ECLI:NL:GHSHE:2022:776

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.298.054_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging wijziging gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag over drie minderjarige kinderen. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 mei 2021, waarin het gezamenlijk gezag werd gewijzigd naar eenhoofdig gezag aan de vrouw. De man voerde aan dat de onderlinge verstandhouding tussen hem en de vrouw niet alleen aan hem te wijten was en dat hij buitengesloten werd. Hij stelde dat de kinderen geen last hadden van het gezamenlijk gezag en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat partijen niet zonder hulp tot besluiten konden komen. De vrouw daarentegen betwistte de claims van de man en stelde dat de kinderen weerstand hadden opgebouwd tegen de man door eerdere gewelddadige incidenten. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de wijziging van het gezag in stand te laten, gezien de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en de impact op de kinderen. Het hof oordeelde dat de wijziging van het gezag noodzakelijk was in het belang van de kinderen, die behoefte hadden aan rust en duidelijkheid. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de man om een nieuw raadsonderzoek af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 maart 2022
Zaaknummer: 200.298.054/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/365995 / FA RK 20-6380
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.W. Vugs,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw
,
advocaat: mr. A.G.J. van Lokven.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juli 2021, heeft de man het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
de beschikking van 4 mei 2021 te vernietigen voor zover het betreft de wijziging van het gezag waarbij het gezag voortaan alleen aan de vrouw toekomt;
subsidiair
de beslissing over het gezamenlijk gezag aan te houden in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar welke gezagsvoorziening in het belang van de kinderen is.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 september 2021, heeft de vrouw het hof verzocht het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Vugs;
-de vrouw, bijgestaan door mr. Van Lokven;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI)), die als informant is aangemerkt, is met kennisgeving vooraf niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en de raad gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 april 2021;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de vrouw d.d. 5 oktober 2021;
- een V-formulier met producties van de advocaat van de man d.d. 14 januari 2022;
- een brief van de GI d.d. 24 januari 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De man en de vrouw zijn op 29 augustus 2008 te Maasdriel met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van 16 december 2016 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 5 januari 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
De gezamenlijke minderjarige kinderen van de man en de vrouw zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
hierna samen te noemen: de kinderen.
De kinderen wonen bij de vrouw. Zij hebben sinds de zomer van 2017 geen structureel contact met de man. Het contact tussen hen heeft in oktober 2019 voor het laatst plaatsgevonden.
3.3.
Partijen hebben tot de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over de kinderen uitgeoefend.
3.4.
Bij beschikking van 27 december 2018 heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 27 december 2018 tot 27 december 2019. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd geweest, laatstelijk bij beschikking van 18 december 2020 tot 27 september 2021.
3.5.
Bij beschikking van 15 januari 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezamenlijk gezag over de kinderen naar eenhoofdig gezag door de vrouw afgewezen.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 4 mei 2021 heeft de rechtbank:
- het ouderlijk gezag van de man over de kinderen beëindigd en bepaald dat het gezag voortaan alleen aan de vrouw toekomt;
- bepaald dat de vrouw gehouden is de man schriftelijk, een keer per drie maanden in de eerste week van de eerste maand, te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen, zoals hun schoolprestaties, gezondheid, ontwikkeling en welzijn.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.7.
De man kan zich met deze beslissing wat betreft het gezag niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De man voert - samengevat - het volgende aan.
Dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen niet goed is, is niet alleen aan de man te wijten. Hij wordt buitengesloten door de vrouw. De kinderen zijn tegen hem opgezet. De kinderen hebben een negatief beeld van de man dat mogelijk door de vrouw en haar omgeving in stand wordt gehouden. Hij heeft geen kans gehad om de kinderen uit te leggen dat zij niet bang voor hem hoeven te zijn. De man voelt zich in de steek gelaten door de betrokken instanties. Bij [instantie] is geen enkel vooruitzicht gegeven op contactherstel. Om die reden zag de man niet in waarom hij dan behandelgesprekken zou moeten gaan voeren. Hij geeft veel om de kinderen en stelt het belang van de kinderen voorop door hun wens dat er op dit moment geen contact is te respecteren. Hij heeft daarom met de kinderen al lang geen contact meer gezocht en met de vrouw zijn ook geen confrontaties meer geweest.
