeggen dat het gekoppeld is.[medeverdachte 10] :
Euhh.. de dinges weet je ook niet. In de haven, in de haven komt zijn/haar naam niet voor.De verdachte:
Je bent gek man.[medeverdachte 10] :
Hij moet zich toch legitimeren?(..) De verdachte:
Wat moeten we nu doen?(..) De verdachte:
Hoeveel mensen zijn nu gepakt denk je?[medeverdachte 10] :
Drie, vier. Minimaal vier denk ik.De verdachte:
Broer, luister ‘s, wij moeten met hen praten. Ik wil weten wat zij gedaan hebben nadat wijzelf weggingen/vertrokken? Hebben zij daar staan wachten? (Stilte) Bel die [betrokkene 3] / [betrokkene 3] (fon.) nou’s even op, broer.(..) De verdachte:
Zullen we naar Duitsland gaan? (stilte)[medeverdachte 10] :
Nu? Ja.De verdachte:
Maar dan moeten we naar Eindhoven, moet ik met m’n vrouw gaan praten.[medeverdachte 10] :
En dan?De verdachte:
Dan ga ik zeggen we hebben problemen, wij moeten weg, maar ja, (NTV) kan ook, hier met die problemen dus. (NTV). [67]
Om 18.01 uur wordt het volgende gezegd: De verdachte:
Nee man, het is precies als een film gegaan, potverdorie. Precies voor onze ogen. (NTV) de politie, maar het heeft niet aangehouden, dat is toch raar? Raar of niet maat?[medeverdachte 10] :
Hè?De verdachte:
Wij zijn ook uit hun handen gered, wat is er nou gebeurd?[medeverdachte 10] :
Ja.De verdachte:
Wat is er met zijn/haar omdraaien gebeurd? Zij stopten achter elkaar, ze kunnen niet meer terugdraaien natuurlijk allemaal achter elkaar hè? Het is voor hen verwarrend geworden, ja toch? Zij gingen allemaal via dezelfde weg, weet je broer? Als wij daar niet naar binnen waren gegaan, dan zouden we die klus hebben moeten opgeven, weet je? [68] Ook wordt in de gesprekken gesproken over dat ze naar Rotterdam gaan [69] , dat er met de [medeverdachte 1] is gepraat [70] en dat de [medeverdachte 1] nou zou kunnen denken van: ‘hé vriend, waarom hebben jullie ervoor gezorgd dat dit in het dossier terechtkwam?’ [71] en dat ze blij zijn dat er geen wapens (..). [72]
Om 23.07 uur wordt voorts het volgende gezegd:
[medeverdachte 10] :
(NTV) Hij zei van, ‘vriend hoe laat morgen?’(fluit van verbazing).De verdachte:
Als het geld was gekomen, morgen.[medeverdachte 10] :
Hij vroeg mij van, ‘wat wil jij? Groot geld of klein geld?’ echt waar joh, dat zei hij tegen mij toen we buiten waren.De verdachte:
Was fijn geweest als (NTV) euro was gekomen![medeverdachte 10] :
(NTV) Maat, is goed, rond vier vijf. (NTV).De verdachte:
Het was wel mooi geweest als € 300.000,- was gekomen?[medeverdachte 10] :
Natuurlijk mattie (fon.) is goeie (NTV).De verdachte:
Weet je wat voor gedachte ik had? Echt waar joh, ik zweer het, van die € 300.000,- wilde ik 60% voor jou dingesssen. Dat wilde ik zelf aan jou voorstellen. 40% - 60%. Begrijp je? Snap je wat ik bedoel?[medeverdachte 10] :
Ja. [73] en om 23.12 uur wordt er gesproken over dat ‘ze’ een grote klap hebben gekregen en dat de politie dit niet met rust zal laten want 1000 stuks van € 49.000,00 en 1000 keer 10.000 is tien miljoen. [74]
In de hierop volgende dagen worden er nog meer gesprekken gevoerd in de Citroën C3 tussen [medeverdachte 10] en de verdachte, waarin onder meer door de verdachte wordt gezegd:
Hoe hebben deze lui nou potverdorie die 1000 kilo laten inladen [75] en door [medeverdachte 10] dat er 25 pallets waren en dat er 2 pallets anders waren. [76] Opvallend is ook dat de verdachte op 22 november 2015 om 19.22 uur het volgende tegen [medeverdachte 10] zegt:
De verdachte:
misschien een werker van hem of zo die hebt hun gewoon genaaid. Hij is toch aan het coördineren, coördineren? Jij zegt bijvoorbeeld tegen mij dat ik iets moet coördineren en wat doe ik dan? Ik coördineer het wel, maar op de achtergrond druk ik wel op de telefoon! (..) De verdachte:
Begrijp je het of niet? Dus [betrokkene 6] gaat werken, krijgt zijn geld, en gaat naar huis. Maar zij pakken zijn 1000 lira (lees: euro) af en gaan hem vervolgens de volgende dag tippen! Snap je wat ik bedoel? Deze is precies zo een persoon. Hij is uit op zijn ondergang. Hij is uit op zijn ondergang, maar hierdoor worden zowel hij als wijzelf benadeeld. Snap je? Dus één enkel mannetje van hem heeft ons allemaal genaaid/belazerd omdat hij verantwoordelijk komt. [77]
Op 25 december 2015 omstreeks 15.40 uur komt de Citroën C3 dan vervolgens vanuit Duitsland bij Roermond Nederland weer binnen waarna hij via Eindhoven en Antwerpen door Zeeuws-Vlaanderen naar Middelburg rijdt. [78]
Gelet op de hiervoor aangehaalde door [medeverdachte 10] en de verdachte gevoerde OVC-gesprekken en het peilbaken onder de Citroën C3 gaat het hof ervan uit dat de verdachte, nadat hij op de hoogte raakte van de inval door de politie in de loods in Raamsdonksveer, samen met [medeverdachte 10] via Rotterdam naar Duitsland is gevlucht. In Rotterdam is er kennelijk met de [medeverdachte 1] gepraat. Ook was hij bang dat de chauffeur [
het hof begrijpt:
[medeverdachte 9]] hem aan de container zou linken en de chauffeur moest daarom niet zeggen dan er gekoppeld zou worden.
