ECLI:NL:GHSHE:2023:1009

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
200.317.477_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot ontruiming van huurwoning in kort geding wegens druggerelateerde activiteiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een kortgedingvonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een huurder, werd veroordeeld tot ontruiming van zijn huurwoning omdat de politie in de woning zaken had aangetroffen die verband hielden met de vervaardiging en verhandeling van drugs. De verhuurder, Stichting Casade, had de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden, maar het hof oordeelde dat deze ontbinding niet geldig was, omdat de sluiting van de woning door de burgemeester was gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet, wat geen grond biedt voor buitengerechtelijke ontbinding volgens artikel 7:231 lid 2 BW. Het hof concludeerde echter dat de huurder ernstig tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, wat leidde tot de conclusie dat de huurovereenkomst in een eventuele bodemprocedure waarschijnlijk zou worden ontbonden. Het hof bekrachtigde de veroordeling tot ontruiming, maar vernietigde de veroordeling tot betaling van een gebruiksvergoeding, omdat de huurovereenkomst nog bestond. De appellant werd ook veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.317.477/01
arrest van 28 maart 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. D. Marcus te Rijen,
tegen
Stichting Casade,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Casade,
advocaat: mr. W.A. Kempe te Best,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 oktober 2022 ingeleide hoger beroep van het kortgedingvonnis van 12 september 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Casade als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/400251 / KG ZA 22-384)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld kortgedingvonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties 1 en 2;
  • de memorie van antwoord met producties 20 en 21.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
3.1.1. Het gaat in dit kort geding naar de kern genomen om de vraag of [appellant] tot ontruiming van de door hem gehuurde woning moet worden veroordeeld omdat de politie in die woning zaken heeft aangetroffen die verband houden of kunnen houden met de vervaardiging en verhandeling van drugs.
3.1.2. In dit hoger beroep kan op hoofdlijnen worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • a. Tussen [appellant] en Casade bestaat een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd met betrekking tot de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
  • b. De woning is op 1 april 2022 door de politie doorzocht naar aanleiding van anonieme meldingen dat [appellant] vanuit de woning in drugs zou handelen.
  • c. In de door de politie opgemaakte bestuurlijke rapportage van de doorzoeking staat onder meer dat de politie in de schuur van de woning 6 blauwe 30 litervaten met methanol (een grondstof voor de vervaardiging van synthetische drugs) heeft aangetroffen. Verder staat in de bestuurlijke rapportage onder meer het volgende:

“Terug in de woning, uit een kast in de hal op de begane grond pakte [appellant] een plastic bak. In deze bak zaten verschillende verpakkingsmaterialen voor drugs, weegschalen met daarop poederresten van een witte substantie, vermoedelijk verdovende middelen, en een zakje met daarin een roze pil.

In een grote boodschappentas, afkomstig uit de hal op de eerste verdieping van de woning zaten twee grote weegschalen met daarop de resten van een wit poeder, een accuboormachine, eveneens met witte poederresten, en een met wit poeder besmeurde mixer en andere gebruiksartikelen.
Tijdens de doorzoeking, onder leiding van een rechter-commissaris werden, verspreidt door heel de woning, nog meer goederen aangetroffen die direct verband (kunnen) houden met het vervaardigen van synthetische drugs. Uit de kruipruimte onder de woning troffen de agenten een groot blok van een witte substantie aan.
Tevens werd er in de woning een brief aangetroffen waarop het recept voor het vervaardigen van synthetische drugs aangetroffen. Op een andere aangetroffen brief stonden namen, geldbedragen en opmerkingen over drugs (leveringen).
Op 4 april 2022 bleek uit onderzoek stoffen, dat de witte substantie welke op verschillende hierboven genoemde goederen is aangetroffen amfetamine te zijn. Uit ander onderzoek stoffen bleek dat er op verschillende goederen welke in de woning zijn aangetroffen, resten van verschillende soorten drugs zijn aangetroffen.”
  • d. Casade heeft bij brief van 2 april 2022 aan [appellant] meegedeeld dat in de woning materialen en grondstoffen om synthetische drugs te maken zijn aangetroffen en dat Casade de huurovereenkomst wil beëindigen. Casade heeft [appellant] in de brief in de gelegenheid gesteld de huur vrijwillig op te zeggen ter voorkoming van een juridische procedure. [appellant] heeft dat geweigerd.
  • e. Bij besluit van 23 mei 2022 heeft de burgemeester van de [gemeente] , met gebruikmaking van haar bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet, de sluiting van woning de woning gelast met ingang van 8 juni 2022 voor de duur van 3 maanden.
  • f. [appellant] heeft tegen dat besluit een bezwaarschrift van 30 mei 2022 ingediend bij de burgemeester.
  • g. Daarnaast heeft [appellant] de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Barbant, sector bestuursrecht, verzocht de last onder bestuursdwang op te schorten.
  • h. In afwachting van de beslissing van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de werking van het besluit van 23 mei 2022 opgeschort.
  • i. Bij beslissing van 5 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van [appellant] afgewezen.
  • j. De burgemeester heeft vervolgens besloten om de woning met ingang van 13 juli 2022 voor de duur van 3 maanden te sluiten.
  • k. Casade heeft bij brief van haar advocaat van 14 juli 2022, gericht aan de advocaat van [appellant] , op grond van artikel 7:231 lid 2 BW de buitengerechtelijk ontbinding van de huurovereenkomst ingeroepen. In de brief is gevraagd of [appellant] berust in de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst en bereid is de woning vrijwillig te ontruimen.
  • l. Bij e-mail van 22 juli 2022 heeft de advocaat van Casade de brief van 14 juli nogmaals onder de aandacht van de advocaat van [appellant] gebracht.
  • m. [appellant] heeft te kennen gegeven dat hij niet bereid is om de woning vrijwillig te ontruimen en te verlaten.
  • n. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning. Dat bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 2 september 2022.
  • o. [appellant] heeft bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team Bestuursrecht, beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Ten tijde van de laatste proceshandeling in het onderhavige hoger beroep had de rechtbank nog niet beslist op het beroep tegen de beslissing op bezwaar.
Het geding bij de voorzieningenrechter
3.2.1. In het geding bij de voorzieningenrechter vorderde Casade als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv, samengevat:
  • veroordeling van [appellant] tot ontruiming van de woning;
  • veroordeling van [appellant] tot betaling van een gebruiksvergoeding over de periode vanaf de datum van de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst tot aan de datum van de ontruiming van de woning;
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.2. Aan deze vordering heeft Casade, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
  • Primair: Casade heeft de huurovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden per 14 juli 2022, althans per 22 juli 2022. [appellant] heeft dus geen recht of titel meer om in de woning te verblijven.
  • Subsidiair: Voor zover van een geldige buitengerechtelijke ontbinding geen sprake is, is [appellant] zeer ernstig tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. In verband daarmee zal de huurovereenkomst in een eventuele bodemprocedure ontbonden worden. Ook om die reden moet [appellant] de woning verlaten.
  • Primair en subsidiair: Casade heeft er een spoedeisend belang bij om de woning weer tot haar beschikking te krijgen, zodat zij die kan verhuren aan een woningzoekende die recht heeft op de woning.
3.2.3. [appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4. In het beroepen kortgedingvonnis heeft de voorzieningenrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • Vast staat dat de woning door de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten. In een dergelijk geval is de verhuurder op grond van artikel 7:231 lid 2 BW bevoegd om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. De verhuurder hoeft niet af te wachten wat de uitkomst is van eventuele door de huurder tegen het sluitingsbesluit aangewende rechtsmiddelen (rov. 3.4).
  • Casade heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vordering tot ontruiming om een beoordeling van die vordering in kort geding te rechtvaardigen (rov. 3.5).
