ECLI:NL:GHSHE:2022:537

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
200.292.514_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woonruimte na aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding over de ontruiming van een woning. De appellante, een vereniging, had de woning verhuurd aan [persoon A]. Na een huiszoeking op 22 oktober 2020, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs werd aangetroffen, vorderde de vereniging de ontruiming van de woning. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van de vereniging gedeeltelijk toegewezen, maar de vereniging ging in beroep tegen de afwijzing van andere vorderingen, waaronder de betaling van een contractuele boete. Het hof oordeelde dat de aanwezigheid van harddrugs in de woning een ernstige schending van de huurovereenkomst vormde, waardoor de vereniging bevoegd was om de huurovereenkomst te ontbinden. Het hof wees de vorderingen tot ontruiming en betaling van huur of gebruiksvergoeding toe, maar stelde de ontruiming uit met vier weken om [persoon A] de gelegenheid te geven vervangende huisvesting te vinden. Het hof veroordeelde ook de bewindvoerder in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.292.514/01
arrest van 22 februari 2022
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[vereniging],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna: [vereniging] ,
advocaat: mr. P.J. Remmelts te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
allebei kantoorhoudend op een afgeschermd adres,
vennoten van
[bewindvoering] Bewindvoering V.O.F.,
hierna: [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] en gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud)
Bewindvoerder,
in hun hoedanigheid van bewindvoerder(s) van
[onderbewindgestelde], hierna: [persoon A] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. C.A. Gobbens te Breda,
als vervolg op het tussenarrest van 25 mei 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter als voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in de zaak 8965329 VV EXPL 21-3 gewezen vonnis in kort geding van 9 maart 2021.

5.Het verdere geding in hoger beroep

5.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde tussenarrest waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling waarbij partijen geen minnelijke schikking hebben bereikt;
  • de memorie van grieven van [vereniging] met producties;
  • de memorie van antwoord van Bewindvoerder met producties;
- de mondelinge behandeling, waarbij beide partijen met advocaten zijn verschenen en Bewindvoerder een vooraf ingezonden productie heeft ingebracht.
5.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken, die genoemd in het tussenarrest en die van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1
In dit kort geding gaat het in de kern om ontruiming van woonruimte na een daarin bij huiszoeking aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs.
6.2
Als gesteld en niet (voldoende) betwist vormen de volgende feiten voor het hof het uitgangspunt.
a. Blijkens de op 4 oktober 2018 gedateerde schriftelijke huurovereenkomst heeft [vereniging] de woning met toebehoren aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning) met ingang van 4 oktober 2018 aan [persoon A] verhuurd tegen een bij vooruitbetaling te betalen huurprijs. Deze bedroeg (laatstelijk) € 695,99 per maand.
De op de huurovereenkomst toepasselijke Huurvoorwaarden [vereniging] van 1 januari 2017 (hierna: AV) bepalen:
“(…)
Artikel 8
1. Huurder voldoet de te betalen prijs voor het gehuurde in zijn geheel, bij vooruitbetaling, vóór de eerste van de maand (…) Vanaf de eerste dag van de maand is huurder voor de termijn voor die maand in verzuim en is hij de wettelijke rente verschuldigd. (…)
6. Omdat het gehuurde is bestemd als woonruimte, is het huurder zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk te gebruiken als bedrijfsruimte. (…)”;
13. Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde en/of bijbehorende (gemeenschappelijke) ruimten en/of de directe omgeving van het gehuurde hennep of andere drugs te (laten) kweken, drogen, verknippen, stekken of op enige andere wijze te (laten) bewerken of te (laten) produceren, dan wel andere activiteiten te (laten) verrichten die op grond van de Opiumwet of het strafrecht strafbaar zijn gesteld. Huurder is bekend met het feit dat het handelen in strijd met dit verbod dermate ernstig is dat de enkele constatering van een overtreding hiervan door verhuurder, dan wel door een derde, tot de ontbinding van de huurovereenkomst kan leiden. (…)
artikel 19(…)
Indien huurder enige bepaling uit deze algemene huurvoorwaarden overtreedt, is huurder verplicht ten behoeve van verhuurder een onmiddellijk opeisbare boete te betalen, zoals onderstaand vermeld, onverminderd de verplichting van huurder om alsnog overeenkomstig deze algemene huurvoorwaarden te handelen en onverminderd verhuurders overige rechten op schadevergoeding, nakoming, ontbinding of anderszins.
