In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant inzake de omgangsregeling met zijn minderjarige dochter, geboren in 2018. De vader verzocht om een omgangsregeling waarbij hij eenmaal per maand met zijn dochter zou kunnen afspreken in de penitentiaire inrichting en wekelijks via Skype contact zou hebben. De moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep en stelde incidenteel hoger beroep in om de eerdere beschikking te vernietigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2022 werd de vader bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de moeder vertegenwoordigd werd door haar advocaat. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure.
De rechtbank had eerder bepaald dat de vader eenmaal per maand recht had op begeleid contact via Skype en dat er binnen een jaar toegewerkt moest worden naar fysieke omgang. Beide partijen waren het niet eens met deze beslissing en gingen in hoger beroep. De vader voerde aan dat de omgangsregeling niet van de grond kwam en dat de moeder niet voldoende meewerkte. De moeder daarentegen stelde dat de vader haar bedreigde en dat de omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige was, gezien de angst die zij had voor de vader.
Het hof oordeelde dat het onvoldoende voorgelicht was om een verantwoorde beslissing te nemen en verzocht de Raad om aanvullend onderzoek te doen naar de zorgen en mogelijkheden voor de minderjarige. De verdere behandeling van de zaak werd aangehouden om de resultaten van dit onderzoek af te wachten. De beslissing van het hof houdt in dat de raad een rapport en advies moet uitbrengen over de omgangsregeling en de informatieregeling, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan.