ECLI:NL:GHSHE:2023:1030

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
20-001669-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De feiten dateren van 21 april 2017, toen de politie een bedrijfspand in Helmond betrad en een aanzienlijke hoeveelheid hennep aantrof. De verdachte werd eerder vrijgesproken van andere feiten, maar voor het aanwezig hebben van hennep werd zij veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte kreeg een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aard van de feiten, en besloot dat een geheel voorwaardelijke straf passend was.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001669-21
Uitspraak : 29 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 2 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-860194-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 3 en ter zake van ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank besloten het onder de verdachte inbeslaggenomen goed, te weten een taser, te onttrekken aan het verkeer.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de verdachte, in zoverre opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraken van de rechtbank van het onder de feiten 1 en 3 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis – voor zover aan zijn oordeel onderworpen – vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
2.
zij op of omstreeks 21 april 2017 te Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 42,16 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij op 21 april 2017 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant en [verbalisant 2] , agent van politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2017082598, gesloten d.d. 30 maart 2018, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-169. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 april 2017, dossierpagina’s 90-91, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :

Op 21 april 2017 omstreeks 14.05 uur hebben wij samen met overige collega’s het
bedrijfspand gelegen aan [adres 2]
betreden ter inbeslagneming.
Wij zagen dat het adres een winkelpand betrof.
Links tegen de wand van deze ruimte bevond zich een houten kast met verschillende
legplanken. In de linkerwand van deze ruimte was een gedeelte van de kast naar achter
bewogen en fungeerde zo als een deur. Deze deur stond open. Achter deze deur was nog
een ruimte. Langs de wanden waren stellingen ingericht. In het midden van de ruimte
stond eveneens een stellingkast. In de stellingen en stellingkasten zagen wij afgesloten
plastic bakken staan, alle met inhoud. Op de vloer rechts naast de middelste
stellingkast stond een stapel met plastic bakken. In de rechterwand van de ruimte,
gezien vanuit de deuropening, zagen wij nog een doorgang. Deze doorgang gaf toegang
tot een vierde ruimte. Ook in deze ruimte stonden twee stapels met plastic bakken. Ook
zagen wij meerdere plastic zakken met daarin goederen lijkend op takken. In deze
vierde ruimte stond links naast de ingang een bureau. Op dit bureau stonden
verschillende plastic bakken en glazen flesjes.
Vanuit de ruimte met de banken kon je rechtdoor verder naar achteren in het pand. Wij
zagen dat hier een keukengedeelte was gesitueerd. Links van de keuken zagen wij een
deur die openstond. Bij het binnentreden van deze kamer zagen wij dat deze kamer een
kantoor betrof met hierin een bureau en diverse mappen en foto’s.
Omstreeks 15.00 uur zagen wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , dat er een, voor ons onbekende
vrouw, in het pand was. Zij bleek na eigen zeggen de vrouw van de eerder aangehouden
man en mede-eigenaresse van de zaak te zijn. De vrouw betrof mevrouw [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte). [verdachte] is door collega’s ter plaatse aangehouden.

2.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2017, dossierpagina’s 144-147, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] :

Op 26 april 2017 werd mij, [verbalisant 3] , plantenmateriaal aangeboden door [verbalisant 1] met
het verzoek de aard van het plantenmateriaal vast te stellen. Het plantenmateriaal werd
op 21 april 2017 inbeslaggenomen op het adres [adres 2]
.
Al het aangeboden materiaal zat in plastic bakken of zakken en is meegenomen zoals
het ter plaatse werd aangetroffen. Iedere eenheid, dus zak of bak, was voorzien van een
sticker met nummer dat relateert naar de plaats waar het is aangetroffen.
Ik heb eerst alle eenheden onderzocht op geur en op uiterlijke kenmerken.
Hierna heb ik de eenheden gesorteerd die gelijkend waren qua uiterlijke kenmerken en
geur. Te weten:
Nummers 1-8, 10-18.
Rek 1 nummers 3-5, 9-16, 19, 21, 23.
Rek 2 nummers 1, 4-6, 8-11, 13-22.
Rek 3 nummers 1, 4-22.
Rek 4 nummers 12-16, 18-23, 27.
Stapel nummers 1-9.
Los zak nummers 1-2, 4.
Ik zag en rook dat het plantenmateriaal mij bekend voorkwam als delen van de
hennepplant, namelijk blad, stelen, stammen en bloemen.
In enkele eenheden werden ook zakjes poeder en enkele zakjes zaden, vermoedelijk
hennepzaden, aangetroffen.
Door mij werd willekeurig enkele van voornoemde hennepdelen getest met de M.M.C.
International B.V. Cannabis Test.
Ik testte de hennepdelen met de volgende aanduiding:
Nummer 12
Rek 1 nummer 9
Rek 1 nummer 13
Rek 2 nummer 1
Rek 2 nummer 22
Rek 4 nummer 27
Nadat ik het in beslaggenomen plantenmateriaal/testmateriaal in de testbuis had gebracht, zag ik dat de in de testbuis aanwezig kristallen verkleurden naar de op de testbuis aangegeven kleur, hetwelk duidde op de aanwezigheid van hennep, strafbaar gesteld op lijst II van de Opiumwet.
(…)
Hierna heb ik de andere eenheden gesorteerd op geur en uiterlijke kenmerken. De
volgende eenheden waren qua geur en uiterlijk gelijkend:
Rek 1 nummers 2, 17, 22.
Rek 4 nummers 25, 31.
Ik zag dat het materiaal bestond uit poeder met vezels. Ik rook de voor mij bekende en
duidelijke hennepgeur.
Door mij werd willekeurig een van voornoemde eenheden/hennepdelen getest met de
M.M.C. International B.V. Cannabis Test. Ik testte de hennepdelen/eenheid met de
volgende aanduiding:
7) Rek 1 nummer 2.
Nadat ik het in beslaggenomen plantenmateriaal/testmateriaal in de testbuis had
gebracht, zag ik dat de in de testbuis aanwezig kristallen verkleurden naar de op de
testbuis aangegeven kleur, hetwelk duidde op de aanwezigheid van hennep.
Hierna heb ik de andere eenheden, de zakjes poeder zoals eerder omschreven,
gesorteerd. Deze zakjes poeder waren gelijkend qua uiterlijke kenmerken en geur, te
weten:
Rek 2 nummers 10, 18, 20-21.
Rek 4 nummers 19, 23-24, 26.
Ik zag dat het materiaal bestond uit poeder. Ik rook de voor mij bekende en duidelijke
hennepgeur.
Door mij werden willekeurig enkele van voornoemde eenheden/hennepdelen getest met
de M.M.C. International B.V. Cannabis Test. Ik testte de hennepdelen met de volgende
aanduiding:
8. Rek 2 nummer 10.
9. Rek 4 nummer 24.
Nadat ik het in beslaggenomen plantenmateriaal/testmateriaal in de testbuis had
gebracht, zag ik dat de in de testbuis aanwezig kristallen verkleurden naar de op de
testbuis aangegeven kleur, hetwelk duidde op de aanwezigheid van hennep.

3.

Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 april 2017, dossierpagina’s 45-49, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :

Het verhoor wordt afgenomen op de wijze van vraag verbalisant (V), opmerking verbalisant (O) en antwoord verdachte (A).
V: Wat voor bedrijf hebben jullie?
A: Natuurproducten. Wij maken (…) thee, olie, (…).
V: Hebben jullie een ontheffing voor medicinale hennep bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, afdeling CIBG?
A: Weet ik niet. Wat wij hebben is CBD olie in de vrije handel.
V: Waar halen jullie de producten vandaan?
A: Wij produceren zelf. We werken samen met artsen en ziekenhuizen.

4.

