ECLI:NL:GHSHE:2022:642

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
200.263.437_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering bij grondtransactie tussen moeder en zonen met betrekking tot onteigening en informatievoorziening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen de zonen van een moeder en de moeder zelf over de verkoop van percelen grond. De zonen hebben percelen grond van hun moeder gekocht voor een project, maar de moeder stelt dat zij niet naar behoren is geïnformeerd over de relevante omstandigheden, zoals de waarde van de grond en de gang van zaken met de gemeente. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten en vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant. Het hof heeft de bewijswaardering van de getuigenverklaringen en de overgelegde stukken uitvoerig besproken. De moeder voelde zich benadeeld en heeft haar zonen onterfd, wat ook in hun testamenten is vastgelegd. Het hof concludeert dat de zonen niet onrechtmatig hebben gehandeld en dat de moeder voldoende geïnformeerd was over de transactie. De grieven van de moeder slagen niet, en het hof vernietigt de eerdere vonnissen en wijst de vorderingen af. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familieband tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.263.437/01
arrest van 1 maart 2022
in de zaak van

1.[appellante 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [appellante 2],
wonende te [woonplaats]

3. [appellant 3] ,

wonende op [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. G.D. Bosman te Veldhoven.
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 11 augustus 2020 en 18 mei 2021 in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch,
onder zaak-/rolnummer 63686 / HA ZA 01-637 en later C/01/299905 / HA ZA 15-718 gewezen vonnissen van 15 augustus 2018 en 20 februari 2019.

8.Het tussenarrest van 18 mei 2021

Bij dit arrest heeft het hof geïntimeerden toegelaten
“feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de zonen moeder bij de totstandkoming van de koopovereenkomst niet naar behoren hebben geïnformeerd over de relevante omstandigheden van het geval, zoals de gang van zaken bij en met de gemeente, de waarde van de grond en de ontwikkelplannen van de zonen”.

9.Het nadere procesverloop

Het nadere procesverloop blijkt uit:
- de akte van 15 juni 2021 aan de zijde van geïntimeerden, met producties;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 1 november 2021;
- de memorie na enquête aan de zijde van geïntimeerden, met producties;
- de memorie na enquête aan de zijde van appellanten.
Het hof heeft de datum voor het arrest bepaald.