1.3.4.4 Algemene overweging criminele organisatie
Het hof stelt voorop dat onder een organisatie in de zin van artikel 11a (oud) van de Opiumwet (als logische specialis van artikel 140 Sr) moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378).
Voor het bewijs van zo een structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en zich aan die doelstelling gebonden te achten. Geweld of dreiging met geweld is daarin ook geen factor van doorslaggevend belang. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam of gemeenschappelijk optreden tegenover derden zijn ook niet vereist. Niettemin kunnen gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen c.q. handhaving van die hiërarchie door middel van geweld of dreiging met geweld wel sterke aanwijzingen opleveren voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
Een organisatie in vorenbedoelde zin wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat deze organisatie het oogmerk heeft op – als het gaat om een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet – de (voorbereiding van) handel, productie of in- en uitvoer van Opiumwetmiddelen. Het oogmerk van een dergelijke organisatie moet zijn gericht op het plegen van dit soort misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Voor bewijs van het bestanddeel "oogmerk" zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559).
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van deelneming aan een organisatie als hiervoor bedoeld als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband én als de verdachte een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het hiervoor bedoelde oogmerk.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. In het bestanddeel deelneming ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten.
1.3.4.5 Overwegingen ten aanzien van de verdachte
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat in de periode 1 januari 2015 tot en met 21 december 2015 sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachte, [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 8] en onbekend gebleven andere personen. Er vonden ontmoetingen plaats ten behoeve van het voeren van overleg. Niet iedere verdachte was bij elke ontmoeting of gesprek aanwezig, er werd in wisselende samenstellingen gewerkt. Voorts bestond een onderlinge taakverdeling tussen voornoemde personen. De verdachte toont in de OVC- en tapgesprekken initiatief en spreekt in meervoud. Het hof is derhalve dan ook niet van oordeel dat de verdachte slechts als klankbord fungeerde voor [medeverdachte 10] , zoals de verdediging heeft betoogd. Zijn betrokkenheid oversteeg die rol. Hij nam zelfstandig contact op met andere personen die bij de voorbereidingen van de invoer betrokken waren in het kader van de onderhandelingen, verschaft medeverdachte [medeverdachte 10] gevraagd en ongevraagd advies, ging mee naar ontmoetingen waar overleg en onderhandelingen plaatsvonden en daarnaast toonde de verdachte ook het geldbedrag dat diende als borg. De verdachte en [medeverdachte 10] hadden dus beide een grote rol bij het leggen van de benodigde contacten en er was sprake van een grote betrokkenheid van [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 10] bij het daadwerkelijk ophalen van de container met cocaïne in Antwerpen. Binnen de organisatie was aldus sprake van een zekere structuur.
Dit samenwerkingsverband was voorts gericht op de invoer van een aanzienlijke partij cocaïne vanuit Zuid-Amerika. De organisatie had aldus als oogmerk het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet. Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de handelingen van de verdachte waren gericht op het verwezenlijken van voornoemd oogmerk van de criminele organisatie en dat verdachtes opzet daar ook op was gericht, zodat sprake is geweest van ‘deelneming’ van de verdachte aan het samenwerkingsverband.
De overige verweren van de verdediging worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen.
De verdachte en [medeverdachte 10] hadden een meer coördinerende rol dan (bijvoorbeeld) [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] . Het hof is echter van oordeel dat de rol die zowel de verdachte als [medeverdachte 10] had, niet kan worden aangemerkt als die van leider. Zo is het hof niet gebleken dat de verdachte het feitelijk voor het zeggen had of dat hij – anders dan eventueel ter uitvoering van de taken die hij had – zodanige initiatieven nam, taken verdeelde, opdrachten gaf, sanctioneerde of opbrengsten van de criminele activiteit verdeelde, dat hij daarmee als leider van de criminele organisatie kan worden gezien.
1.3.4.6 Conclusie feit 2 onderzoek Nijlgans
Het hof acht aldus bewezen dat de verdachte samen met [medeverdachte 10] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] en onbekend gebleven personen hebben deelgenomen aan een organisatie die als oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet.
