ECLI:NL:GHSHE:2022:931

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
20-003144-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van gijzeling en veroordeling voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van gijzeling, maar veroordeeld voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Het hof heeft de vrijspraak van de rechtbank bevestigd, omdat de verklaringen van de aangever inconsistent waren en onvoldoende bewijs boden voor de beschuldiging van gijzeling. De rechtbank had vastgesteld dat de aangever, ondanks zijn verklaringen, niet betrouwbaar was in zijn beschrijving van de gebeurtenissen. Het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een machinepistool en munitie, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 259 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook beslist dat de in beslag genomen wapens en munitie onttrokken worden aan het verkeer, terwijl de verdachte zijn mobiele telefoon terugkrijgt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003144-16
Uitspraak : 22 maart 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 oktober 2016, in de strafzaak met parketnummer 02-800772-14 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, te weten medeplegen van gijzeling, vrijgesproken. De rechtbank heeft het onder 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 346 dagen met aftrek van voorarrest. Voorts is de teruggave gelast van de onder verdachte inbeslaggenomen Samsung mobiele telefoon. Tevens is een wapen Škorpion, munitie (kaliber 7.65) en een wapen aan het verkeer onttrokken. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis bij vonnis opgeheven. Tot slot is de benadeelde partij [aangever] in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de benadeelde partij [aangever] in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij [aangever] op 29 oktober 2016 is overleden. Het hof overweegt dat het overlijden van de benadeelde partij na het indienen van diens vordering, in beginsel geen beletsel vormt voor het behandelen van de vordering tot schadevergoeding als de erfgenaam of erfgenamen in zijn plaats treden. Gelet op het feit dat de erfgenaam of de erfgenamen niet te kennen hebben gegeven de vordering van [aangever] in hoger beroep te willen handhaven, is de vordering thans niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen voor het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens verdachte is primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit in verband met overschrijding van de redelijke termijn en schending van artikel 6 van het EVRM. Subsidiair is vrijspraak bepleit voor het onder feit 1 tenlastegelegde wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit omdat het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM zou zijn geschonden nu er sprake is van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat door de overschrijding van de redelijke termijn met 3 jaar en 5 maanden de waarheidsvinding in het gedrang is gekomen.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar dient te worden verdisconteerd in de strafmaat.
Het hof overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578), en nogmaals herhaald in zijn arrest van 9 februari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:197), bepaald dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf.
In de door de verdediging aangevoerde lagere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 januari 2022 (ECLI:NL:RBZWB:2022:436) ziet het hof geen aanleiding van bovenstaande af te wijken en de aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden van het geval vormen ook onvoldoende grond tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te komen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 28 tot en met 31 augustus 2014 te Tilburg en/of Nieuw Beerta, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één persoon, genaamd [aangever], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2], te dwingen iets te doen, immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet:
* die [aangever] opgewacht en/of onder dwang en/of bedreiging van (een) vuurwapen(s) in diens auto naar een woning in Nieuw Beerta laten rijden, en/althans die [aangever] onder dwang hebben vervoerd en/of meegevoerd naar een woning in Nieuw Beerta en/of
* die [aangever] gedurende langere tijd in een woning gelegen aan de [adres 2] te Nieuw Beerta vastgehouden en/of
* in die woning de polsen en/of enkel van die [aangever] in die woning vastgebonden met tie-wraps/tie-rips en/of tape en/of
* die [aangever] in die woning aan de [adres 2] te Nieuw Beerta met een ijzeren/metalen staaf althans met een hard voorwerp en/of met de vuisten tegen zijn hoofd en/of het lichaam geslagen en/of met een vuurwapen bedreigd en/of een vuurwapen tegen het hoofd gezet en/of
* die [aangever] telefonisch contact laten opnemen met die [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2] en/of zelf contact opgenomen met die [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2] en/of aan die [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2] (laten) mededelen/medegedeeld dat er een bedrag van 150.000 euro, in elk geval geld betaald en/of geregeld moest worden en/of dat er een schuld betaald moest worden en/of
* die [aangever] meermalen, althans eenmaal in een auto (Ford Ka) in gebruik bij verdachte en/of zijn mededader(s) vanuit de woning aan de [adres 2] te Nieuw Beerta vervoerd naar een andere plaats om van daaruit telefonisch contact op te nemen met die [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2] zulks met het oogmerk om voornoemde [familielid aangever 1] en/of [familielid aangever 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 150.000 euro, althans enig geldbedrag;
2.hij op of omstreeks 31 augustus 2014 te Nieuw Beerta, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meer wapens van categorie II onder 2, te weten een machinepistool (Merk CZ,type Škorpion), en/of munitie van categorie III, te weten 17, althans een aantal patronen (kaliber 7,65 mm), voorhanden heeft gehad;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft in het vonnis ten aanzien van de vrijspraak van feit 1 het volgende overwogen (pagina 4 – 7):
“Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting devolgende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan.
Op donderdag 28 augustus 2014 rijden [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanuit Alkmaar naarTilburg met een Volkswagen Caddy. Op diezelfde dag heeft aangever Latif [aangever] om 14:00uur een afspraak met zijn advocaat op diens kantoor te Tilburg. Na deze afspraak stappen[verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto bij [aangever]. Met [aangever] auto, een BMW, vertrekkenzij rond 15:00 uur vanuit Tilburg. [aangever] is bestuurder, [medeverdachte 1] de bijrijder en achterin deauto zitten [verdachte] en [medeverdachte 2]. Onderweg wisselen [medeverdachte 1] en [aangever] op enig moment vanplaats. Op een ander moment wordt de iPhone van [aangever] langs de A28 uit het raamgegooid. Rond 17:30 uur wordt de BMW op de A7 door de KMAR gecontroleerd. Op datmoment bestuurt [medeverdachte 1] de auto, zit [aangever] naast hem als bijrijder en zitten [verdachte] en[medeverdachte 2] achterin. Omdat [medeverdachte 1] geen rijbewijs bij zich heeft, wisselen hij en [aangever]wederom van plaats. Rond etenstijd arriveert de BWM (het hof leest BMW) met [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [aangever] bij de woning van [medeverdachte 3] aan de [adres 2] te Nieuw Beerta. Tijdens de autorit hebben telefonische contacten plaatsgevonden tussen [familielid aangever 1], de broer van aangever, en [aangever] zelf, en is er ook telefonisch contact geweest met [medeverdachte 3] over de plaats van bestemming, waarna het adres in Nieuw Beerta is ingevoerd in het navigatiesysteem van de BMW. Al die tijd is er een automatisch vuurwapen, te weten de Scorpion(het hof leest hier: Škorpion
) van [verdachte], in de auto aanwezig geweest.
‘s Avonds na het eten vertrekken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met de Ford Ka van [medeverdachte 3] vanuitNieuw Beerta naar Tilburg om de daar achtergelaten Volkswagen Caddy op te halen. Vanuit Tilburg rijden zij later op de avond met beide auto’s naar Alkmaar. [medeverdachte 1] brengt de Ford Ka naar [medeverdachte 4], eveneens woonachtig in Alkmaar, die in de nacht van donderdag op vrijdag met de Ford Ka weer terug naar Nieuw Beerta rijdt. [medeverdachte 4] komt in de vroege ochtend van vrijdag 29 augustus 2014 aan bij de woning aan de [adres 2]. Ondertussen maakt [medeverdachte 3] in de badkamer van de woning een foto van zichzelf, terwijl hij het automatisch vuurwapen van [verdachte] vasthoudt. [medeverdachte 3], [verdachte] en [aangever] hebben de nacht doorgebracht in de woning.
In de ochtend van vrijdag 29 augustus rijdt [verdachte] met de Ford Ka naar Alkmaar. Aan heteind van de dag haalt hij in diezelfde plaats [medeverdachte 1] op. Zij rijden vervolgens samen terugnaar de woning in Nieuw Beerta. Later die avond verlaat [medeverdachte 4] de woning en reist met detrein terug naar Alkmaar. Ook [medeverdachte 3] verlaat de woning en rijdt met de Ford Ka viaWinschoten naar zijn vriendin in Duitsland. [verdachte], [medeverdachte 1] en [aangever] brengen de nachtdoor in de woning.