Een schriftelijk bescheid, te weten de handgeschreven aantekeningen die blijkens dossierpagina 127 afkomstig zijn uit de inbeslaggenomen administratie van medeverdachte [medeverdachte] , dossierpagina 128, voor zover inhoudende:

Hennep tunnels
1. zak, 1e oogst +/- 1200 gram
1. zak 2e oogst +/- 1200 gram
½ zak 28 aug +/- 600 gram
½ zak 28 aug +/- 600 gram
Geknipt 30-8, gedroogd in de zon op stoep +/- 8 uur. Daarna op zolder gedroogd 858 gram.
Geoogst 3-09 eerst gedroogd onder afdak en vanaf 10-09 op zolder gedroogd 1257 gram.
 Stengels-toppen blad voorste tunnel
Geknipt 05-09, 2 dagen op stoep gedroogd
Vanaf 08-09 op zolder gedroogd
 Hennep voorste tunnel, geknipt 04-09
Op zolder gedroogd
Samen: 1439 gram
(…)
 Mannetjes, middelste tunnel, geoogst 10-09
Gedroogd op zolder 1141 gram
 Mannetjes, voorste + achterste tunnel, geoogst 10-09
Gedroogd op zolder 870 gram

5.

De verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 15 maart 2023, voor zover inhoudende:

De door de politie aangetroffen en inbeslaggenomen hennepplantdelen waren van ons
(het hof begrijpt: van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ). Wij hadden hennep uit eigen kweek en kochten industriële hennep. Onze winkel ‘ [winkel] ’ leverde producten die bestemd waren voor de consumptie. (…) De advocaat-generaal vraagt mij naar de notities op pagina 128 van het procesdossier. Ik zie daarop handschriften van mij en van mijn man. Die 1200 gram bij de aantekening ‘1e oogst 1200 gram’ ziet op de eerste oogst en wat er is gewogen. Dat betreft industriële hennep. De advocaat-generaal vraagt mij nogmaals waar de 1200 gram exact op ziet. Dat betreft ruw planten materiaal. (…) De advocaat-generaal vraagt mij wat een tunnel is. Dat doe je voor bepaalde weersomstandigheden, mocht dat nodig zijn. Daarmee scherm je af voor regen, water of wind. Als je zegt een tunnel, dan is dat een welbekende tunnel. In de kersenteelt is dat bijvoorbeeld een paal en dan een boogje met een stuk plastic, al dan niet open gegooid. U, voorzitter, vraagt mij om wat voor tunnel het in dit geval gaat. We hebben het van de zus van mijn man haar kersenteelt afgekeken. Het is een improvisatie daarvan. We hadden namelijk een tunnelkast die opengemaakt was, zodat de functie als tunnelkast verviel, maar wel als beschutting gebruikt kon worden.

6.

Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut ‘Onderzoek aan materiaal van hennepplanten in beslag genomen in Helmond op 21 april 2019(het hof begrijpt: 2017)’ d.d. 10 december 2019, aanvraagnummer 003 en 004, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. [deskundige] , voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
(pagina 2)
Zaaksgegevens
Parketnummer: 01/860193-18, 01/860194-18
Verdachten: [medeverdachte] , [verdachte]
(pagina 3)
1. Te onderzoeken materiaal
Verkregen informatie
Bij aanvraag 003 is het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, van 11 januari 2019 gevoegd met parketnummer 01/860193-18. Hierin staat vermeld:
“De rechtbank verwijst de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde het Nederlands Forensisch Instituut nader onderzoek te laten doen naar de onder verdachte inbeslaggenomen plantdelen en de plantdelen die zijn aangetroffen in de vanuit Spanje aan verdachte geleverde dozen met plantdelen te determineren en daarvan voor zover mogelijk het ras van de planten vast te stellen.”
In september zijn vier bemonsteringen ontvangen met daarbij een nieuw aanvraagformulier (004). Hierop staat de volgende omschrijving:
“Bij verdachte werden diverse baken en dozen met planten aangetroffen. Het bleek hier om hennepplanten te gaan. Door verdachte en zijn verdediging wordt aangevoerd dat het hier enkel gaat om rassen die nauwelijks THC bevatten. Deze rassen zouden vallen onder de uitzondering van rassen die gekweekt mogen worden voor onder meer vezelproductie.”
(pagina 6)
Conclusie
(…)
Wel is vastgesteld dat het DNA van de deelmonsters en bemonsteringen [AALT0206NL], [AAEJ1951NL], [AALE4408NL] en [AALE4409NL] codeert voor het ‘vezel-type’ van Cannabis.