De man wil via het gezag een beperkte betrokkenheid houden bij de kinderen. De man staat gezag beslissingen niet in de weg. De kinderen hebben er op geen enkele wijze last van gehad dat partijen gezamenlijk met het gezag over hen belast waren. De rechtbank heeft overwogen dat partijen niet zonder hulp tot besluiten kunnen komen, maar dat is nog niet geprobeerd. Het gezag is de man al ontnomen voordat hij kon bewijzen dat gezamenlijke gezagsuitoefening zonder betrokkenheid van de GI mogelijk is.
Aan de voorwaarden voor beëindiging van het gezamenlijk gezag is daarom niet voldaan.
De man verwijst naar een uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 24 februari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:508), waarin bepaalde omstandigheden vergelijkbaar zijn en het hof het gezamenlijk gezag in stand heeft gelaten.
Indien het hof niet zonder meer overgaat tot vernietiging van de bestreden beschikking, dan is het in ieder geval op zijn plaats om een nieuw raadsonderzoek te gelasten, aldus de man.
3.9.
De vrouw voert - samengevat - het volgende aan.
De vrouw is het eens met de overwegingen en de beslissing van de rechtbank. Zij betwist dat de kinderen vanwege (uitsluitend) een loyaliteitsconflict niet openstaan voor contact met de man. De kinderen zijn ook zelf getuige geweest van diverse gewelds- en/of intimiderende incidenten met de man en hebben daardoor zelf weerstand en wantrouwen opgebouwd richting hem. De vrouw heeft altijd toestemming gegeven voor omgang. Na de scheiding van partijen was er een zorgregeling, maar toen de kinderen met zorgwekkende signalen over het opvoedklimaat bij de man kwamen, heeft zij aan de bel getrokken. De man heeft vervolgens zelf de omgang stopgezet.
In het systemische hulpverleningstraject dat na het raadsonderzoek uit 2018 voor partijen en de kinderen was gestart, heeft de man laten zien niet leerbaar te zijn, niet in te spelen op de behoefte van de kinderen en de hulpverlening niet aan te gaan. Dit blijkt ook uit gebeurtenissen nadien. De man wil cadeautjes voor de kinderen aan hen zelf geven (terwijl de kinderen geen contact willen) en op 13 mei 2021 is hij langs de kinderen die buiten waren gereden en heeft hij zich negatief uitgelaten over de vrouw en haar partner. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij het hof heeft hij geprobeerd de kinderen te filmen. De man volhardt in belastend gedrag naar de kinderen. De kinderen willen rust. Sinds de beëindiging van het gezamenlijk gezag is er rust en duidelijkheid voor de kinderen gekomen. In het belang van de kinderen moet dit zo blijven.
Gezamenlijk gezag is gelet op de feitelijke situatie tussen partijen ook niet uitvoerbaar. Eerder konden beslissingen in het kader van het gezag uitsluitend via de GI geregeld worden. De ondertoezichtstelling is inmiddels geëindigd. Er is daardoor een nog groter risico dat de kinderen klem of verloren raken bij gezamenlijk gezag.
De wijziging van het gezag is daarom in het belang van de kinderen noodzakelijk.
3.10.
