In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de verdachte, geboren in 1969 en wonende te [adres], werd veroordeeld voor het opzettelijk overtreden van een voorschrift uit de Wet milieubeheer. De verdachte was betrokken bij de Maatschap [verdachte], die houtstof op een perceel grond had gestort, wat leidde tot stofoverlast voor de omgeving. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar met een lagere straf van 35 uren taakstraf, subsidiair 17 dagen hechtenis. De verdediging pleitte voor vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, maar het hof oordeelde dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedraging van de rechtspersoon. Het hof bevestigde de straf, maar verdisconteerde een overschrijding van de redelijke termijn in de op te leggen straf, waardoor de taakstraf werd verlaagd naar 35 uren. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld en dat de gedragingen aan de rechtspersoon konden worden toegerekend. Het arrest werd uitgesproken op 11 januari 2023.