1.4
Het oordeel van het hof – onderzoek Luton
1.4.1
Inleiding
Op 21 januari 2016 werd een opsporingsonderzoek gestart onder de naam ‘Luton’. Dit onderzoek werd gestart naar aanleiding van zogenaamde restinformatie uit het toen al
lopende onderzoek ‘Nijlgans’. Tijdens het onderzoek ‘Luton’ is de verdenking gerezen dat de verdachte zich samen met anderen, onder andere [medeverdachte 11] (hierna: [medeverdachte 11] ), [medeverdachte 12] (hierna: [medeverdachte 12] ) en [medeverdachte 13] (hierna: [medeverdachte 13] ), bezighield met het opzetten en installeren van hennepkwekerijen alsmede het telen, transporteren, oogsten en verhandelen van hennep afkomstig van hennepkwekerijen in zowel Nederland als België. Voorts is tijdens dit onderzoek de verdenking gerezen dat er sprake was van een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met voornoemde feiten, waarbij de verdachte als leidinggevende aan dit samenwerkingsverband kon worden aangemerkt. Volgens dit onderzoek namen deel aan voornoemd samenwerkingsverband onder andere [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] . De vervolging van [medeverdachte 13] heeft plaatsgevonden te België, binnen het onderzoek ‘Planta’, wegens zijn aanhouding aldaar en de verdenking dat hij te België werkzaamheden heeft verricht in opdracht van de verdachte.
1.4.2
Overweging tapgesprekken
Ook in het dossier Luton bevinden zich veel uitgewerkte tapgesprekken, op basis van welke gesprekken het Openbaar Ministerie afleidt dat de verdachte zich beroepsmatig/bedrijfsmatig bezighield met hennepteelt en dat hij leider was van een criminele organisatie. De verdachte heeft in hoger beroep een – deels – bekennende verklaring afgelegd.
Het hof verwijst in eerste instantie naar het juridisch kader zoals het hof dat heeft opgenomen onder paragraaf 1.3.2 ‘Algemene overweging omtrent OVC- en tapgesprekken’.
1.4.3
Overige bewijsoverwegingen
De rechtbank heeft in het onderzoek Luton de volgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen in haar vonnis opgenomen: paragrafen ‘4.3.3.4 Telefoonnummers in gebruik bij verdachten e.a.’ (pagina 25 tot en met 26), ‘4.3.3.5 Bijnamen hennepkwekerijen en bijnamen verdachte [verdachte] ’ (pagina 27) en ‘4.3.3.6 Hennepteelt (feit 1)’ (pagina 27 tot en met 37, tot ‘Hennepkwekerij Roosendaal’). Het hof neemt voornoemde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen uit het vonnis over en maakt deze tot de zijne.
1.4.4
Feit 1 – hennepteelt
In aanvulling op voornoemde overgenomen bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, overweegt het hof omtrent het onder 1 tenlastegelegde nog het volgende.
De verdediging heeft aangevoerd dat de tapgesprekken niet volledig zijn en dat de communicatie tussen de verdachte en andere personen enkel adviserend was bedoeld. Het hof is van oordeel het al dan niet volledig opnemen van tapgesprekken niet af doet aan de inhoud van de tapgesprekken die zich wel in het dossier bevinden. Verder is het hof van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte genoegzaam voortvloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de tapgesprekken. De inhoud van die tapgesprekken zijn, mede gelet op de overige bewijsmiddelen en de deels bekennende verklaring van de verdachte, niet voor een andere interpretatie vatbaar. Bij het beoordelen van de tapgesprekken heeft het hof overigens hetzelfde toetsingskader toegepast als hiervoor in de zaak Nijlgans genoemd.
Dat het Openbaar Ministerie zou hebben nagelaten om nader onderzoek te doen naar andere betrokkenen, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de rol die de verdachte heeft gehad in het tenlastegelegde.
Het hof vult het bewijs voorts aan met de navolgende tapgesprekken en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep.
Aanvullende bewijsmiddelen
Het telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 17] op 30 december 2015 om 18.09 uur:

[medeverdachte 17] zegt dat hij nog iets wil zeggen en zegt dat hij gestopt is met het werk.
[verdachte] , "ben je gek geworden of zo? hoezo ben je ermee gestopt... als daar/die plek iets overkomt he weet dat wij dan jou laten komen/vinden/plukken/opruimen".
"Wat kan die plek dan overkomen", vraagt [medeverdachte 17] .
"Zodra die plek iets overkomt houden we jou daar verantwoordelijk voor", zegt [verdachte] .
[medeverdachte 17] zegt dat hij niet snapt wat die plek dan kan overkomen.
[verdachte] herhaalt dat zij [medeverdachte 17] daar verantwoordelijk voor zullen stellen en hem dan zullen laten komen/vinden/plukken/opruimen.
[verdachte] zegt dat [medeverdachte 17] niet zomaar kan stoppen omdat zij al een maand voor hem hebben gezorgd en om het feit dat hij hun plekken heeft gezien.
[verdachte] vraagt of [medeverdachte 17] doorgedraaid is en zegt, wij hebben onze geheimen aan jou toevertrouwd.
[medeverdachte 17] zegt dat de geheimen van [verdachte] bij hem veilig zijn.
[verdachte] gebruikt scheldwoorden en zegt dat [medeverdachte 17] terug moet gaan naar zijn plek, "anders kom jij in grote problemen".
[medeverdachte 17] vraagt [verdachte] op zijn taal te letten.
"Ben je gek geworden of zo? je bent bij drie plekken binnen geweest... je hebt drie plakken gezien... en nu zeg jij dat jij met het werk stopt", zegt [verdachte] .
[verdachte] zegt dat hij zweert dat hij [medeverdachte 17] dit wel betaald zet.
[medeverdachte 17] zegt dat hij eerder had gezegd, mochten we ooit stoppen dan hoef jij nooit te twijfelen over mij.