  • De stelling van [appellant] dat hij niet van de aanwezigheid van de aangetroffen zaken op de hoogte was, komt ongeloofwaardig voor. [appellant] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de zaken eigendom van derden waren. Als [appellant] wordt gevolgd in zijn stelling dat hij vóór de doorzoeking van de woning vaten met een voor hem onbekende inhoud in de schuur heeft zien staan, heeft hij ten onrechte nagelaten om daarvan bij officiële instanties melding te maken (rov. 3.6).
  • Het is voldoende aannemelijk dat [appellant] betrokken is geweest bij een misdrijf dat strafbaar is gesteld in de Opiumwet en dat een door hem in een bodemprocedure te voeren verweer tegen de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst niet zal slagen. Dit betekent dat de buitengerechtelijke ontbinding gerechtvaardigd was en dat [appellant] vanaf 13 juli 2022 zonder recht of titel in de woning verblijft. De vordering tot ontruiming van de woning is daarom toewijsbaar (rov. 3.7).
  • De vordering ter zake de gebruiksvergoeding is toewijsbaar (rov. 3.9).
Op grond van deze oordelen heeft de voorzieningenrechter, samengevat:
  • [appellant] veroordeeld om na betekening van het vonnis de woning binnen drie dagen na afloop van de termijn dat de woning als gevolg van het besluit van de burgemeester van de [gemeente] gesloten wordt gehouden, danwel binnen drie dagen nadat de (burgemeester van de) [gemeente] dit anderszins toestaat, te ontruimen;
  • [appellant] veroordeeld tot betaling aan Casade van een gebruiksvergoeding van € 548,85 per maand voor elke ingegane maand dat [appellant] vanaf 13 juli 2022 de woning onder zich houdt, totdat de woning geheel ter vrije beschikking van Casade is gesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat het bedrag opeisbaar is geworden;
  • [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.2.5. Vanwege hetgeen hierna bij de behandeling van grief I wordt overwogen, heeft Casade de woning nog niet op basis van het beroepen vonnis laten ontruimen.
Het geding in hoger beroep
3.3.1. [appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Op basis van die grieven heeft [appellant] geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Casade, met veroordeling van Casade in de proceskosten.
3.3.2. Casade heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.
Spoedeisend belang
3.4.1. Het hof moet eerst beoordelen of Casade een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van haar vorderingen in kort geding (spoedeisend belang als ontvankelijkheidsvereiste in kort geding). Dat spoedeisend belang is, uitgaande van de stellingen van Casade, aanwezig met betrekking tot de vordering tot ontruiming. Uitgaande van die stellingen heeft [appellant] er geen recht meer op om in de woning te blijven wonen. Gelet op de woningnood en de maatschappelijke taak van Casade heeft zij er een gerechtvaardigd belang bij om de woning zo spoedig mogelijk ter beschikking te laten komen aan een woningzoekende die daar recht op heeft. Hiermee is overigens nog niet gezegd dat de vordering van Casade tot ontruiming toewijsbaar is. Dat hangt af van de verdere beoordeling van het geschil.
3.4.2. Of Casade ook een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde veroordeling van [appellant] tot betaling van een gebruiksvergoeding kan in het midden blijven. Zoals het hof hierna in rov. 3.6.1 uiteen zal zetten, is die vordering hoe dan ook niet toewijsbaar.
Over grief I: is sprake van een rechtsgeldige buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst?
3.5.1. Grief I is naar de kern genomen gericht tegen het oordeel van de voorzieningen-rechter dat Casade de huurovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden zodat [appellant] vanaf 13 juli 2022 zonder recht of titel in de woning verblijft. In de toelichting op de grief betoogt [appellant] , naar het hof begrijpt, dat de burgemeester de door [appellant] gehuurde woning heeft gesloten op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet, en dat in een dergelijk geval buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW niet mogelijk is.
3.5.2. Casade heeft als reactie op de grief meegedeeld dat zij bij nadere bestudering van het besluit van de burgemeester heeft gezien dat de burgemeester de woning inderdaad heeft gesloten op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet. Casade bestrijdt niet dat in artikel 7:231 lid 2 BW geen koppeling is gelegd met artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet, en
Casade erkent dat zij niet over had kunnen gaan tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst.