7.

Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut ‘Vervolg onderzoek aan materiaal van hennepplanten in beslag genomen in Helmond op 21 april 2019(het hof begrijpt: 2017)’ d.d. 20 mei 2020, aanvraagnummer 005 en 006, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. [deskundige] , voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
(pagina 2)
Zaaksgegevens
Parketnummer: 01/860193-18, 01/860194-18
Verdachten: [medeverdachte] , [verdachte]
(pagina 3)
In aanvraag 005 zijn 99 uniek gecodeerde gripzakjes met daarin botanisch materiaal aangeleverd. In aanvraag 006 zijn 82 uniek gecodeerde gripzakjes met daarin botanisch materiaal aangeleverd.
Op het aanvraagformulier staat de volgende omschrijving:
Bij verdachte werden diverse bakken en dozen met planten aangetroffen. Het bleek hier om hennepplanten te gaan. Door verdachte en zijn verdediging wordt aangevoerd dat het hier enkel gaat om rassen die nauwelijks THC bevatten. Eerder werden al vier bemonsteringen aangeboden voor eenzelfde onderzoek. De rechtbank wil echter dat alle inbeslaggenomen plantenresten worden gedetermineerd. Deze plantenresten bevonden zich in 64 bakjes en 4 dozen. In de bakjes werden meerdere verschillende plantenresten aangetroffen waardoor een veelvoud aan bemonsteringen is ontstaan.
(pagina 7)
(pagina 8)
(pagina 9)
(pagina 10)
(pagina 11)
(pagina 12)
(pagina 13)
(pagina 14)
(pagina 15)
(pagina 16)
(pagina 17)
(pagina 18)
(pagina 19)
(pagina 20)
7 Conclusie
(…)
Er is vastgesteld dat het DNA van 142 deelmonsters codeert voor het ‘vezel-type’ van Cannabis.
(…)
Tevens is vastgesteld dat het DNA van twintig deelmonsters codeert voor het ‘drugs-type’ van Cannabis.

8.

Een schriftelijk bescheid, te weten een door de verdediging in hoger beroep ingebracht document “Uitwerking gesprek 02-09-2017 tussen [medeverdachte] , [verdachte] en [verbalisant 1] Team Recherche Peelland, geluidsopname nr. 018 (ophalen spullen op het politiebureau Helmond)’ voor zover inhoudende als opmerkingen van ‘ [medeverdachte] ’ (het hof begrijpt: verdachte [medeverdachte] ):

[medeverdachte] : De artsen kijken mee wat gebeurt er aan veranderingen, doen wij ook. Wij stemmen zelfs af op medicijnen. Dus mensen krijgen een persoonlijk 1 op 1 iets. In een keer waren wij de communicatie kwijt, dus een arts belt mij op en die zegt wat gaan we doen. Wij houden de zaakjes goed op orde. Zelfs het Elkerlier
(het hof begrijpt: het Elkerliek ziekenhuis)stuurt mensen naar ons toe.
De gemeente is eigenlijk vanaf het moment dat ik voor patiënten op ging staan met het project ‘Gratis blowen’ tegen mij geweest. Want ik zou de verkeerde intenties hebben growshop bla bla bla. Nou ik ben een wietkweker al heel mijn leven. Ik kweek al 35 jaar bekant wiet. Daar ben ik mee opgegroeid. Alleen hebben wij keuzes gemaakt om voor patiënten op te gaan staan en op te komen vooral.
9.De foto’s, weergegeven op dossierpagina’s 148-154 (het hof begrijpt: foto’s van op 21 april 2017 bij het bedrijf van verdachte en haar medeverdachte aangetroffen en inbeslaggenomen materiaal):
Het hof neemt op de foto’s op pagina 148 waar een grote hoeveelheid doorzichtige plastic bakken met inhoud.
Verder neemt het hof op de foto’s op dossierpagina’s 149 tot en met 154 waar dat in de op die foto’s weergegeven bakken onder meer takken, bladeren en andere plantdelen te zien zijn.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het gedrag van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] valt onder de reikwijdte van de strafbepalingen van de Opiumwet en dat de uitzondering van artikel 12 van het Opiumwetbesluit niet van toepassing is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft, overeenkomstig de door hem ter terechtzitting overgelegde pleitnota, vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde. Daartoe is samengevat aangevoerd dat het bij de verdachte aangetroffen materiaal enerzijds niet onder de Opiumwet valt, hetgeen tot vrijspraak moet leiden en dat voor het overige de exceptie van artikel 12 van het Opiumwetbesluit van toepassing is. De verdediging heeft daarbij verwezen naar de licentie voor dit CBD-project, zoals opgenomen als bijlage 2 bij de pleitnota, waaruit zou volgen dat de verdachte over een deel van de aangetroffen en inbeslaggenomen hennepplantdelen mocht beschikken, nu deze afkomstig waren uit eigen kweek in het kader van dit CBD-project. Tevens stelt de verdediging zich op het standpunt dat op basis van het dossier volstrekt onduidelijk is wat het gewicht van de aangetroffen producten is. Het vaststellen van een exacte hoeveelheid anders dan ‘meer dan 30 gram’ is dan ook onmogelijk.
Indien het hof evenwel tot een bewezenverklaring zou komen van het tenlastegelegde in de zaak, heeft de raadsman – in de vorm van een tweetal voorwaardelijke verzoeken – het hof verzocht een (nieuw) onderzoek ter bepaling van het DNA op de aangetroffen en inbeslaggenomen goederen plaats te laten vinden alsmede het opnieuw laten maken van foto’s van alle in beslag genomen producten, bakken en originele etiketten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 3 van de Opiumwet luidt als volgt:
‘Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
aanwezig te hebben;
te vervaardigen.’
Op lijst II van de Opiumwet is onder meer vermeld:
‘Hennep: elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waarvan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.’
Artikel 12 van het Opiumwetbesluit luidt als volgt:
“De verboden, gesteld in artikel 3, aanhef en onder B, van de wet, gelden niet voor hennep die kennelijk bestemd is voor de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep, met dien verstande dat de uitzondering van het verbod op het telen van hennep slechts geldt voor zover de teelt plaatsvindt in de volle grond en in de open lucht.”
In de toelichting op het Opiumwetbesluit (Stb. 2002, 624) wordt onder meer overwogen:
"In artikel 12 is een uitzondering gemaakt op de verboden van de Opiumwet voor de handelingen die noodzakelijk zijn voor het gehele industriële proces van de teelt van de vezelhennep op het veld tot de verwerking van de plant tot eindproducten in de fabriek. Ook de vermeerdering van de vezelhennepplant wordt onder dit proces begrepen. Het gaat om de handelingen: telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren. Door te kiezen voor het begrip volle grond en open lucht is bewerkstelligd dat degenen die hennep telen voor bewustzijnsbeïnvloedend gebruik onder plastic of in kassen of andere ruimten waar het dak geheel of gedeeltelijk geopend kan worden, zich niet op deze vrijstelling kunnen beroepen. Iedereen die hennep binnen teelt alsmede ieder die hennep teelt voor andere doeleinden dan vezelproductie of zaadwinning voor vezelrassen moet in het bezit zijn van een opiumwetontheffing. Dit vergemakkelijkt de bewijsvoering."
In zijn arrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2337 (r.o. 2.5) heeft de Hoge Raad overwogen dat op grond van de totstandkomingsgeschiedenis van het Opiumwetbesluit moet worden aangenomen dat de exceptie als bedoeld in artikel 12 van het Opiumwetbesluit ook geldt ten aanzien van het aanwezig hebben van hennep als bedoeld in art. 3, aanhef en onder C, Opiumwet, indien en voor zover die gedraging onlosmakelijk verbonden is met het productieproces van de vezelhennep en aan de overige eisen van art. 12 Opiumwetbesluit is voldaan.
Het hof begrijpt uit de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang beschouwd – dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] producten (waaronder CBD-olie) van hennepplantdelen maakten en leverden aan cliënten/patiënten van artsen/ziekenhuizen, dat die producten bestemd waren voor de consumptie door deze cliënten/patiënten en dat het niet anders kan zijn dan dat die consumptie erop is gericht te helpen om klachten te verminderen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] – zoals zij in hoger beroep naar voren hebben gebracht en uit stukken in het kader van een procedure met betrekking tot bijzondere bijstand blijkt die door de verdediging in eerste aanleg zijn overgelegd (bijlage bij pleitnotitie) – ter behandeling van hun eigen lichamelijke en psychische klachten al jarenlang cannabisproducten (cannabisolie) gebruiken en dat zij bij de werking daarvan veel baat hebben. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat handelingen van de verdachte alsmede medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot de in hun bedrijf aangetroffen hennepplantdelen gericht waren op de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2337 r.o. 2.6). Van dergelijke handelingen is ook overigens niet gebleken. De verdachte komt dan ook geen beroep toe op de exceptie van artikel 12 van het Opiumwetbesluit. Het verweer wordt verworpen.
Voor zover door en namens de verdachte in hoger beroep naar voren is gebracht dat een deel van de aangetroffen en inbeslaggenomen hennepplantdelen afkomstig is uit eigen kweek die in het kader van het “CBD project” zou zijn toegestaan en de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] daarover mochten beschikken, overweegt het hof het volgende. Bij de door de verdediging ter terechtzitting overgelegde stukken bevindt zich een licentie “CBD project” op naam van verdachte ‘ [verdachte] ’
(het hof begrijpt: de verdachte).Als geldigheidsduur wordt vermeld de periode tot en met 31 december 2016. Het hof begrijpt hieruit dat de geldigheidsduur van de licentie ten tijde van het tenlastegelegde al ruimschoots was verstreken. Bovendien wordt in de licentie, onder verwijzing naar artikel 12 van het Opiumwetbesluit, voorgeschreven dat de teelt in het kader van het project moet plaatsvinden in de volle grond en in de open lucht.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, toen de handgeschreven notities op pagina 128 van het procesdossier aan haar werden voorgehouden, verklaard dat de hennepteelt plaatsvond in tunnels, en dat gebruik werd gemaakt van een opengemaakte tunnelkast, die als beschutting gebruikt kon worden tegen regen, water of wind. Uit de hiervoor weergegeven toelichting op het Opiumwetbesluit volgt echter dat degenen die hennep telen onder plastic of in kassen of andere ruimten waar het dak geheel of gedeeltelijk geopend kan worden, zich niet op deze vrijstelling (en derhalve ook niet op de licentie van het ‘CBD project) kunnen beroepen. Ook in zoverre faalt het door de verdediging gevoerde verweer.
Het hof overweegt met betrekking tot het gewicht van de aangetroffen hennep als volgt. Hoewel het exacte gewicht van de aangetroffen hennep op grond van het dossier onduidelijk is, en dit ten voordele van de verdachte zal worden meegenomen bij de strafoplegging, is het hof – gelet op de foto’s in het dossier met daarop het inbeslaggenomen materiaal alsmede de monsternemingen en conclusies van het NFI – van oordeel dat in ieder geval vast is komen te staan dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aanzienlijk meer dan 30 gram hennep aanwezig hadden.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een tweetal voorwaardelijke verzoeken gedaan. Als eerste is – indien het hof van oordeel is dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen – verzocht een (nieuw) onderzoek te laten plaatsvinden ter bepaling van het DNA op de aangetroffen en inbeslaggenomen goederen om een vergelijking te maken met de aankoopbonnen van de ingekochte materialen zodat er is te zien wat legaal is ingekocht en wat legaal is gekweekt. Als tweede is verzocht het laten maken van nieuwe foto’s van de inbeslaggenomen producten, bakken en originele etiketten, zodat voor de verdachte duidelijk is over welke bak en welke inhoud er in het dossier gesproken wordt en zij zich daartegen goed kan verweren. Hoewel de rechtbank opdracht had gegeven tot het maken van nieuwe foto’s zijn ook deze niet alle duidelijk genoeg.