(…)
Bij overige strafbare dan wel drugsgerelateerde feiten (zoals het in het gehuurde voorhanden hebben van een hoeveelheid drugs die de hoeveelheid voor eigen gebruik overstijgt en het verstrekken dan wel verkopen van drugs vanuit of rondom het gehuurde):
-
Bij constatering: € 2.500,--;
-
Bij herhaling: € 3.750,--. (…)”.
Bij in de zaak 8622400 OV VERZ 20-4082 gewezen beschikking van 29 juli 2020 is een bewind ingesteld over de goederen van [persoon A] en is Bewindvoerder benoemd.
Per brief van 1 december 2020 heeft de burgemeester van Breda aan [vereniging] geschreven:
“(…) Uit informatie van de politie Zeeland-West-Brabant is mij gebleken dat op 22 oktober 2020 handelshoeveelheden harddrugs zijn aangetroffen in het pand [adres] in [plaats] . (…)”.
Bij beschikking van 8 december 2020 heeft dit hof het beroep tegen de verlenging gevangenhouding afgewezen, maar de voorlopige hechtenis van [persoon A] met ingang van 9 december 2020 onder voorwaarden geschorst tot aan de dag van de einduitspraak in eerste aanleg. Het hof heeft in die beschikking overwogen:
“In het dossier bevindt zich een schrijven van [persoon B] , manager Mensz Zorg waarin schorsing van de voorlopige hechtenis wordt bepleit in verband met de kans dat verdachte anders zijn woning kwijt zal raken waarna hij van de zorgradar verdwijnt, terwijl verdachte thans begeleiding krijgt. Tevens is aannemelijk geworden dat verdachte thans onder bewind staat en dat hij open staat voor begeleiding door de reclassering. Naar het oordeel van het hof is de samenleving niet gebaat bij een verder afglijden van verdachte en het hof zal de voorlopige hechtenis schorsen onder na te melden voorwaarden.”.
Bij brief van 14 december 2020 heeft de burgemeester van Breda geschreven:
“(…)
Uit de rapportage van de politie is mij gebleken dat er op 22 oktober 2020 een pseudokoop van de verdovende middelen heeft plaatsgevonden. Deze pseudokoop vond plaats naar aanleiding van een online advertentie waarin verdovende middelen werden aangeboden. Tijdens deze koop werd de verkoper van de verdovende middelen door de politie aangehouden. Deze persoon staat ingeschreven op de [adres] in [plaats] .
(…) Naar aanleiding van de pseudokoop en de aanhouding van verkoper heeft de politie de woning gelegen aan [adres] in [plaats] doorzocht. Tijdens de ‘doorzoeking’ trof de politie het volgende aan:

249 gram (netto)Amfetamine;

50 gram (netto) vermoedelijk Meth-Amfetamine;

4447 pillen MDMA;

Contant geldbedrag van Euro 585,--

Twee verschillende mobiele telefoons
(…) Uit informatie van de politie Zeeland-West-Brabant is mij gebleken dat in de woning gelegen aan [adres] in [plaats] harddrugs is verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel zou worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. De op 22 oktober 2020 aangetroffen hoeveelheid harddrugs is immers zodanig dat er geen sprake kan zijn van een hoeveelheid voor eigen gebruik. Bij harddrugs wordt over een handelshoeveelheid gesproken indien het om meer dan 0,5 gram gaat. Dat er sprake is van handel wordt versterkt door de pseudokoop en het aantreffen van twee verschillende mobiele telefoons. (…)”.
Bij brief van 21 december 2020 heeft de burgemeester van Breda aan [vereniging] geschreven dat het op 14 december 2020 voorgenomen besluit wordt ingetrokken, nu er geen zienswijze is opgenomen in dat besluit en dat er opnieuw een voorgenomen besluit is om de woning te sluiten.