[verdachte] zegt. "wat zeg jij man! dat kan toch niet... je bent deelgenoot geworden van een geheim... het gaat om een geheim... het gaat om de drugs... geen appel of peren"
[medeverdachte 17] zegt dat het hem niet lukt om dit werk te doen.
[verdachte] begint weer te schelden.
[verdachte] zegt dat [medeverdachte 17] terug moet gaan naar zijn plek, anders krijgt hij problemen. [79]
Het telefoongesprek tussen de verdachte en [betrokkene 7] op 30 december 2015 om 18.22 uur:

[verdachte] zegt dat die jongen problemen veroorzaakt. [verdachte] zegt desgevraagd dat hij [medeverdachte 17] bedoelt.
[verdachte] vertelt dat hij met [medeverdachte 17] heeft gepraat en zegt dat hij een aantal dagen niet is geweest naar die plek.
[verdachte] zegt dat [medeverdachte 17] iedere week 150 krijgt van [betrokkene 7] en zegt dat hij tegen [medeverdachte 17] had gezegd dat hij met dat geld een gasfornuis en een tv kon kopen bij de kringloop in die ene week dat zij afwezig waren. Hij moet niet alles van [verdachte] verwachten maar zelf ook initiatief tonen.
[betrokkene 7] zegt dat [medeverdachte 17] geen geld heeft om die spullen te kopen.
Hij krijgt toch iedere week 150 van jou toch? vraagt [verdachte] .
Ja maar dat gebruikt hij om te eten, zegt [betrokkene 7].
[verdachte] zegt dat een kleine gasfornuis 20 euro kost.
[verdachte] zegt dat hij dus met [medeverdachte 17] heeft gepraat en dat [medeverdachte 17] had gezegd dat dat geld van 120 euro wat hij wekelijks ontvangt niet voldoende voor hem was en dat hij daarom werk wilde gaan zoeken.
[verdachte] had gezegd dat hij niet snapt dat [medeverdachte 17] niet genoeg had aan dat geld en had gezegd dat hij het geen probleem vond dat
[medeverdachte 17] werk ging zoeken. [verdachte] had gezegd, nog beter als je 's ochtends naar je werk gaat en 's avonds weer terug komt naar jou plek.
[betrokkene 7] zegt dat hij niet eens had afgesproken dat die 'flikker' iedere week geld zou krijgen van hem.
[verdachte] zegt dat [medeverdachte 17] had gezegd dat hij wilde stoppen met dit werk. Dat hij niet veel geld verdiende met dit werk en dat hij dat geld ook kon verdienen als hij in een fabriek zou gaan werken. Toen heeft [verdachte] gezegd dat niet niet ging omdat [medeverdachte 17] tussen nu deelgenoot was geworden van hun geheim. [verdachte] zegt dat Mikail toen boos op hem werd geworden en had gezegd, "wat zeg jij man? ben jij doorgedraaid? we hebben dit toch van te voren afgesproken?". [verdachte] zegt dat hij ( [medeverdachte 17] ) op gegeven moment kalm werd en dat hij hem nog 200 euro geld heeft gegeven. [verdachte] heeft gezegd dat [medeverdachte 17] toch een station auto had
en dat hij een gasfornuis en een tv kon gaan kopen en hoefde daar geen busje voor te huren. [verdachte] had gezegd dat [medeverdachte 17] ook een fauteuil en een koelkast kon kopen en had het adres van de kringloop aan hem doorgegeven.
[verdachte] vertelt door over zijn gesprek met [medeverdachte 17] en zegt dat hij had gezegd dat het geld wat [medeverdachte 17] tot nu toe heeft gekregen niet verrekend wordt en dat hij gewoon mocht houden maar dat wanneer hij straks 5000 krijgt voor die plek dat hij dan op zich zelf aangewezen is. [verdachte] heeft gezegd dat [medeverdachte 17] verder vrij was als die daarnaast wil gaan werken.
[verdachte] zegt dat hij daarstraks had gebeld om te vragen waar hij was omdat de stekken onderweg waren maar dat hij had gezegd dat hij wilde stoppen. [verdachte] zegt dat hij toen flipte. [verdachte] had gezegd, je kent onze drie plaatsen, je kent ons geheim en mocht die plek iets overkomen dan komen we je halen/zoeken/plukken/opruimen.
[verdachte] zegt dat [betrokkene 7] anders ook een keertje met hem moet praten. Het is niet normaal wat die man doet. [betrokkene 7] zegt dat hij zo'n actie niet had verwacht van die man.
[verdachte] zegt dat hij gisteren [betrokkene 8] en [betrokkene 6] geld gaan geven en zegt dat [betrokkene 8] toen had gezegd dat hij geen pit zag in die jongen en dat het niest met hem zou worden. Dat hij alles tegen zijn zin zou doen en dat het lijkt dat die jongen het niet naar zijn zin heeft.
[verdachte] had gevraagd of [betrokkene 8] samen met hem ( [medeverdachte 17] ) kon gaan verzorgen maar dat [betrokkene 8] had gezegd, ik wil hem heel graag leren maar er zit geen pit in hem. [verdachte] herkent dit beeld omdat hij zag hoe [medeverdachte 17] reageerde toen zij busje gingen huren. Hij ging heel droog vragen of hij een busje kon huren, zonder glimlach op zijn gezicht. Daarom werd hem steeds geen busje verhuurd. [verdachte] had de indruk dat [medeverdachte 17] een gevoel had alsof hij werd gebruikt.
[betrokkene 7] gaat hem spreken en zal daarna dit terugkoppelen aan [verdachte] .
[verdachte] zegt, "je moet inderdaad met hem praten want het is niet gepast dat hij met het werk stopt... want hij kent de Gamma... hij kent de plek waar hij werkt... en hij was nog naar een andere plek geweest waar hij buiten moest wachten... hij kent ook 'hier'..."
[betrokkene 7] zegt, "hij kent ook een paar huizen van ons"
[verdachte] zegt, "en als er vervolgens iets gebeurt dan zijn wij daar de dupe van he!., dan krijg ik te maken met [medeverdachte 10] ... (die zal dan zeggen) 'is door jullie verknald..."
[betrokkene 7] snapt niet waarom [medeverdachte 17] zo reageert.
[verdachte] zegt dat die man daar anders over denkt, "ik krijg 2000 euro per maand, 3000 euro per maand (bij een fabriek)... en ik doe nou drugs, ik hoor 6000 per maand te krijgen" is de denkwijze van [medeverdachte 17] volgens [verdachte] . [betrokkene 7] zegt, laat ik hem even spreken, [80]
Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep
In hoger beroep heeft de verdachte een deels bekennende (schriftelijke) verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij – hoewel hij zich niet kan herinneren dat hij daar aanwezig is geweest – samen met anderen betrokken was bij de hennepkwekerij in Rotterdam; zij hebben met elkaar gebeld over deze hennepkwekerij. Hij was, voor zijn verloving, zelf degene die langsging. Hij is daar langsgegaan omdat de sleutel kwijt was. Hij moest de problemen telkens oplossen. Daarna ging [medeverdachte 12] [
het hof begrijpt: [medeverdachte 12]] zelf langs. De kwekerij in Rotterdam werd door [betrokkene 9] aan hem aangeboden om deze op te zetten en te onderhouden. Hij heeft filterhouders gekocht, stekjes afgezet en geplaatst, hij wist dat het om 300 stuks ging en hoeveel gram daaruit zou komen. Het klopt dat de eerste paar weken daar een [betrokkene 5] heeft gewerkt en daarna een Turkse jongen. De zigeuner kwam soms ook helpen en [medeverdachte 12] ook. Hij verwachtte een goede opbrengst dus hij heeft gezegd hoe een en ander moest gebeuren. Als die personen niet wisten wat zij moesten doen, belden zij hem. Zij vroegen hem om hulp. Er waren zo’n drie of vier jongens die de verzorging van de hennepplanten deden.
Met betrekking tot de hennepkwekerij in Roermond heeft de verdachte verklaard dat hij daar niet is geweest maar dat hij hierover wel met [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] heeft gebeld. Over de hennepkwekerij in Mettet heeft de verdachte verklaard dat hij hierover heeft gebeld met [medeverdachte 13] en daarbij een ondersteunende rol had. Zij deden de verzorging voor anderen en spraken met elkaar. [medeverdachte 13] verzorgde de hennepkwekerij in Gent en daar werd over gesproken. Hij heeft ook met [medeverdachte 12] , die daar knipte, over deze hennepkwekerij gesproken. Hij is wel eens in de hennepkwekerij in Gent geweest omdat er problemen waren met de stroom. Tot slot heeft hij verklaard dat hij ook de verzorging van de hennepkwekerij in Oudenaarde deed.
Zij hielpen elkaar met de verzorging. Hij voelde zich meer verantwoordelijk dan de anderen. Hij heeft goederen gekocht met andermans geld ten behoeve van de hennepkwekerijen. Personen die hem vroegen om hennepkwekerijen te verzorgen waren steeds dezelfde mensen, bijvoorbeeld [betrokkene 7], [betrokkene 10], [betrokkene 11] [
fonetisch], [betrokkene 12] [
fonetisch] en kleine Bulgaar. De Bulgaar werkte voor [betrokkene 10] en [medeverdachte 17] werkte voor Keulen en [betrokkene 7]. Hij ontving een percentage aan geld voor de verzorging van de hennepkwekerijen. [81]
1.4.5
Feit 2 – leiding geven/deelneming aan een criminele organisatie
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij, samen met [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en andere onbekende personen, al dan niet als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de periode van 1 juli 2015 tot en met 25 februari 2016. De organisatie zou zijn gericht op het telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep, alsmede het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep.
1.4.5.1 Algemene overweging criminele organisatie
Het hof verwijst in eerste instantie naar het juridisch kader zoals het hof dat heeft opgenomen onder paragraaf 1.3.4.4 ‘Algemene overweging criminele organisatie’.
1.4.5.2 Overwegingen ten aanzien van de verdachte
Uit de bewijsmiddelen, zoals hiervoor overgenomen en uitgewerkt, volgt dat er door de verdachte, [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en onbekende anderen structureel en langdurig is samengewerkt bij het beroeps- of bedrijfsmatig opzetten van hennepkwekerijen en het daaruit voortvloeiende oogsten, verkopen en leveren van hennep aan (een) derde(n).
Niet iedere verdachte was bij elke kwekerij en hennephandel (even sterk) betrokken en er werd in wisselende samenstelling gewerkt. Zo had de verdachte een grotere rol bij het opzetten van de kwekerijen en bij de handel en de verkoop van hennep en volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en andere onbekende personen betrokken waren bij het onderhouden en oogsten van de kwekerijen.