10.De nadere beoordeling

10.1.
Geïntimeerden hebben bij akte en bij hun laatste memorie producties overgelegd en twee getuigen voorgebracht: [geïntimeerde 3] (partijgetuige) en [appellant 3] (partij). De verklaringen van de getuigen luiden als volgt.
[geïntimeerde 3]
“Het klopt dat ik niet aanwezig ben geweest bij de gesprekken in de aanloop naar de koopovereenkomst. Daar waren alleen mijn moeder en mijn twee broers bij. Mijn broers hebben ervoor gezorgd dat het allemaal achter gesloten gordijnen is gebeurd.
Mijn moeder heeft mij ingelicht over die gesprekken. Mijn moeder heeft tegenover mij haar teleurstelling over haar jongste zoon [appellant 3] uitgesproken. Mijn moeder heeft mij verteld dat ze daar zeer veel verdriet van had. Mijn moeder heeft mij dit allemaal verteld gedurende haar ziektebed voor haar overlijden. Al die tijd heb ik zitten wachten op mijn jongste broer die het allemaal komt vertellen, maar dat is niet gebeurd.
Wat mijn moeder heeft verteld hierover, is dat zij is voorgelogen, bedrogen en bestolen. Dat heeft zij tegen mij gezegd. Maar ik kan niet precies vertellen wat voor informatie mijn moeder wel of niet heeft gehad in de aanloop naar de koopovereenkomst. Mijn moeder heeft wel verteld dat de gemeente zou hebben gedreigd met onteigening en dat mijn broers een heel verhaal hadden, waarvan de strekking was dat de grond niets waard was. Toen dit allemaal tot mijn moeder is doorgedrongen, is zij in het ziekenhuis opgenomen. Daarna is het hele verhaal duidelijker geworden en ben ik meer bewijs gaan zoeken. Het is in die tijd allemaal zo gegaan, dat wij als zussen geen wetenschap hadden over de gang van zaken. Ik merk daarbij op dat mijn moeder niet dom was.
Op vragen van mr. Van de Laar antwoord ik als volgt:
De familieverhouding in onze familie, vóór oktober 1999, was goed. Dat geldt tussen alle broers en zussen. Er was nooit ongenoegen of een onvertogen woord. Wij waren een net, keurig gezin, wij hadden een goede opvoeding gehad, we waren een welgestelde familie en mijn ouders hadden enorm hun best gedaan.
Dat ik vernam over de grond die mijn moeder had verkocht, dat kwam door het bericht in de krant, dat ook in de procedure is overgelegd. Toen is de bal aan het rollen gekomen. Ik vind dat mijn moeder de grond is afgeroffeld.
De relatie tussen mijn broers en de locoburgemeester van [plaats] was als volgt. De vrouw van mijn jongste broer was de zus van de echtgenote van de locoburgemeester. Dit waren vrienden van elkaar. Zo zijn zaken besproken onderling.
Mijn moeder is op een gegeven moment naar [de notaris] gegaan, die heeft geadviseerd om beslag te leggen op de gronden. Zo is in februari 2001 mijn moeder gestart met de civiele procedure. Ik werd in die periode alleen mondjesmaat geïnformeerd door mijn moeder, zij wist het immers ook niet. Er was wel een bijzonder moment. Wij zouden als familie gaan eten. Nog voordat we zouden gaan eten heeft mijn moeder gezegd: ‘jongens, vertel het maar, wat er loos is’. Mijn oudste broer heeft toen verteld dat er grond was geweest en dat er toen geen grond meer was. U begrijpt wel dat er toen niet meer werd gegeten. Het feest was over. Ik zei toen tegen mijn jongste broer: ‘jij was er ook bij’ en ik zag dat hij grijnsde. Maar hoe het precies gegaan was, daar wisten wij als zussen niets van in die tijd.
Het klopt dat mijn moeder in 2013 is overleden. Zoals gezegd heeft zij mij over deze punten verteld tijdens haar ziektebed, maar ook op de avond waarop we zouden gaan eten heb ik erover gehoord. Tijdens haar ziektebed heeft mijn moeder mij gevraagd om op te komen voor de belangen van de zussen. Ik heb haar dat beloofd. Daarom zit ik hier.
Op vragen van mr. Bosman antwoord ik als volgt:
Ik was niet aanwezig toen mijn moeder naar [de notaris] ging. Ik bedoel het contact van mijn moeder met [de notaris] over het beslag.”
[appellant 3]