Op zondag 31 augustus 2014 keert [medeverdachte 3] om 15:40 uur met de Ford Ka terug bij de woningin Nieuw Beerta. Kort daarna ziet een observatieteam van de politie dat de Ford Ka weer bij de woning vertrekt, met daarin drie personen. [medeverdachte 1] bestuurt de auto, [verdachte] zit alsbijrijder naast hem en [aangever] zit achterin. Om 16:26 uur zet de politie de Ford Ka aan dekant en houdt [verdachte] en [medeverdachte 1] aan. In de auto bevindt zich dan op de vloer van debijrijdersstoel het automatisch vuurwapen van [verdachte]. [aangever] wordt door de politie uit deauto gehaald. [medeverdachte 3] wordt enige tijd later aangehouden voor zijn woning. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] worden een aantal weken later aangehouden.
Is sprake geweest van gijzeling, dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever]?
De vraag waar de rechtbank zich in de eerste plaats voor gesteld ziet, is de vraag of sprake is geweest van een gijzeling, dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving, van [aangever]. Delezingen daarover van aangever [aangever] en de verdachten in deze zaak staan lijnrechttegenover elkaar. Volgens aangever is sprake geweest van een geplande ontvoering, waarbij hij zijn familie moest bewegen om geld te betalen aan [verdachte] en [medeverdachte 1]. Volgens de verdachten is helemaal geen sprake geweest van een gijzeling of wederrechtelijkevrijheidsberoving, maar is [aangever] geheel vrijwillig meegegaan naar de woning in NieuwBeerta en heeft hij daar vrijwillig enige dagen verbleven, omdat hij op deze manier eenoplossing dacht te vinden om de schuld aan [verdachte] en [medeverdachte 1] te kunnen aflossen. Het is op enig moment het idee van [aangever] zelf geweest om een gijzeling in scène te zetten, om zogeld los te krijgen bij zijn (schoon-)familie.
De rechtbank overweegt dat voor beide lezingen ondersteunende bewijsmiddelen in hetdossier te vinden zijn.
Voor wat de ondersteuning van de lezing van [aangever] betreft, benoemt de rechtbank devolgende aspecten. Vast staat dat er reeds gedurende de autorit op donderdag 28 augustustelefonische contacten zijn geweest tussen [aangever] en zijn broer [familielid aangever 1], waarbij werdgesproken over een som geld die moest worden betaald. Vast staat dat de telefoon van[aangever] langs de A28 uit de auto is gegooid. Tevens kan uit de hierboven geformuleerdevaststaande feiten en omstandigheden de conclusie worden getrokken dat gedurende degehele periode dat [aangever] in de woning in Nieuw Beerta verbleef, hij geen moment in dewoning alleen is gelaten en er steeds minimaal twee personen bij hem zijn gebleven.
Hierdoor kan de indruk ontstaan dat er steeds bewaking was voor [aangever]. Op detapgesprekken in het dossier is voorts te horen dat er door [verdachte] instructies werdengegeven aan [aangever], bijvoorbeeld over het moment dat er gesproken moet worden. Er zijntapgesprekken waarin [aangever] zijn echtgenote belt en om geld vraagt en haar vraagt dit teregelen bij haar moeder in Turkije. In de woning in Nieuw Beerta zijn duct-tape,handboeien, tierips, een trekstang en een sjaal, met daarin een stuk afgescheurd tape,aangetroffen. Tot slot is ondersteunend voor aangevers lezing dat wanneer de politie[verdachte] en [medeverdachte 1] op 31 augustus aanhoudt, zij zich met [aangever] in de auto bevinden,waarbij [aangever] zich op de achterbank van de auto bevindt, er een telefoon met losse batterijwordt aangetroffen en in de auto een automatisch vuurwapen aanwezig is.