Uit de tapgesprekken is gebleken dat de verdachte, [medeverdachte 12] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 13] , en dan met name eerstgenoemde, ook met andere (onbekende) personen, zeer veel onderling contact hadden, niet alleen per telefoon, maar ook in persoon. In de gesprekken werd gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik. Zo werden onder meer gecodeerde woorden gebruikt om verschillende kwekerijen aan te duiden. Ook werd gezegd dat dingen niet via de telefoon moesten worden gezegd.
Binnen de organisatie bestond ook een zekere structuur. De verdachte had telkens een meer coördinerende rol. Hij gaf opdrachten en aanwijzingen over onder meer het onderhoud van de in de kwekerijen aanwezige hennepplanten, bijvoorbeeld met betrekking tot de hoogte van de planten, de temperatuur, het water, voeding en stikstof geven en het behandelen van spint. Hij bepaalde naar welke plaats stekken moesten worden gebracht en naar welke kwekerijen [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] moesten gaan om werkzaamheden te verrichten. Ook onderhield hij contacten, onder meer met een klant, met betrekking tot de oogst en bepaalde hij wanneer er moest worden geoogst en wat daarvoor werd geregeld. Hij bepaalde vervolgens wanneer weer moest worden opgebouwd. Bovendien wilde de verdachte van alle werkzaamheden en de ‘status’ van de hennepplanten op de hoogte worden gehouden. [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] stemden steeds met de verdachte af en hielden hem op de hoogte. Ook is gebleken dat zij geld ontvingen van de verdachte.
Het hof is aldus van oordeel dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachte en [medeverdachte 12] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 13] en onbekende anderen.
Dit samenwerkingsverband was voorts gericht op het in de uitoefening van bedrijf of beroep opzettelijk telen van hennep, alsmede het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hennep.
Hoewel de verdachte een meer coördinerende rol had dan is gebleken van de overige deelnemers, is het hof van oordeel dat de rol die de verdachte had niet kan worden aangemerkt als die van leider. Zo is het hof niet gebleken dat de verdachte het feitelijk voor het zeggen had of dat hij zodanige initiatieven nam, taken verdeelde, opdrachten gaf, sanctioneerde of opbrengsten van de criminele activiteit verdeelde, dat hij daarmee als leider van de criminele organisatie kan worden gezien.
1.4.5.3 Conclusie feit 2
Het hof acht aldus bewezen dat de verdachte samen met [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en andere onbekende personen heeft deelgenomen aan een organisatie die als oogmerk had het in het kader van een beroep of bedrijf plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-821302-15 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet.
Het in de zaak met parketnummer 02-820093-16 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 02-820093-16 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de redelijke termijn dusdanig is overschreden, dat die slechts kan worden gecompenseerd door artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen, met name gelet op de bijzondere schade die de verdachte fysiek en geestelijk heeft ondergaan door de zeven maanden detentie in Marokko. De verdachte is destijds niet gevlucht naar Marokko, de detentie was niet noodzakelijk en aldaar was sprake van een onmenselijke behandeling, waardoor de verdachte getraumatiseerd is. Tot op heden heeft hij nog last van de medische gevolgen en het trauma dat hij heeft ontwikkeld na zijn detentie in Marokko, bestaande uit een slaapstoornis, angst- en paniekaanvallen en nachtmerries. Hij volgt daartoe nog steeds een behandeltraject. Voorts is sprake van een psycho-sociaal verleden. In dat kader heeft de verdediging op de reclasseringsrapporten, de GGZ-rapporten, het maatschappelijk werk en de toelichting van mr. Forti gewezen, waaruit blijkt dat de verdachte levenslange begeleiding, behandeling en medicatie nodig heeft vanwege (onder meer) de traumatische thuissituatie, de ADHD, de zwakbegaafdheid, de dyslexie, de angsten en de paniekaanvallen. Bovendien is de verdachte sinds de onderhavige zaak niet meer met politie of justitie in aanraking geweest en is er geen sprake van recidive wat betreft harddrugs. De verdachte heeft een gezin met kinderen, zoals omschreven wordt door mr. Forti. Tenslotte heeft de verdediging nog gewezen op het gezondheidsaspect van cocaïne, dat – naar de mening van de raadsvrouw – niet dusdanig hoeft te worden verdisconteerd in de strafmaat. Een strafoplegging vanuit het oogpunt van speciale preventie is thans ook niet (meer) noodzakelijk. Gelet op het vorenstaande heeft de verdediging primair verzocht om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Subsidiair verzoekt zij het hof om een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die was gericht op de invoer van cocaïne. De rol van de verdachte heeft hierin bestaan, dat hij betrokken was bij voorbesprekingen voor de invoer, hij benaderde verschillende personen in dit verband en had daarmee ontmoetingen.
De verdachte heeft met diens handelen bijgedragen aan de handel in cocaïne. Hierdoor heeft hij ook bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit, welk circuit een ontwrichtende werking heeft op de samenleving. Algemeen bekend is dat de handel van (hard)drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit, gevaar voor de omgeving en milieuschade. Bovendien gaat er van drugshandel een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten, maar ook worden medewerkers van – bijvoorbeeld – op zichzelf bonafide bedrijven, zoals havenbedrijven, omgekocht en ingezet voor de drugshandel. Het gebruik van drugs heeft ook nadelige maatschappelijke gevolgen zoals gezondheidsschade voor gebruikers. De verdachte heeft verklaard dat hij destijds geld nodig had en aldus op zoek was naar een ‘klus’. Daarmee heeft hij bij het plegen van de feiten dus gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de maatschappij.
