Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg (“producties” 1 t/m 12) en met producties 13 t/m 25, ingekomen ter griffie op 28 juni 2021;
- het verweerschrift met twee producties, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2021;
- een schriftelijk stuk van mr. Van den Heuvel houdende aanvullende informatie met producties 26 tot en met 37, verzonden bij brief van 3 november (er staat oktober maar het hof gaat uit van een verschrijving) 2021 en ingekomen ter griffie op 4 november 2021 en een brief van mr. Van den Heuvel van 9 november 2021 en ingekomen ter griffie op dezelfde datum houdende aanvullende informatie en producties 38 en 39;
- een op 3 november 2021 ter griffie ingekomen brief van mr. Kootstra met 3 screenshots van whatsapp berichten;
3.De beoordeling
“Verweerder ( [anesthesioloog] , hof) heeft tijdens het genoemde incident dusdanig onbetamelijk gedrag vertoond - door meldster ( [de werknemer] , hof) als schreeuwend en agressief geduid – dat dit intimiderend moet zijn geweest voor meldster. Intimiderend in de woorden, de woordkeuzes door verweerder gebezigd (zowel meldster als een getuige verklaren dat verweerder krachttermen gebruikte, dan wel krachtige taal bezigde) en de daarbij gebruikte toonzetting (schreeuwen) en de door verweerder gemaakte gebaren (waar deze zwaaiend met zijn armen de OK opkwam). Het is voor de commissie eveneens voldoende aannemelijk geworden dat dit voor meldster heftig moet zijn geweest en een vergaande impact heeft gehad op meldster temeer daar dit in het bijzijn van derden plaatsvond (…)Verweerder heeft met zijn gedrag de grenzen van betamelijkheid overschreden. Het heeft er alles van weg dat verweerder niet in staat is geweest zich te beheersen waar van verweerder een professionele houding verwacht had mogen worden in plaats van tekeer te gaan tegen meldster (hof: [de werknemer] ) en haar 'en plein public' af te snauwen. De commissie kan niet anders dan oordelen dat verweerder zich ongefilterd heeft laten leiden door zijn emoties. Verweerder is daarbij ook voorbij gegaan aan de positie die hij als anesthesioloog heeft ten opzichte van een anesthesiemedewerker wat een extra intimiderend effect moet hebben gehad op meldster.
Om die reden acht het hof het verwijt dat JBZ [de werknemer] opnieuw heeft blootgesteld aan een zeer groot risico, terwijl zij haar daartegen had moeten beschermen, te zwaar aangezet. [de werknemer] legt als prod. 24 bij beroepschrift een verslag over waaruit zou blijken dat het gebeuren op 6 april 2018 de PTSS heeft getriggerd. [de werknemer] heeft na 6 april 2018 doorgewerkt en -behoudens enkele periodes van gedeeltelijke uitval en ziekte- is zij pas in september 2019 als volledig arbeidsongeschikt uitgevallen. Dat het incident een rol van betekenis heeft gespeeld in haar arbeidsongeschiktheid acht het hof wel mogelijk, maar dat dit de trigger is geweest acht het hof onvoldoende aannemelijk. De bedrijfsarts was immers van oordeel dat er geen werkgerelateerde oorzaken waren en er is sprake van een groot tijdsverloop tussen het incident en de ziekte, terwijl een adequate toelichting op dat tijdsverloop ontbreekt.
(…)
Uit de verklaringen van getuigen uit eigen waarneming is gebleken dat verweerder heftig en boos gedrag liet zien naar meldster op de OK maar ook daarbuiten waar verweerder volgens een getuige briesend over de gang liep op zoek naar de leidinggevende van meldster om een klacht in te dienen. Ook wordt daaruit duidelijk dat de getuigen het gedrag als agressief, buiten zinnen en intimiderend hebben ervaren en dat het voor hen onbegrijpelijk is dat iemand, terwijl er een operatie gaande is, op deze manier onaangekondigd een operatiekamer binnen stormt.
Vervolgens vond het gesprek plaats met [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 6] en [anesthesioloog] . [anesthesioloog] zat er onderuitgezakt bij. Er werd door [betrokkene 2] tegen [anesthesioloog] gezegd: “Het is niet goed wat je doet, wil je dat nooit meer doen.” En tegen mij iets in de trant van “ [de werknemer] wat jou betreft, we kijken naar de toekomst, we wijden er nog een gesprekje aan”. Het was denigrerend, vooral het gebruik van het verkleinwoord gesprekje met de nadruk op ‘je’.
Ik heb twee gesprekken met [de werknemer] gevoerd en twee met [anesthesioloog] . De insteek is vanaf het begin geweest: duidelijkheid over de situatie creëren en nagaan hoe we nu verder kunnen. Dit is hoe het gaat bij JBZ.
Uit de beslissing om een onafhankelijk onderzoek in te stellen, blijkt dat JBZ de klachten van [de werknemer] serieus heeft genomen. Dat aanvankelijk is aangestuurd op een gezamenlijke oplossing zonder een dergelijk onderzoek doet daar niet aan af. Gelet hierop verwerpt het hof het standpunt van [de werknemer] dat JBZ de incidenten bagatelliseerde. Het verwijt dat JBZ in deze procedure heeft gesteld dat [anesthesioloog] een goede reden had voor zijn gedrag jegens [de werknemer] is feitelijk onjuist. JBZ heeft verwezen naar het verweer van [anesthesioloog] , maar heeft daarin geen partij gekozen. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat JBZ in deze procedure zou hebben gesteld dat [de werknemer] een patiënt liet overlijden.
Ten slotte voert [de werknemer] nog aan dat voor het uitvoeren van de werkzaamheden een goede band met de leidinggevenden nodig is en dat haar gezondheidstoestand niet zal verbeteren als zij bij JBZ blijft werken, maar die stellingen leiden noch afzonderlijk noch in samenhang met andere stellingen tot de conclusie dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van JBZ.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [de werknemer] , zoals hiervoor onder 3.22 is overwogen, enkel een ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft beoogd te verzoeken in geval van toekenning van een billijke vergoeding en een transitievergoeding. JBZ heeft enkel om afwijzing van de verzoeken verzocht.