Ten aanzien van het eerste voorwaardelijke verzoek overweegt het hof als volgt. Het hof zal dit verzoek afwijzen, nu, zoals hiervoor reeds is overwogen, van de inbeslaggenomen hennep – ongeacht het DNA en THC-gehalte – gebleken is dat deze onder de Opiumwet valt. Een (nieuw) onderzoek ter bepaling van het DNA is derhalve niet noodzakelijk.
Ook het tweede voorwaardelijke verzoek wordt afgewezen. Het hof heeft uit eigen waarneming vastgesteld dat op foto’s in het dossier van (de inhoud van) dozen die bij het bedrijf van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen plantdelen te zien zijn. Het NFI heeft een groot aantal monsters van het inbeslaggenomen materiaal onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat deze hennep bevatten. De verdachte heeft ook zelf verklaard dat zij op haar bedrijf hennep aanwezig had: zelf gekweekte en gekocht industriële hennep. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat deze hennep – gekweekt of gekocht – onder lijst II van de Opiumwet valt en dat de exceptie van artikel 12 van het Opiumwetbesluit daarop niet van toepassing is. Het hof heeft daarnaast overwogen dat het exacte gewicht van de aangetroffen hennep op grond van het dossier onduidelijk is, maar dat in ieder geval vast is komen te staan dat dit (aanzienlijk) meer dan 30 gram was. Het (opnieuw) laten maken van foto’s van de inbeslaggenomen producten, bakken en originele etiketten, zodat voor de verdachte duidelijk is over welke bak en welke inhoud wordt gesproken, is gelet op het voorgaande niet noodzakelijk.
Het hof wijst de verzoeken dan ook af.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren op te leggen.
De verdediging heeft verzocht, ingeval het hof tot een bewezenverklaring komt, geen onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep. Hoewel het exacte gewicht van de aangetroffen en onderzochte hennep onvoldoende uit het dossier is komen vast te staan, volgt daaruit wel dat sprake is van een aanzienlijke hoeveelheid. Het is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft, doch dat een en ander (mede) afhankelijk is van de hoogte van het THC-gehalte van de hennep. In dit verband neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de bij de verdachte aangetroffen en onderzochte hennep grotendeels een laag THC-gehalte bevatte. Het hof zal daarmee in het voordeel van de verdachte rekening houden bij de straftoemeting.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 januari 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat deze zaak haar en haar familie zwaar valt. De verdachte heeft verder toegelicht dat haar gezondheid heel slecht is en dat zij en haar man als gevolg van onderhavige zaak veel schulden hebben.
Het hof heeft bij de keuze van de strafmodaliteit in strafmatigende zin nadrukkelijk rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte heeft benadrukt – en het hof ziet geen redenen om daaraan te twijfelen – vanuit ideologische motieven te hebben gehandeld. Handelingen met betrekking tot hennep zijn echter niet voor niets gereguleerd. Om potentiële recidive te voorkomen – en mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak – is het hof van oordeel dat een geheel voorwaardelijke straf passend is.
Alles afwegende acht het hof een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat bij gelegenheid van het vooronderzoek onder de verdachte een taser in beslag is genomen. Deze taser behoorde toe aan medeverdachte [medeverdachte] . Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij haar man, medeverdachte [medeverdachte] , uitdrukkelijk heeft horen verklaren afstand te doen van de inbeslaggenomen taser en dat er ook overigens geen teruggave wordt verlangd.
Hoewel deze wijze van afstand doen niet voldoet aan de formele vereisten van artikel 116, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beschouwt het hof deze wel als zodanig. Nu het hof hieruit begrijpt dat de verdachten geen belang meer hebben bij een beslissing op de inbeslaggenomen taser, is naar het oordeel van het hof niet langer een beslissing op het beslag vereist en kan het openbaar ministerie daarmee handelen overeenkomstig in artikel 116, tweede lid, Sv.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 29 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.