“Het klopt dat mijn broer en ik gesprekken hebben gevoerd over de koop van de grond van onze moeder. Die gesprekken voerden wij met onze moeder, in de volgende context. Het begon allemaal met een onteigeningsbrief van de gemeente. De grond van onze moeder was een bosperceel, geen bouwperceel, dat de gemeente wilde onteigenen. Deze brief viel bij mijn moeder op de mat. Mijn broer heeft mij gebeld, want hij had de brief, en hij vroeg mij, wat doe ik hiermee? Zo is het hele proces begonnen. Wij, mijn broer en ik, hebben in dat proces tegen de gemeente gezegd dat wij zelf wilden ontwikkelen op die grond. De gesprekken liepen met de gemeente. Het hele verhaal is heel platvloers dat de gemeente vertelde dat zij onze grond niet nodig had omdat de gemeente een ander perceel voor ontwikkeling had, namelijk de grond van [persoon A] . Zo vielen de puzzelstukjes in elkaar. Maar het allereerste begin was de onteigeningsbrief.
Mijn broer en ik hebben gesprekken gevoerd hierover met onze moeder. In eerste instantie sprak mijn broer met onze moeder. Hij had contacten met haar over onroerend goed. Mijn moeder zei: ‘haal je jongste broer erbij’. Dat was ik. Dus ik was er in tweede instantie bij. Mijn broer en ik hebben onze moeder verteld over het onteigeningsverhaal van de gemeente. In die tijd kwamen gesprekken op tussen mij, mijn broer en de gemeente. In eerste instantie was dat open. Mijn broer en ik hebben gekeken wat we konden doen om de prijs omhoog te krijgen. Stapje voor stapje kwamen we vooruit. Het was duidelijk dat grond nodig was voor een ontwikkeling. Het werd ook duidelijk dat het bij de gemeente de bedoeling was andere grond te gebruiken voor uitbreiding van het bedrijf.
Onze moeder woonde driehonderd meter verderop vanaf het gemeentehuis. Iedere keer, als we bij de gemeente waren, gingen we erna langs bij onze moeder. Die had dan zalm en thee. Wij vertelden dan over het gesprek dat we net hadden gevoerd, in de trant van: dit hebben we opgevangen. Zo en zo is het gegaan.
Er was in deze context een achterliggend perceel. Deze werd aangeboden voor koop. Mijn broer en ik moesten dit wel financieren. De prijs was meer dan 1,3 miljoen gulden voor het totaal van de transactie. Dat was veel geld in de guldentijd. Mijn broer en ik vroegen aan onze moeder, wat wil je doen? Wil je ontwikkelen, of wil je worden onteigend? In beide gevallen was het antwoord nee. Toen hebben mijn broer en ik tegen onze moeder gezegd, mogen wij het dan kopen? De context voor mijn broer en mij was, heel kortgezegd: als wij 100 gulden per meter betalen voor het achterliggende perceel, betalen wij ook 100 gulden per meter voor het perceel van onze moeder. 100 gulden per meter is dan de prijs die de gemeente zelf vraagt voor het achterliggende perceel, dat in handen was van de gemeente. Wel moest nog het kostenverhaalbesluit in mindering worden gebracht op de prijs die onze moeder ontving. Moeder vond dit een eerlijke benadering. De meterprijs en het kostenverhaalbesluit, dat is zeker aan de orde gekomen in onze gesprekken met onze moeder. Mijn broer en ik hebben ons niet gericht op de onteigeningswaarde van ongeveer 125.000 gulden, maar wij zijn uitgegaan van de formule waarover ik net vertelde. Dat leverde onze moeder grofweg 350.000 gulden op voor haar perceel. Dat was veel geld in de guldentijd. Er zat ook een jaar tussen de koop van de grond van onze moeder, en de levering daarvan. De gesprekken bij de gemeente liepen ook in die tijd. Daarom hebben wij ook gezegd: er is een ontbindende voorwaarde als het niet lukt met de gemeente. Dat staat ook op papier. Het ging erom dat de situatie onzeker was. We hadden in die situatie een richtprijs en een onteigeningsprijs, die twee dingen, niet meer of minder.
Deze richtprijs is een prijs die de gemeente bepaalt als de gemeente grond heeft in haar bezit en die grond wil verkopen aan particulieren voor ontwikkeling. De gemeente bepaalt die prijs per vierkante meter, per sector. De gemeente moet wel voorzieningen treffen, zoals wegen en riool. Die kosten zitten in het kostenverhaalbesluit, want de gemeente verhaalt die kosten. Zo werkt het. Het kostenverhaal zat al in de prijs van de gemeentegrond, daarom moest het kostenverhaal in mindering worden gebracht, net als belastingen, want de gemeente betaalt die niet. Tegen deze achtergrond was de richtprijs van de gemeente de peilprijs voor ons.
De gemeente wilde 640 vierkante meter van moeders grond hebben. Linksom of rechtsom, het maakt niet uit. Als de gemeente voor die strook meer moet betalen, verhoogt de gemeente het bedrag van het kostenverhaalbesluit met hetzelfde bedrag, daarom maakt het niet uit. Het komt neer op de richtprijs. Mijn broer en ik hebben van de gemeente achteraf geen klachten gehad, in die zin dat we te weinig zouden hebben betaald.