Bewindvoerder heeft bij brief van 16 februari 2021 het volgende verklaard:
“(…) Indien de huurovereenkomst van meneer wordt beëindigd, heeft dit verstrekkende gevolgen voor meneer zijn financiële situatie. Meneer zal hierdoor zijn uitkering kwijtraken, waarna er geen betalingen meer verricht kunnen worden voor de vaste lasten. Een bijkomend gevolg is dat wij onze taak als beschermingsbewindvoerder dan moeten neerleggen, gezien wij qua financiën dan niks meer voor meneer kunnen betekenen. Meneer zal door deze gevolgen steeds verder afglijden, waar de samenleving niet bij gebaat is. (…)”.
i. Over de maanden februari, maart en augustus 2020 is een huurachterstand ontstaan, die op moment van de mondelinge behandeling in eerste aanleg € 1.836,09 bedroeg. Ten tijde van de mondelinge behandeling in beroep wordt de lopende huur betaald en bedraagt de huurachterstand nog € 570,--, waarop € 140,-- per maand pleegt te worden afbetaald.
Bij op 13 december 2021 gedateerde schriftelijke arbeidsovereenkomst is [persoon A] met ingang van 1 december 2021 voor de bepaalde tijd van 12 maanden in dienst getreden van [transport] Transport als chauffeur voor 6 uren per week tegen een loon van € 11,40 bruto per uur, te vermeerderen met emolumenten.
6.3
In dit met de dagvaarding van 15 februari 2021 ingeleide geding heeft [vereniging] in eerste aanleg kort gezegd gevorderd dat Bewindvoerder zal worden veroordeeld:
I. om de woning te ontruimen en ter beschikking van [vereniging] te stellen;
II. tot betaling van € 1.886,09 aan achterstallige huur voor de periode tot 1 maart 2021, met wettelijke rente;
III. tot betaling van € 695,99 per maand als huur of gebruiksvergoeding voor de periode van 1 maart 2021 tot de dag van ontruiming, met wettelijke rente;
IV. tot betaling van € 2.500,-- aan contractuele boete, met wettelijke rente;
V. in de proceskosten.
6.4
Onder afwijzing van de vorderingen voor het overige, heeft de kantonrechter Bewindvoerder bij het beroepen vonnis samengevat veroordeeld tot betaling van € 1.836,09 met wettelijke rente vanaf 15 februari 2021 en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
6.5
In beroep formuleert [vereniging] vier grieven en vordert [vereniging] in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en alsnog alle vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Bewindvoerder in de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep.
6.6
Bewindvoerder weerspreekt de grieven en concludeert in hoofdlijn dat het hof het beroep zal verwerpen en [vereniging] zal veroordelen in de proceskosten van het beroep, met nakosten en wettelijke rente.
Rechtsstrijd in hoger beroep
6.7
Met de in beroep geformuleerde vorderingen en grieven bepaalt [vereniging] (de omvang van) het voorliggende geding. Daarmee spitst dit geding zich toe op de voornoemde vorderingen I, III en IV. Bij gebreke van daartegen ingesteld (incidenteel) beroep is de aan [vereniging] toegewezen vordering II in dit beroep verder niet aan de orde.
Spoedeisend belang
6.8
Het hof oordeelt dat het voor kort geding vereiste spoedeisend belang bij de door [vereniging] gevorderde voorzieningen I en III nu (nog steeds) actueel aanwezig is. [vereniging] mag als verhuurder bescherming inroepen tegen schendingen van huurdersverplichtingen die haar schade berokkenen door een gevreesde (verder) oplopende huurachterstand. Een spoedeisend belang is tevens gelegen in de wens van [vereniging] om kort gezegd bij in haar woningen geconstateerde overtredingen van de Opiumwet met het oog op precedentwerking een lik-op-stuk beleid te kunnen voeren. [vereniging] mag zich als toegelaten instelling in de zin van de Woningwet ook beroepen op haar taak om sociale huurwoningen die schaars beschikbaar zijn, toe te delen aan woningzoekenden die hun huurdersverplichtingen nakomen, temeer omdat die woningzoekenden daarvoor op een aanzienlijke wachtlijst plegen te staan. Voor zover Bewindvoerder er op wijst dat [vereniging] nog geen bodemprocedure heeft gestart en wijst op de lange duur van deze kortgedingprocedure, doet dat daar niets aan af.