3.5.3. Het hof overweegt naar aanleiding van de grief het volgende. Met ingang van 1 januari 2019 is de Wet van 12 december 2018 tot wijziging van de Opiumwet in werking getreden (Stb. 2018, 481). Deze wetswijziging heeft een verruiming bewerkstelligd van de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet. Door de wetswijziging kan de burgemeester een pand ook sluiten, indien in het pand geen drugs worden aangetroffen (noch verkocht, afgeleverd of verstrekt), maar er wel voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die duidelijk bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. Dergelijke strafbare voorbereidingshandelingen kunnen vanaf 1 januari 2019 op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 10a, eerste lid, onder 3°, van de Opiumwet tot een sluiting leiden. Door de wetgever is echter in artikel 7:231, tweede lid, geen verwijzing naar deze sluitingsmogelijkheid opgenomen. Volgens artikel 7:231, tweede lid, BW kan de verhuurder de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbinden op de grond dat door gedragingen in het gehuurde in strijd met artikel 2 of 3 Opiumwet is gehandeld en het gehuurde daarom op grond van artikel 13b Opiumwet door de burgemeester is gesloten. Dit betreft dan een sluiting door de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a Opiumwet. In het onderhavige geval is echter sprake van een sluiting op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b Opiumwet. Voor die situatie voorziet artikel 7:231 lid 2 BW niet in een mogelijkheid van buitengerechtelijke ontbinding van een huurovereenkomst. Op grond van artikel 7:231 leden 1 en 3 BW kan de ontbinding van de huurovereenkomst in dit geval slechts geschieden door de rechter.
3.5.4. Dit betekent dat grief I terecht is voorgedragen. Casade heeft ten onrechte de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst ingeroepen. Dit brengt mee dat de motivering op grond waarvan de voorzieningenrechter de vordering van Casade heeft toegewezen, die toewijzing niet kan dragen.
Eerste gevolg van de gegrondheid van grief I: afwijzing van de vordering ter zake de gebruiksvergoeding
3.6.1. Omdat van een geldige buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst geen sprake is, moet het beroepen vonnis worden vernietigd voor zover het de veroordeling van [appellant] betreft om aan Casade een gebruiksvergoeding te betalen. [appellant] is aan Casade immers geen gebruiksvergoeding verschuldigd maar, aangezien de huurovereenkomst nog bestaat, gewoon de maandelijkse huur.
3.6.2. Veroordeling tot betaling van de huur is door Casade niet gevorderd, kennelijk mede omdat de verplichting tot betaling van de huur al volgt uit de huurovereenkomst. Er is ook niet gesteld of gebleken dat [appellant] enige huurachterstand heeft laten ontstaan.
Tweede gevolg van de gegrondheid van grief I: de verdere beoordeling van de vordering tot ontruiming
3.7.1. Omdat grief I terecht is voorgedragen en dit zou kunnen leiden tot afwijzing van de vordering van Casade tot ontruiming van de woning, moet het hof de subsidiaire grondslag beoordelen die Casade ter onderbouwing van die vordering heeft aangevoerd en die door de voorzieningenrechter onbehandeld is gelaten. Die subsidiaire grondslag houdt in dat [appellant] , gelet op de zaken die de politie in de woning heeft aangetroffen, ernstig tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst. In verband daarmee zal de huurovereenkomst in een eventuele bodemprocedure ontbonden worden, aldus Casade. Casade heeft gesteld dat zij er een spoedeisend belang bij heeft dat [appellant] de woning nu reeds verlaat.
3.7.2. Het hof heeft hiervoor in rov. 3.4.1 al geoordeeld dat Casade een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van de vordering tot ontruiming in kort geding.