De ondersteuning voor de lezing van de verdachten vindt de rechtbank in de veleinconsistenties en hiaten in de door [aangever] afgelegde verklaringen. Zij overweegt daartoe als volgt. Aangever [aangever] is direct na de aanhouding van [verdachte] en [medeverdachte 1] op 31 augustus 2014 door de politie gehoord en in de maand daarna nog viermaal. Verder heeft hij een getuigenverklaring afgelegd bij de rechter-commissaris op 9 april 2015. Uit het proces-verbaal dat de rechter-commissaris van dit verhoor heeft opgemaakt en uit de opmerkingen daarover van de officier van justitie en de raadslieden ter zitting, is de rechtbank gebleken dat dit verhoor de hele dag heeft geduurd en zeer moeizaam is verlopen. De rechtbank heeft hierin op 14 juli 2015 aanleiding gezien het verzoek van de verdediging toe te wijzen om [aangever] als getuige ter zitting te horen, zodat de rechtbank zichzelf in de volledige samenstelling een beeld zou kunnen vormen over de persoon van de getuige en zijn verklaringen. Omdat - kortgezegd - geen uitvoering is gegeven aan het rechtshulpverzoek aan Turkije en aangever vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat bleek te zijn af te reizen naar Nederland om ter zitting een getuigenverklaring af te leggen en dit evenmin binnen een redelijke termijn te verwachten was, heeft de rechtbank het getuigenverzoek ter zitting van 8 september 2016 uiteindelijk alsnog afgewezen. De rechtbank zal zich dus een oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever moeten vormen aan de hand van de haar ter beschikking staande stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen.
Aangever heeft - kort gezegd - verklaard dat er in Tilburg drie onbekende mannen bij hemzijn ingestapt en dat hij onder bedreiging is weg gereden. Tijdens de rit moest hij van plaatswisselen met de bijrijder en daarbij is er een vuurwapen op hem gericht. Onderweg hebbende mannen zijn telefoon weg gegooid. Hij is naar een woning gebracht, waar hij werdvastgebonden met tierips en tape. In de dagen daarna is hij telkens vastgebonden geweest.De tierips werden regelmatig vervangen. Hij werd onder controle gehouden met eenmachinegeweer. Op een avond is hij geslagen met een ijzeren staaf. Hierbij werd hijvastgebonden met handboeien, tierips en tape en werd hij geblinddoekt. Na te zijn geslagenheeft hij de handboeien en tierips los getrokken. Aangever is een aantal keren met twee vande mannen in de auto weg geweest om te bellen naar zijn familie, waarbij hij om geld moestvragen. Hij kende de mannen niet en weet niets van een telefoon die bij de buren isafgegeven.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van aangever op relevante onderdelen nietconsistent zijn. Hij verklaart bijvoorbeeld wisselend over wie van de verdachten wanneer inde woning te Nieuw Beerta bij hem is gebleven en wie hem met het vuurwapen heeftbedreigd. Ook lijkt zijn verhaal over hetgeen in de woning te Nieuw Beerta heeftplaatsgevonden, gedurende zijn verklaringen in omvang en zwaarte toe te nemen. Daarnaast zijn de verklaringen van [aangever] op een groot aantal relevante onderdelen niet te rijmen met andere bewijsmiddelen in het dossier. [aangever] heeft bijvoorbeeld verklaard dat hij [medeverdachte 1] van tevoren niet kende. Dit is aantoonbaar onjuist gebleken, nu er al in 2013 telefonische contacten zijn geweest tussen [aangever] en [medeverdachte 1]. Ook heeft aangever bij de politie en rechtercommissaris steeds verklaard dat hij niets wist van een telefoon die tijdens zijn vakantie in Turkije door [verdachte] en [medeverdachte 1] bij zijn buurman en neef [familielid aangever 3] voor hem zou zijn achtergelaten, terwijl hij in een tapgesprek met zijn echtgenote op 30 augustus 2014 spreekt over “de telefoon die ze achter hebben gelaten”.
Aangever heeft ook verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in de woning in Nieuw Beerta isvastgebonden met tierips aan polsen en enkels en dat de tierips vaak werden verwisseld. Eris in de woning echter maar één gebruikte, doorgeknipte tierip aangetroffen. Bovendienheeft de forensisch arts bij het medisch onderzoek geen letsel geconstateerd aan de polsen of enkels van aangever. Aangever heeft ook verklaard dat hij uit de handboeien is gebroken,terwijl de in de woning aangetroffen handboeien - blijkens de zich in het dossierbevindende foto - nog intact waren. Verder zou volgens aangever zijn kleding aan armen enbenen zijn opengeknipt door de gijzelnemers. De verhorende politieagenten hebben echterniets bijzonders waargenomen aan zijn kleding. Daarnaast verklaart aangever dat hij contact heeft proberen te maken met de controlerende personen van de KMAR, terwijl blijkens het proces-verbaal van bevindingen en het getuige-verhoor bij de rechter-commissaris de controlerende personen van de KMAR niets opvallends hebben opgemerkt aan de inzittenden van de BMW. Aangever is uit de auto geweest om van plek te wisselen met [medeverdachte 1], maar heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om weg te lopen of deMarechaussee te waarschuwen. Uit een tapgesprek van 31 augustus 2014 komt tot slot naarvoren dat aangever instructies geeft aan de bestuurder van de auto die kennelijk op eenparkeerplaats met hem rondrijdt.
Gelet op de hierboven geconstateerde inconsistenties, onjuist- en onwaarheden in deverklaringen van aangever, is de rechtbank zich ervan bewust dat zij zeer behoedzaam om moet omgaan met zijn aangifte en verklaringen. De rechtbank heeft de indruk dat aangeverniet het achterste van zijn tong heeft willen laten zien, hoogstwaarschijnlijk omdat de schuldaan [verdachte] en [medeverdachte 1] een schuld als gevolg van een door zijn toedoen misluktdrugstransport betrof. De rechtbank acht het invoelbaar dat aangever hierover niets kwijtwilde aan de politie en daarom ook alles wat daarmee te maken had, ontkende. Hetvorenstaande in overweging nemende en gelet op het feit dat de rechtbank niet zelf in degelegenheid is geweest om aangever vragen te stellen en een indruk te krijgen van zijnpersoon en de manier waarop hij verklaart, acht zij de delen van zijn verklaringen die gaanover de gijzeling, dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving, onvoldoende betrouwbaar omte gebruiken als bewijsmiddel.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat dit niet wil zeggen dat de rechtbank deverklaringen van aangever volledig onbetrouwbaar acht. Op de punten waarop het dossiervoldoende steunbewijs biedt, zoals de mishandeling in de slaapkamer van de woning, achtde rechtbank de verklaring van [aangever] wel degelijk betrouwbaar. Echter, nu dezemishandeling niet ten laste is gelegd, komt de rechtbank aan de bespreking hiervan niet toe.
Nog daargelaten dat de rechtbank de verklaringen van [aangever] wat de gijzeling, dan wel dewederrechtelijke vrijheidsberoving, betreft onvoldoende betrouwbaar acht om alsbewijsmiddel te kunnen dienen, heeft zij ook niet de overtuiging bekomen dat de verdachtenzich schuldig hebben gemaakt aan deze onder 1 tenlastegelegde strafbare feiten. De feitenen omstandigheden die de officier van justitie noemt, passen ook in de lezing van [verdachte]en [medeverdachte 1] dat sprake is van een ontvoering die in scène is gezet en in de verklaringen van[verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] dat aangever vrijwillig in de woning in NieuwBeerta heeft verbleven. Ook in dat geval wil men niet getraceerd worden en kunnen erinstructies worden gegeven. Bedreiging en intimidatie van de familie en onderhandelingenover geld kunnen eveneens passen bij een in scène gezette ontvoering, nu bij de familieimmers de indruk van een echte ontvoering moet worden gewekt. Ten aanzien van deaangetroffen tierips en tape hebben verdachte en de medeverdachten verklaard dat deze inde woning lagen, omdat deze werden gebruikt bij de werkzaamheden voor dehennepstekkerij die zich in de woning bevond. In de woning is ook daadwerkelijk eenhennepstekkerij aangetroffen, zodat de aanwezigheid van een hennepstekkerij een plausibeleverklaring zou kunnen zijn voor de aanwezigheid van de duct-tape en tierips. Ten slotteheeft [verdachte] over het automatisch vuurwapen verklaard dat hij dit in die tijd altijd bij zichdroeg, maar dat aangever daarmee niet is bedreigd.