Of [vereniging] dit allemaal terecht inroept en in hoeverre de aan het hof voorliggende vorderingen I en III van [vereniging] ook toegewezen zullen worden, is een andere kwestie en zal het hof hierna onderzoeken.
6.9
Dat [vereniging] spoedeisend belang heeft bij de vorderingen I en III laat onverlet dat zodanig belang bij vordering IV ontbreekt. Deze vordering behelst als voorlopige voorziening een voorschot op een contractueel verschuldigde boete en is als vordering tot betaling van een geldsom in kort geding alleen toewijsbaar als het bestaan en de omvang ervan voldoende aannemelijk zijn, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat.
Onder verwijzing naar het arrest ECLI:NL:HR:2007:BA1522 betoogt [vereniging] in de kern dat de proceseconomie ermee is gebaat dat nu niet alleen over de hoofdvorderingen maar ook over nevenvordering IV wordt beslist. Anders dan de in dat arrest besproken buitengerechtelijke kosten, is de hier gevorderde contractuele boete echter niet zo nauw met de hoofdvorderingen verwant dat de proceseconomie erbij is gebaat dat nu (ook) op deze nevenvordering wordt beslist. Wat de contractuele boete betreft, verduidelijkt [vereniging] niet (voldoende) dat sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Het hof concludeert dat vordering IV daarom in dit kort geding niet toewijsbaar is, zodat ook niet wordt toegekomen aan een bespreking van de daarop betrekking hebbende grief 3.
Vorderingen I en III
6.1
Het hof zal in dit kort geding verder oordelen op basis van alle omstandigheden van het geval, naar de actuele toestand en een afweging van de belangen van partijen, mede in het licht van de aard van de zaak.
- vordering I: ontbinding
6.11
[vereniging] legt aan vordering I in de kern ten grondslag dat [persoon A] tekort is geschoten door niet-nakoming van de verplichting om de tot 1 maart 2021 verschuldigde huur (tijdig) te voldoen en schending van de verboden om de woning als bedrijfsruimte te gebruiken en om een handelshoeveelheid harddrugs in de woning voorhanden te hebben (artikelen 8.1 respectievelijk 8.6 en 8.13 AV).
6.12
Bewindvoerder ontkent dat [persoon A] het in artikel 8.6 AV neergelegde verbod om de woning als bedrijfsruimte te gebruiken, heeft geschonden. De kantonrechter heeft dit verweer van Bewindvoerder gehonoreerd en tegen dat kantonrechtersoordeel komt [vereniging] met grief 1 op.
Deze grief treft echter geen doel. Dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen, is onvoldoende om tot een gebruik als bedrijfsruimte te concluderen.
6.13
Bewindvoerder weerspreekt niet (voldoende) dat [persoon A] tekort is geschoten in de nakoming van de in artikel 8.1 AV besloten huurdersverplichting om de huur (tijdig) te voldoen en dat [persoon A] het in artikel 8.13 AV vervatte verbod om een handelshoeveelheid harddrugs in de woning voorhanden te hebben, heeft overtreden. Alleen al de schending van artikel 8.13 AV door de in de woning aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs, en temeer de beide tekortkomingen tezamen, maken [vereniging] bevoegd om de huurovereenkomst te (doen) ontbinden. Bewindvoerder bestrijdt dat ook niet (voldoende) maar voert kort gezegd het verweer dat in dit geval en in het kader van de te maken belangenafweging, de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft dat verweer gehonoreerd en geoordeeld:
“ 3.10 (…) Deze
tekortkomingen zijn in kort geding evenwel onvoldoende om de gevorderde ontruiming in kort geding toe te wijzen, gelet op de belangen van partijen over en weer. (…)”(beroepen vonnis rov. 3.10).
Met grief 2 komt [vereniging] tegen dit oordeel op.
6.14
In het kader van dat door Bewindvoerder gevoerde verweer dient het hof een belangenafweging te maken aan de hand van alle omstandigheden van dit geval. Anders dan Bewindvoerder mogelijk meent, is voor ontbinding (in een bodemzaak) niet vereist dat het belang van [vereniging] bij ontbinding zwaarder weegt dan het belang van [persoon A] bij instandhouding van de huurovereenkomst. Beoordeeld dient te worden of in dit geval en in het kader van de te maken belangenafweging, de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen (naar het te verwachten oordeel van de bodemrechter) niet gerechtvaardigd is. Als partij die de rechtsgevolgen daarvan inroept, rust op Bewindvoerder in beginsel de stelplicht en eventuele bewijslast van feiten waaruit dat volgt.
6.15
In dit verband betoogt Bewindvoerder dat de lopende huur wordt betaald en dat sprake is van een oude huurachterstand waarop door een betalingsregeling nog steeds wordt ingelopen. Verder benadrukt Bewindvoerder met name het belang van [persoon A] bij het behoud van de woning voor het ingezette resocialisatieproces, voor de oplossing voor zijn schuldenproblematiek en meer algemeen: voor zijn toekomst.
Het hof waardeert ten gunste van [persoon A] dat de lopende huur wordt betaald en dat op de huurachterstand wordt ingelopen. Ook kent het hof gewicht toe aan het woonbelang van [persoon A] en aan zijn belang bij de verdere nakoming en invulling van de op hem rustende betalingsverplichtingen, zijn resocialisatieproces en de aanpak van zijn schuldenproblematiek. Het hof kan er echter niet aan voorbijzien dat [persoon A] de problemen door zijn eigen handelen in beginsel over zichzelf heeft afgeroepen. Dat [persoon A] die gevolgen niet zou hebben voorzien, laat onverlet dat [persoon A] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat [vereniging] de wanbetaling en met name de in de woning aanwezige handelshoeveelheid harddrugs niet zou tolereren en dat hij een serieus risico liep op een beëindiging van de huurovereenkomst. Gelet op artikel 8.13 AV geldt dat nog temeer. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning, waarmee vervolgens ook daadwerkelijk is gehandeld, roept nu eenmaal risico’s in het leven voor de woonomgeving die [vereniging] niet hoeft te accepteren.
Verder zijn het ingezette resocialisatieproces, een oplossing voor zijn schuldenproblematiek en meer algemeen: het toekomstperspectief van [persoon A] meer afhankelijk van de eigen motivatie en instelling van [persoon A] dan van (het behoud van speciaal) deze woning. Dat geldt nog temeer nu [persoon A] onlangs een vaste baan heeft gevonden en enkele directe familieleden in de nabijheid wonen, alwaar [persoon A] (in ieder geval voorlopig) zal kunnen verblijven.
Ook beroept [vereniging] zich op haar gerechtvaardigde belang dat precedentwerking wordt tegengegaan en op haar taak om bij te dragen aan de leefbaarheid en (het gevoel van) veiligheid van de omgeving waarin de woning is gelegen. [vereniging] heeft er een gerechtvaardigd belang bij dat ook andere huurders zien dat tegen dit soort tekortkomingen streng wordt opgetreden en dat het dus niet zo is dat het “wel losloopt”. Voor zover Bewindvoerder aanvoert dat een inbreuk op of aantasting van de leefbaarheid in de wijk niet is gebleken, ziet Bewindvoerder voorbij aan de politiedoorzoeking die in de woning heeft plaatsgehad en voor de omgeving kenbaar was.
Met name ook vanwege de grote hoeveelheid harddrugs die in de woning is aangetroffen, oordeelt het hof alles afwegend de belangen van [persoon A] uiteindelijk van onvoldoende gewicht om aan ontruiming wegens vooral de ernstige schending van artikel 8.13 AV in de weg te staan. Omdat het hof verwacht dat de bodemrechter een vordering tot ontbinding en ontruiming zal toewijzen, zal het hof nu vordering I (alsnog) toewijzen. Grief 2 van [vereniging] treft dus doel. Om [persoon A] (en zijn begeleiders) enige gelegenheid te geven om zelf in vervangende huisvesting te kunnen voorzien, zal het hof de ontruiming echter niet met onmiddellijke ingang (zoals [vereniging] vordert) maar op een termijn van vier weken uitspreken.