Mijn broer en ik hebben al deze punten steeds besproken met onze moeder na de contacten bij de gemeente.
Ik wil opmerken dat ik niet begrijp wat we hier aan het doen zijn. We hebben een conflict in de familie, al 20 jaar, maar de verwijten zijn nooit bewezen.
Op vragen van mr. Van de Laar antwoord ik als volgt:
Wat betreft de familieverhoudingen in 1999 kan ik zeggen dat er nog geen ruzie was, maar dat betekent niet dat iedereen toen bij elkaar op de koffie kwam elk weekend. Het was een beetje los zand. Er was geen ruzie, maar dat heeft een andere betekenis dan goed. De verhoudingen waren toen een 6 op een schaal van 10. Later werd het lager, op grond van aannames die onjuist zijn. Dit was een breekpunt, maar het was niet sterk toen het brak.
Het klopt dat mijn broer en ik een aantal gesprekken hebben gevoerd bij de gemeente. Wij, mijn broer en ik, hebben hierover niet gesproken met onze zussen. Waarom niet? Eigenlijk is de vraag waarom zouden we dat wel doen? Het klopt dat onze vader toen al was overleden, er was een onverdeelde boedel. In mijn optiek was onze moeder eigenaar van het perceel, zij mocht verkopen wat zij wilde, en dat deed zij ook. Later hebben de meisjes onze moeder onder druk gezet. Dat heeft haar bewogen om te doen wat ze daarna deed. De nalatenschap van onze vader speelde geen rol, in mijn optiek. Onze moeder was volledig bij machte en bevoegd om te doen wat ze wilde, ook met de nalatenschap van vader. Nee, ik vond het niet wenselijk om verslag uit te brengen bij onze zussen over de gesprekken over de grond.
De geestestoestand van onze moeder was goed in de periode 1999-2000. Zij kon de transactie goed volgen. Ja, er is contact geweest tussen de gemeente en onze moeder, maar ik weet niet precies wanneer en hoe. Er is niet onderhandeld tussen onze moeder en de gemeente wat betreft de grond. Mijn broer en ik hebben de onderhandelingen gedaan, en daarna hadden wij overleg met onze moeder zoals verteld. We keken wat ze wilde, we zorgden dat wij als broers en onze moeder op één lijn zaten voor de transactie.
Waarom onze moeder in februari 2001 beslag legde? Mijn antwoord is: indoctrinatie. De meisjes hebben haar onder druk gezet en hebben haar gebracht tot die acties. Moeder was namelijk de enige die juridische acties kon treffen, maar zij deed dat niet uit zichzelf, kan ik zeggen. U vraagt mij waarom moeder om de tuin werd geleid, en mijn antwoord is: misschien werd moeder pas in tweede instantie om de tuin geleid, namelijk door de zussen. Na het beslag, begin 2001, hebben wij later een soort bemiddelingssessie gehad. Twee advocaten waren aanwezig. Mijn broer en ik en onze moeder ook, en mijn zus in de keuken op de achtergrond. Mijn moeder heeft daarbij niet gezegd dat zij onvoldoende informatie had ontvangen in de aanloop naar de transactie. We spraken in die sessie over te weinig geld, maar niet over een verwijt over te weinig informatie verstrekken. Mijn broer en ik hebben alles verteld wat we bij de gemeente hebben besproken, prijzen, mogelijkheden, alles hebben we in die gesprekken met onze moeder na de contacten bij de gemeente met haar besproken.
Waarom mijn moeder mij heeft onterfd? Ook mijn zus uit [plaats] heeft niets ontvangen door toedoen van mijn moeder. Waarom? Ik kan het niet uitleggen.”
10.2.
De door geïntimeerden overgelegde producties zijn kort samengevat stukken (uit voorgaande procedure(s) tussen partijen) over hetzelfde onderwerp als aan de orde in dit geding (beslagrekest van 21 februari 2001, pleitnotities van 7 mei 2001 van de toenmalige advocaat van moeder, brief Gemeente Valkenswaard van 8 september 1999 en verdere correspondentie, memorandum van de gemeente van 16 november 1999), en het testament van 11 november 2002 en een codicil van moeder van 5 april 2013.
10.3.