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de wijziging van het gezag in stand te laten en baseert dit op het volgende. Hij ziet op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting dat de verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord. Partijen uiten verwijten over en weer en er is sprake van oud zeer. De kinderen zitten klem en partijen krijgen het niet opgelost. Door middel van een ondertoezichtstelling is geprobeerd de situatie voor de kinderen te veranderen, maar dat is niet gelukt. De man heeft in het kader van de ondertoezichtstelling zijn medewerking verleend aan de te nemen gezag beslissingen, maar zonder die hulpverlening acht de raad gezamenlijk gezag niet haalbaar. Bezien moet worden hoe het voor de kinderen draaglijk wordt. De raad vreest dat de kinderen de dupe worden als partijen gezamenlijk het gezag over de kinderen blijven uitvoeren.
De raad ziet geen aanleiding voor een raadsonderzoek naar het gezag.
3.11.
De GI heeft het hof bij brief van 24 januari 2022, samengevat, als volgt geïnformeerd.
De GI heeft in de procedure in eerste aanleg te kennen gegeven zorgen te hebben over of de man in staat is om samen met de vrouw gezag beslissingen te nemen in het belang van de kinderen, wanneer na beëindiging van de ondertoezichtstelling er geen tussenkomst meer is van een jeugdbeschermer. Tijdens de ondertoezichtstelling van de kinderen heeft de man de documenten getekend die nodig waren en heeft hij de hulpverlening voor de kinderen niet belemmerd, maar dit was alleen met tussenkomst van een jeugdbeschermer en zonder rechtstreeks contact tussen partijen. In de periode van de ondertoezichtstelling had de man geen zicht op het leven van de kinderen, doordat geen sprake was van onderling contact. De man wilde zijn gedrag niet veranderen, omdat hij niet de garantie kreeg dat hij daarmee wel contact met de kinderen zou krijgen. De GI heeft geen zicht op het verloop na 26 september 2021, zijnde de datum waarop de ondertoezichtstelling van de kinderen is beëindigd.
De motivering van de beslissing
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Het hof stelt vast dat de man en de vrouw na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen.
3.12.2.
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.3.
Het hof is van oordeel dat de wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is en overweegt daartoe als volgt.
De verstandhouding tussen partijen is ernstig verstoord. De kinderen zijn als gevolg hiervan langdurig belast, alsook door eigen ervaringen die zij met de man hebben opgedaan (onder andere door onverwachte bezoeken van de man op school en in hun woonomgeving). Zij hebben al geruime tijd geen contact met de man en staan hier niet voor open.
De raad heeft tijdens zijn onderzoek in 2018 gezien dat partijen niet in staat zijn gezamenlijk beslissingen te nemen en op een juiste wijze invulling te geven aan het gezag. Destijds is geadviseerd dat partijen met ondersteuning van een professionele derde gaan leren hoe zij samen invulling kunnen geven aan het gezag. Gebleken is dat de ondertoezichtstelling en overige ingezette hulpverlening niet heeft geleid tot een verbetering van de situatie tussen partijen en tussen de man en de kinderen. Partijen maken elkaar nog steeds verwijten. Van enig onderling overleg over de kinderen is geen sprake. Tijdens de ondertoezichtstelling van de kinderen heeft de man wel medewerking verleend aan te nemen gezag beslissingen, maar dit was alleen mogelijk met tussenkomst van een jeugdbeschermer en zonder rechtstreeks contact tussen partijen. Gezien de voorgeschiedenis van partijen en de wijze waarop zij zich nog steeds tot elkaar verhouden is aannemelijk dat gezamenlijk gezag (opnieuw) onrust voor de kinderen zal meebrengen en belastend voor hen zal zijn, terwijl zij duidelijk behoefte hebben aan rust. Door de wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag door de vrouw is voor de kinderen meer rust ontstaan. Het hof acht het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat deze situatie zo blijft.
3.12.4.
Het hof acht zich, voor zover de man (subsidiair) heeft verzocht om een onderzoek door de raad, op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een onderzoek te gelasten. Bovendien zal een nieuw raadsonderzoek opnieuw tot onrust en onduidelijkheid leiden voor de kinderen, terwijl het in hun belang is dat er rust komt.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 mei 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst met meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is op 10 maart 2022 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.