3.7.3. Ontruiming van een woning is een ingrijpende maatregel. Daarom moet in kort geding terughoudend worden omgegaan met de mogelijkheid om een huurder bij wege van voorlopige voorziening in kort geding tot ontruiming van de door hem gehuurde woning te veroordelen. Daarvoor zal in beginsel alleen aanleiding bestaan als erg aannemelijk is dat de huurovereenkomst in een eventuele bodemprocedure zal worden ontbonden vanwege de tekortkoming of tekortkomingen die de verhuurder de huurder verwijt.
3.7.4. Op grond van artikel 7:213 BW is de huurder verplicht zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde als een goed huurder te gedragen. De verplichting brengt onder meer mee dat een huurder niet het leefklimaat of de veiligheid in de omgeving van de huurwoning in gevaar mag brengen. Daarbij is mede van belang dat Casade als verhuurder een goede leefomgeving bij haar huurwoningen zoveel mogelijk moet waarborgen.
3.7.5. Naar het oordeel van het hof heeft Casade voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] de verplichting om zich als goed huurder te gedagen, ernstig heeft geschonden. [appellant] heeft binnen het kader van dit kort geding onvoldoende bestreden dat de zaken die de politie in zijn woning heeft aangetroffen, zeker in onderling verband bezien, sterk wijzen op de productie of de voorbereiding van productie van drugs, en op de verhandeling van drugs vanuit de woning. Het hof overweegt daartoe het volgende:
  • In de schuur bij de woning zijn 6 blauwe 30 litervaten met methanol aangetroffen. Methanol is een grondstof voor de vervaardiging van synthetische drugs. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat methanol ook voor andere doeleinden kan worden gebruikt, maar hij heeft in het geheel niet toegelicht voor wel concreet ander doel de methanol die in zijn schuur is aangetroffen, bestemd was.
  • In een kast in de hal op de begane grond is een plastic bak aangetroffen met verschillende verpakkingsmaterialen die voor de verpakking van drugs plegen te worden gebruikt, weegschalen met daarop poederresten van een witte substantie die na onderzoek amfetamine bleek te zijn (MDMA volgens de onderzoekuitslag die zichtbaar is op een van de overgelegde politiefoto’s). [appellant] heeft naar het voorshands oordeel van het hof onvoldoende betwist dat deze zaken verband houden met (de voorbereiding van) handel in drugs.
  • In een grote boodschappentas die in de hal op de eerste verdieping van de woning is aangetroffen, zijn twee grote weegschalen met daarop de resten van een wit poeder, een accuboormachine, eveneens met witte poederresten, en een met wit poeder besmeurde mixer en andere gebruiksartikelen aangetroffen. Ook dit witte poeder betrof, zo begrijpt het hof uit de bestuurlijke rapportage van de politie, amfetamine (of andere drugs). Een van de testuitslagen geeft cocaïne aan, zo is zichtbaar op een van de politiefoto’s.
  • In de kruipruimte onder de woning heeft de politie een groot blok amfetamine aangetroffen.
  • In de woning is een blocnoteblad aangetroffen met daarop het recept voor het vervaardigen van synthetische drugs.
  • In de woning is voorts een blocnoteblad aangetroffen met daarop namen, geldbedragen en opmerkingen die volgens de politie betrekking hadden op drugsleveringen. [appellant] heeft niet betwist dat de notities op dit blad betrekking hebben op leveringen van drugs.
3.7.6. Casade heeft terecht gesteld dat drugsgerelateerde activiteiten in een huurwoning een negatieve invloed hebben op de woonomgeving. Die negatieve invloed heeft zich in elk geval in die zin gemanifesteerd dat de politie, vergezeld door een rechter-commissaris, naar de woning is gekomen om die woning geheel te doorzoeken (inclusief de schuur en de kruipruimte). Daar komt bij dat het bewaren van verdovende middelen en daarmee verband houdende zaken in een woning, het risico meebrengt dat ook andere strafbare feiten worden gepleegd in of nabij de woning, waaronder geweldsdelicten die verband houden met bezoek van criminelen aan de woning. Dat brengt risico’s mee voor de veiligheid van de omwonenden. Casade hoeft dat niet te accepteren. Of het risico zich heeft gerealiseerd is daarbij niet doorslaggevend. Het enkele in het leven roepen van het risico vormt al een handeling die Casade niet hoeft te accepteren.