Het hof stelt bij de bewijswaardering het volgende voorop. [geïntimeerde 3] is partijgetuige. Art. 164 lid 1 Rv laat de partijgetuigen-verklaring als bewijsmiddel toe. Die verklaring heeft in beginsel, zoals andere getuigenverklaringen, vrije bewijskracht zodat de rechter overeenkomstig art. 152 lid 2 Rv in beginsel vrij is in de waardering van die verklaring. Daarop brengt het bepaalde in art. 164 lid 2 Rv in zoverre een beperking aan dat, met betrekking tot de feiten die dienen te worden bewezen door de partij die de verklaring heeft afgelegd, aan die verklaring slechts bewijs ten voordele van die partij kan worden ontleend indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1057, NJ 2002, 391). Dit brengt mee dat de rechter ter beantwoording van de vraag of een partij in het door haar te leveren bewijs is geslaagd, alle voorhanden bewijsmiddelen met inbegrip van de getuigenverklaring van die partij zelf in zijn bewijswaardering dient te betrekken, doch dat hij zijn oordeel dat het bewijs is geleverd niet uitsluitend op die verklaring mag baseren (HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7933).
10.4.
Het hof is van oordeel dat geïntimeerden niet zijn geslaagd in het opgedragen bewijs.
10.5.
Het hof neemt bij dit oordeel in de eerste plaats de stukken in aanmerking die geïntimeerden hebben overgelegd (10.2 hiervoor), bezien in samenhang met elkaar en met de verklaringen van de getuigen.
10.6.
Uit het testament en het codicil van moeder is af te leiden dat moeder verklaarde te zijn benadeeld door de zonen en dat moeder de zonen daarom heeft onterfd.
Zo staat in het testament:
“a. Ik sluit mijn beide zoons, [zoon 2] en [zoon 1]
, alsook hun kinderen uit als erfgenamen van mijn nalatenschap. Ik
benoem mijn dochters tot mijn enige erfgenamen, zo tezamen en voor
gelijke delen, zulks evenwel met toepassing van de wettelijke regels van
plaatsvervulling, welke plaatsvervulling voor de aanwas gaat.
b. Ik stel vast dat ik van mening ben dat mijn beide zoons door de ----- ---
grondtransacties welke hebben plaatsgevonden bij akte van levering op
vier oktober tweeduizend voor [de notaris] te
[plaats] verleden tegen mijn bedoeling in een voordeel hebben genoten (…)”
In het codicil staat:
“Dat het de uitdrukkelijke wens is van de moeder dat haar zonen,
te weten [zoon 2] (welke broer is vóóroverleden) en
[zoon 1] ., alsmede hun aanwas, worden uitgesloten wegens
de in het verleden gedane grondtransacties.”
Het hof is echter van oordeel dat deze stukken, in samenhang bezien met de overige stukken en de verklaringen, weinig gewicht in de schaal leggen, omdat moeder in deze stukken niets heeft verklaard over (concrete uitlatingen tijdens) de relevante gesprekken met de zonen in de aanloop naar de transactie. Daarom bieden deze stukken weinig inzicht in de vraag of de zonen moeder wel of niet voldoende hebben geïnformeerd. Moeder heeft zich later benadeeld gevoeld, zo blijkt uit deze stukken, maar of dat gevoel gegrond was in het licht van concrete uitlatingen tijdens de gesprekken, blijft onduidelijk.
10.7.
De processtukken bevatten standpunten die namens moeder naar voren zijn gebracht, maar in deze standpunten wordt niet of nauwelijks ingegaan op concrete uitlatingen tussen moeder en de zonen.
In het beslagrekest onder 9 staat bijvoorbeeld:
“De gerequestreerden hebben verzoekster bewogen de percelen voornoemd tegen
niet markt conforme prijzen aan hen te verkopen. Daarbij hebben de
gerequestreerden verzoekster gewezen op het feit dat de percelen niets waard
zouden zijn vanwege het daarop rustende voorkeursrecht van de gemeente
Valkenswaard. De gerequestreerden hebben evenwel niet vermeld dat zij met de
gemeente in overleg waren over opheffing van het voorkeursrecht in ruil voor
levering van een gedeelte van het perceel aan de [straatnaam] . Verzoekster heeft erop
vertrouwd -naar thans blijkt ten onrechte- dat de gerequestreerden jegens haar geen
informatie achterhielden en haar een reële prijs boden voor de percelen.”
In het beslagrekest onder 12 staat:
“Dit terwijl de gerequestreerden wisten, althans behoorden te weten, althans
verzwegen hebben, dat de percelen voor aanmerkelijk hogere prijzen aan een derde
verkocht konden worden, onder meer omdat de gemeente bereid was van haar
voorkeursrecht af te zien. De gerequestreerden hadden de verzoekster dienen te
informeren over het feit dat het voorkeursrecht van de gemeente Valkenwaard niet
die waardedrukkende werking had die de gerequestreerden verzoekster hebben
voorgehouden.”
In de pleitnotities onder 21 staat:
“ [zoon 1 en zoon 2] hebben [moeder] steeds voorgehouden dat de percelen
nagenoeg niets waard zouden zijn, mede vanwege het daarop rustende
voorkeursrecht. Indien [moeder] niet snel aan haar zonen zou verkopen, dan
bestond bovendien het risico dat de gemeente de eigendom door middel van een
onteigening zou opeisen. [moeder] heeft vertrouwd op de adviezen van haar
beide zonen.”
Deze passages geven in algemene zin weer waarover de gesprekken gingen, maar zij geven geen inzicht in concrete uitlatingen over en weer of in de concrete context op het tijdstip van de gesprekken en de (on)juistheid van de uitlatingen van de zonen in die context.
Daarom bieden deze standpunten, bezien in samenhang, niet het vereiste inzicht in de vraag of de zonen moeder wel of niet voldoende hebben geïnformeerd. Daarbij komt nog dat deze standpunten niet te vergelijken zijn met een (als getuige onder ede afgelegde) verklaring van moeder.
10.8.
Het hof betrekt verder bij de beoordeling de verklaring van [geïntimeerde 3] , in samenhang bezien met de hiervoor genoemde stukken. [geïntimeerde 3] was, zo blijkt uit haar verklaring, niet aanwezig bij de relevante gesprekken die zijn gevoerd tussen de zonen en moeder. Zij kon daarover niet verklaren uit eigen wetenschap en waarneming. Zij heeft ook niet verklaard over andere relevante feiten die daar meer licht op werpen. Uit deze verklaring is dan ook niet met voldoende zekerheid af te leiden dat de zonen moeder bij de totstandkoming van de koopovereenkomst niet naar behoren hebben geïnformeerd over de relevante omstandigheden van het geval, zoals de gang van zaken bij en met de gemeente, de waarde van de grond en de ontwikkelplannen van de zonen.
Hierbij geldt dat aanvullende bewijzen ontbreken die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken. De hiervoor beoordeelde stukken zijn, om de redenen die hiervoor zijn uiteengezet en bezien in het licht van de verklaring van [appellant 3] , onvoldoende als aanvullende bewijzen.
10.9.
De verklaring van [appellant 3] is concreet, duidelijk en ondubbelzinnig. Hij heeft verklaard dat de zonen alle relevante feiten met moeder hebben besproken en dat moeder op de hoogte was van de relevante feiten en akkoord was met de gang van zaken. Het hof acht zijn verklaring voldoende (in elk geval) als tegenbewijs.
10.10.
Geïntimeerden hebben tot slot in hun laatste memorie nogmaals een gedetailleerde berekening uiteengezet. Daarmee willen zij aantonen dat moeder is benadeeld bij de koopovereenkomst, doordat de prijs veel te laag en niet marktconform was.
Het hof acht ook deze berekening, bezien in samenhang met de hiervoor behandelde stukken en verklaringen, onvoldoende voor het vereiste bewijs. In deze berekening gaan geïntimeerden uit van enkele aannames over de marktwaarde van de grond op het tijdstip van het aangaan van de koopovereenkomst, de (bekende of verwachte) keuzes van de gemeente, de wetenschap van de zonen, de kansen voor het project en de (mogelijke of waarschijnlijke) opbrengst en winst. [appellant 3] heeft verklaard over de koopovereenkomst en het daaropvolgende project (zie zijn verklaring hiervoor). De zonen zijn daarop ingegaan in hun processtukken. [appellant 3] presenteert daarmee een geheel andere context, waarmee hij de aannames van geïntimeerden betwist. Bij deze stand van zaken legt de berekening van geïntimeerden, bezien in samenhang met de hiervoor behandelde stukken en verklaringen, onvoldoende gewicht in de schaal.
10.11.
Om deze redenen, en gelet op alle (proces)stukken en (getuigen)verklaringen, bezien in onderling verband en samenhang, zijn geen feiten komen vast te staan waaruit kan volgen dat de zonen onrechtmatig hebben gehandeld.
10.12.
De conclusie van al het voorgaande is dat de grieven slagen en geen verdere behandeling behoeven. De bestreden vonnissen moeten worden vernietigd en het gevorderde moet alsnog worden afgewezen. Het hof zal de proceskosten in beide instanties tussen partijen compenseren, gelet op de familieband tussen hen.

11.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het gevorderde;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, L.S. Frakes en
T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 maart 2022.
griffier rolraadsheer