Het hof is van oordeel dat de rol die de verdachte had beperkter was dan is gesteld door het Openbaar Ministerie. Mede gelet daarop is het hof gekomen tot een vrijspraak van ‘leider’ van een criminele organisatie.
De verdachte heeft zich voorts samen met anderen schuldig gemaakt aan het beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep in kwekerijen in Nederland en België. Daarnaast heeft hij deelgenomen aan een criminele organisatie die zich beroeps- of bedrijfsmatig bezighield met hennepteelt en hennephandel, waarbij hij als leider van deze organisatie een sturende en coördinerende rol heeft gehad.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat ook dit ernstige feiten zijn. Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie heeft de verdachte geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in softdrugs meebrengt. Hennepteelt en hennephandel zijn direct en indirect oorzaak van vele vormen van overlast en criminaliteit. Deelnemers aan dit type criminele organisaties verkeren in een omgeving waarin veel geld omgaat, en waar andere vormen van criminaliteit niet worden geschuwd, zoals het gebruik van geweld. Hennepkwekerijen in woningen leiden regelmatig tot gevaarlijke situaties voor de bewoners en omwonenden, omdat er een gerede kans is dat brand uitbreekt, zoals ook in deze zaak bij één van de kwekerijen het geval was. Ook wordt daarbij vaak misbruik gemaakt van ‘katvangers’ die hun woning ter beschikking stellen voor een hennepkwekerij. De verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het voorgaande, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de bepaling van de duur van de straf houdt het hof in het voordeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat hij, blijkens het hem betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 7 februari 2023, weliswaar eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit, maar dat dit geruime tijd geleden is, te weten op 11 juni 2010, en dat hij na de onderhavige strafzaak niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Voorts heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep een begin van verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden in het onderzoek Luton.
Verder heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die in hoger beroep naar voren zijn gekomen, onder meer in reclasseringsrapporten, GGZ-rapporten en andere door de verdediging ingebrachte stukken met betrekking tot de persoon van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep alsmede uit het reclasseringsrapport d.d. 13 maart 2023 is gebleken dat de verdachte zijn leven thans op de rit heeft.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf houdt het hof in het voordeel van de verdachte ook rekening met de gevolgen die de ondergane detentie in Marokko voor de verdachte heeft gehad, zowel lichamelijk als mentaal. Het hof ziet hierin aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het normaliter zou hebben gedaan. Zonder deze detentie zou het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Vanwege deze detentie zal het hof hierop één jaar in mindering brengen.
Een afdoening zoals door de verdediging is voorgesteld, te weten primair het toepassen van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en subsidiair het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 28 februari 2016, de dag waarop verdachte (in Marokko) in hechtenis werd genomen. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 3 december 2018. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Er is in eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 9 maanden.
Verdachte heeft op 10 december 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 20 april 2023. In hoger beroep is aldus sprake van een forse termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer twee jaren en vier maanden.
Het hof ziet in voornoemde overschrijdingen aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijdingen. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van – rekening houdend met de hiervóór genoemde strafvermindering met één jaar in verband met de in Marokko ondergane detentie – vijf jaren, met aftrek van voorarrest, op zijn plaats zou zijn geweest. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in onderzoek Luton (02/820093-16) onder 1 tenlastegelegde, voor zover dit betrekking heeft op de plaatsen Vlissingen en/of Roosendaal.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in onderzoek Luton (02/820093-16) onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-821302-15 onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-821302-15 onder 2 en in de zaak met parketnummer 02-820093-16 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-821302-15 onder 2 en in de zaak met parketnummer 02-820093-16 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen, griffier,
en op 20 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met onderzoeksnummer ZBRAA15003 uit een van de ordners in het onderzoek ‘Nijlgans’ van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Recherche, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Persoonsdossier [verdachte] , p. 41, proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte] .
3.Persoonsdossier [verdachte] , p. 42, proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte] .
4.Persoonsdossier [verdachte] , p. 50-51, proces-verbaal stemherkenning.
5.BOB-dossier, p. 1003-1004, proces-verbaal aanvraag verlenging bevel opnemen (tele)communicatie.
6.Persoonsdossier [verdachte] , p. 18-19, proces-verbaal stemherkenning.
7.Persoonsdossier [verdachte] , p. 20-21, proces-verbaal stemherkenning.
8.Persoonsdossier [medeverdachte 10] , p. 93, proces-verbaal stemherkenning.
9.BOB-dossier, p. 434-436, proces-verbaal stemherkenning.
10.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p. 48, proces-verbaal van verhoor verdachte.
11.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p. 28, proces-verbaal van verhoor verdachte.
12.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p. 48, proces-verbaal van verhoor verdachte.
13.Zaaksdossier cocaïne, p. 384-397, proces-verbaal bevindingen.
14.Zaaksdossier cocaïne, p. 123-125, proces-verbaal van bevindingen.
15.Zaaksdossier cocaïne, p. 75-80, tapgesprek sessie 88.
16.Zaaksdossier cocaïne, p. 95, tapgesprek sessie 194.
17.Zaaksdossier cocaïne, p. 103, tapgesprek sessie 723.
18.Zaaksdossier cocaïne, p. 105, tapgesprek sessie 1093.