3.7.7. Het verweer van [appellant] dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de zaken, slaagt naar het voorshands oordeel van het hof niet. De zaken bevonden zich door heel de woning. [appellant] heeft voorts niet betwist dat hij, toen de politie voor de deur stond, de politie zelf meteen naar de vaten methanol in de schuur heeft geleid. Het verweer van [appellant] dat hij als gevolg van een rugoperatie gedurende ongeveer 8 weken niet in staat was om naar de benedenverdieping en de schuur te gaan, is door Casade uitdrukkelijk betwist. [appellant] heeft dit verweer niet onderbouwd met enige verklaring van zijn huisarts of behandelend specialist.
3.7.8. Het verweer van [appellant] dat de aangetroffen zaken deels niet van hem maar van een derde waren, kan [appellant] naar het voorshands oordeel van het hof ook niet baten. [appellant] heeft dit verweer onvoldoende onderbouwd aangezien hij de naam van die derde of derden niet heeft genoemd. En indien al zou kunnen worden aangenomen dat de zaken toebehoorden aan een derde, geldt dat [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten door, terwijl voor hem redelijkerwijs kenbaar had moeten zijn dat de zaken verband hielden met de productie en verhandeling van drugs, die zaken in zijn woning te laten bewaren. [appellant] heeft zich daardoor naar het voorshands oordeel van het hof zelf niet als goed huurder gedragen, zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8743.
3.7.9. [appellant] heeft in het geding bij de voorzieningenrechter bewijs van zijn stellingen aangeboden. Het hof passeert dat bewijsaanbod omdat een kortgedingprocedure zich in beginsel niet leent voor bewijslevering door getuigenverhoren. Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat uitgangspunt af te wijken.
3.7.10. Gelet op het samenstel van de in de woning aangetroffen zaken, dat sterk wijst op de productie van en handel in drugs, en het ontoereikende verweer dat [appellant] heeft gevoerd, concludeert het hof dat het erg waarschijnlijk is dat een vordering van Casade tot ontbinding van de huurovereenkomst in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen.
3.7.11. Omdat Casade er een spoedeisend belang bij heeft de woning tot haar beschikking te krijgen (zie hiervoor, rov. 3.4.1), en het erg waarschijnlijk is dat een vordering van Casade tot ontbinding van de huurovereenkomst in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen, is van Casade niet te vergen om de uitkomst van een eventuele bodemprocedure af te wachten. Het hof zal het beroepen kortgedingvonnis daarom onder aanpassing van de gronden bekrachtigen, voor zover daarbij de vordering tot ontruiming is toegewezen.
3.7.12. Dat in het algemeen terughoudendheid moet worden betracht bij het uitspreken van een veroordeling tot ontruiming in kort geding, brengt het hof niet tot een andere conclusie, aangezien het hof het erg waarschijnlijk acht dat de huurovereenkomst in een eventuele bodemprocedure zal worden ontbonden.
3.7.13. Omdat de veroordeling tot ontruiming van de woning in stand blijft, blijft [appellant] de in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal het beroepen kortgedingvonnis daarom ook bekrachtigen voor zover het betreft de veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter.
3.7.14. In hoger beroep is [appellant] ook de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal [appellant] daarom veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaak-/rolnummer C/02/400251 / KG ZA 22-384 tussen partijen gewezen kortgedingvonnis van 12 september 2022 uitsluitend voor zover het betreft de veroordeling van [appellant] om aan Casade een gebruiksvergoeding te betalen;
bekrachtigt het genoemde vonnis, onder aanpassing van gronden, voor al het overige (de veroordeling van [appellant] tot ontruiming van de woning en de veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter);
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van Casade tot op heden op € 783,-- aan griffierecht en op € 1.183,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 maart 2023.
griffier rolraadsheer