Conclusie
Gelet op de vele geconstateerde inconsistenties, onjuist- en onwaarheden in de verklaringvan aangever, die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid daarvan, en het ontbreken vanovertuigende bewijsmiddelen die de lezing van aangever over de tenlastegelegde gijzeling,dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving, op belangrijke onderdelen ondersteunen, is derechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte schuldig is aan(het medeplegen van) gijzeling, dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever]. Ditleidt ertoe dat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Gelet op voormeld oordeel laat de rechtbank de overige verweren ten aanzien van feit 1
onbesproken.”
Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne en spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 tenlastegelegde. In hetgeen in hoger beroep door de advocaat-generaal is aangevoerd ziet het hof geen reden om tot een ander oordeel te komen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 31 augustus 2014 te Nieuw Beerta, een wapen van categorie II onder 2, te weten een machinepistool (Merk CZ, type Škorpion), en munitie van categorie III, te weten 17 patronen (kaliber 7,65 mm), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt dat, anders dan de rechtbank, er geen sprake is van medeplegen van het voorhanden hebben van het wapen (machinepistool, type Škorpion) en de munitie. De verdachte heeft ten aanzien van het voorhanden hebben van het machinepistool en de munitie een bekennende verklaring afgelegd. De verdachte droeg dit wapen naar zijn zeggen altijd bij zich, zo ook op de dag van de aanhouding op 31 augustus 2014. Dat het wapen bij de aanhouding van de verdachte in de auto is aangetroffen en in die auto meerdere personen zaten, betekent nog niet dat daarmee sprake is van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het hof spreekt de verdachte dan ook vrij van het ten laste gelegde onderdeel medeplegen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, niet passend is om de verdachte terug naar de gevangenisstraf te sturen. De verdediging heeft dan ook verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, wellicht met een aanvullend voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie II en daarbij behorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Vanuit het oogpunt van zowel speciale als generale preventie is het van groot belang dat in de strafoplegging tot uiting komt dat het voorhanden hebben van een (geladen) automatisch wapen, dat bovendien in de publieke ruimte bij zich wordt gedragen, een zeer stevige reactie van de strafrechter volgt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur is dan ook passend en geboden.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 januari 2022, betreffende het justitieel verleden van de verdachte en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Ofschoon het hof komt tot een bewezenverklaring van minder dan waarvoor de verdachte bij de rechtbank is veroordeeld, acht het hof een straf, gelijk aan die die door de rechtbank is opgelegd, in beginsel passend.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg niet is overschreden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop door de officier van justitie hoger beroep is ingesteld, te weten op 18 oktober 2016. Het einde van de termijn stelt het hof op 22 maart 2022, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met 3 jaar en 5 maanden. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen.
Het hof zal in verband met de overschrijding van de redelijke termijn volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 259 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht als zijnde passend en geboden.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder 2 (Škorpion wapen goednummer 1203533), 3 (munitie goednummer 1203537) en 4 (wapen goednummer 1203546), zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu de wapens en de munitie van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Daarnaast zal het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten het op de beslaglijst genoemde voorwerp onder 1 (Samsung klaptelefoon goednummer 1202434) aan verdachte worden teruggegeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b en 36c, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
259 (tweehonderdnegenenvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een wapen Škorpion goednummer 1203533
  • munitie (kaliber 7.65) goednummer 1203537
  • een wapen goednummer 1203546;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een Samsung mobiele klaptelefoon goednummer 1202434.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 22 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.