- vordering III: huur of gebruiksvergoeding vanaf 1 maart 2021
6.16
[vereniging] komt met grief 4 op tegen het kantonrechtersoordeel dat [vereniging] geen belang heeft:
”3.13 (…) bij toewijzing van de huurtermijnen vanaf maart 2021 (tot aan het
tijdstip van de daadwerkelijke ontruiming). Deze betalingsverplichting volgt immers reeds uit de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, die nog altijd bestaat. Bovendien heeft [vereniging] niet onderbouwd waarom (…) te verwachten valt dat de toekomstige termijnen niet voldaan zullen worden (…)”(beroepen vonnis rov. 3.13).
Deze grief slaagt. Op de voet van 3:296 lid 1 BW hoort de rechter immers Bewindvoerder die tegenover [vereniging] verplicht is tot de maandelijkse betaling van huur, daartoe op vordering van [vereniging] te veroordelen. Dat Bewindvoerder toezegt dit te zullen doen, staat daaraan niet in de weg. Dat [vereniging] voldoende belang heeft bij deze nakomingsvordering mag in beginsel worden verondersteld. Nu vast staat dat de lopende huur tot het moment van de zitting in hoger beroep is betaald, zal het hof vordering III (alsnog) toewijzen voor de periode vanaf 1 februari 2022.
6.17
Alles bij elkaar concludeert het hof dat grief 1 van [vereniging] doel mist, dat grief 3 onbesproken kan blijven en dat de grieven 2 en 4 slagen. In zoverre onder vernietiging van het beroepen vonnis zal het hof de vorderingen I en III alsnog toewijzen zoals hierna in het dictum vermeld. Wat partijen verder nog aanvoeren, kan hieraan niet afdoen.
Als de in de eerste aanleg overwegend in het ongelijk gestelde partij had de kantonrechter Bewindvoerder moeten veroordelen in de proceskosten, zodat het hof ook de in het beroepen vonnis uitgesproken compensatie van proceskosten zal vernietigen. Het hof zal Bewindvoerder als de overwegend in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep met de door [vereniging] verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het hof beslist als volgt.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis voor zover daarbij:
- zijn afgewezen de vorderingen van [vereniging] :
  • om de woning te ontruimen en ter beschikking van [vereniging] te stellen;
  • Bewindvoerder te veroordelen tot betaling van € 695,99 per maand als huur of gebruiksvergoeding voor de periode van 1 maart 2021 tot de dag van ontruiming, met wettelijke rente;
- en is bepaald:
- dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
en doet in zoverre opnieuw recht: veroordeelt Bewindvoerder om:
  • met ingang van vier weken na de betekening van dit arrest de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats] te ontruimen en verlaten met alle zich daarin bevindende personen en zaken voor zover deze geen eigendom van [vereniging] zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van [vereniging] te stellen;
  • tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [vereniging] te betalen voor iedere maand vanaf 1 februari 2022 tot aan het tijdstip van de daadwerkelijke ontruiming van de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats] de som van € 695,99 en voor een gedeelte van een maand pro rata te berekenen gedeelte van deze som, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de termijnen tot de dag der algehele voldoening;
  • aan [vereniging] te betalen de proceskosten van de eerste aanleg en begroot die kosten aan de zijde van [vereniging] tot op de datum van het beroepen vonnis op € 103,83 aan dagvaardingskosten, € 507,--aan griffierecht en € 747,-- aan salaris gemachtigde;
bekrachtigt het beroepen vonnis voor het overige;
veroordeelt Bewindvoerder in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van [vereniging] en begroot die kosten tot op heden op € 103,83 aan dagvaardingskosten, op
€ 772,-- aan griffierecht en op € 2.361,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en J.J.M. Saelman en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 februari 2022.
griffier rolraadsheer