19.Zaaksdossier cocaïne, p. 123-129, proces-verbaal van bevindingen.
20.Zaaksdossier cocaïne, p. 129, tapgesprek sessie 1967.
21.Zaaksdossier cocaïne, p. 165, tapgesprek sessie 2734.
22.Zaaksdossier cocaïne, p. 175, tapgesprek sessie 3227.
23.Zaaksdossier cocaïne, p. 176, tapgesprek sessie 3254.
24.Zaaksdossier cocaïne, p. 179-180, proces-verbaal observatie.
25.Zaaksdossier cocaïne, p. 181, tapgesprek sessie 3276.
26.Zaaksdossier cocaïne, p. 185, tapgesprek sessie 3646.
27.Zaaksdossier cocaïne, p. 191-192, tapgesprek sessie 3898.
28.Zaaksdossier cocaïne, p. 193-195, tapgesprek sessie 3904.
29.Zaaksdossier cocaïne, p. 248, tapgesprek sessie 5332.
30.Zaaksdossier cocaïne, p. 249, tapgesprek sessie 5377.
31.Zaaksdossier cocaïne, p. 257-265, proces-verbaal observeren.
32.Zaaksdossier cocaïne, p. 266-269, tapgesprek sessie 6844.
33.Zaaksdossier cocaïne, p. 277-279, proces-verbaal observatie.
34.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p. 38, proces-verbaal van verhoor verdachte.
35.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p. 46-47, proces-verbaal van verhoor verdachte.
36.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p. 46 en p. 39, proces-verbaal van verhoor verdachte.
37.Zaaksdossier cocaïne, p. 317, tapgesprek sessie 479.
38.Zaaksdossier cocaïne, p. 327, tapgesprek sessie 497.
39.Zaaksdossier cocaïne, p. 332, tapgesprek sessie 513.
40.Zaaksdossier cocaïne, p. 334, tapgesprek sessie 515.
41.Zaaksdossier cocaïne, p. 342, tapgesprek sessie 535.
42.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p. 48-49, 61, proces-verbaal van verhoor verdachte.
43.Zaaksdossier Delight, p. 3, proces-verbaal van observatie.
44.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p.61-62, proces-verbaal van verhoor verdachte.
45.Zaaksdossier cocaïne, p.353-354, proces-verbaal van bevindingen.
46.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p. 62-63, proces-verbaal van verhoor verdachte.
47.Zaaksdossier Delight, p. 20-22, proces-verbaal observeren.
48.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p. 38 en 62, proces-verbaal van verhoor verdachte.
49.Zaaksdossier cocaïne, p. 414, tapgesprek sessie 607.
50.BOB-dossier, p. 513, tapgesprek sessie 608.
51.Zaaksdossier cocaïne, p. 418, tapgesprek sessie 612.
52.Zaaksdossier cocaïne, p.419, tapgesprek sessie 613.
53.Zaaksdossier cocaïne, p. 423, tapgesprek sessie 617.
54.Persoonsdossier [medeverdachte 16] , p. 26, proces-verbaal van verhoor verdachte.
55.Persoonsdossier [medeverdachte 16] , p. 29 en 32, proces-verbaal van verhoor verdachte.
56.Zaaksdossier Delight, p. 30-31, proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming.
57.Persoonsdossier [medeverdachte 8] , p. 30, proces-verbaal van verhoor verdachte.
58.Zaaksdossier cocaïne, p. 453, proces-verbaal sporenonderzoek.
59.Zaaksdossier Delight, p. 187, proces-verbaal, zaaksdossier cocaïne, p. 542-549, proces-verbaal sporenonderzoek en zaaksdossier cocaïne, p. 553-555, rapport NFI identificatie van drugs precursoren.
60.Zaaksdossier Delight, p. 52-53, proces-verbaal van bevindingen.
61.Persoonsdossier [medeverdachte 9] , p. 63, proces-verbaal van verhoor verdachte.
62.Zaaksdossier cocaïne, p. 425, tapgesprek sessie 620.
63.Zaaksdossier cocaïne, p. 430, tapgesprek sessie 3.
64.Zaaksdossier cocaïne, p. 439, tapgesprek sessie 239.
65.Zaaksdossier cocaïne, p. 476, OVC 131.
66.Aanvullend dossier Nijlgans, p. 35, proces-verbaal van bevindingen.
67.Zaaksdossier cocaïne, p. 477, OVC 133.
68.Zaaksdossier cocaïne, p. 478-479, OVC 135.
69.Zaaksdossier cocaïne, p. 480, OVC 136.
70.Zaaksdossier cocaïne, p. 481, OVC 141.
71.Zaaksdossier cocaïne, p. 484-485, OVC 169.
72.Zaaksdossier cocaïne, p. 484-485, OVC 169.
73.Zaaksdossier cocaïne, p. 486-487, OVC 170.
74.Zaaksdossier cocaïne, p. 488, OVC 171.
75.Zaaksdossier cocaïne, p. 504, OVC 197.
76.Zaaksdossier cocaïne, p. 515, OVC 205.
77.Zaaksdossier cocaïne, p. 519, OVC 208.
78.Aanvullend dossier Nijlgans, p. 35, proces-verbaal van bevindingen.
79.Zaaksdossier Hennepteelt Luton, p. 51, sessienummer 24.
80.Zaaksdossier Hennepteelt Luton, p. 53, sessienummer 26.
81.Schriftelijke verklaring verdachte en proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 en 27 maart 2023.