Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8389366 / CV EXPL 20-1077)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met daarin de grieven en drie producties;
- de memorie van antwoord, tevens voorwaardelijke wijziging van eis met een productie.
3.De beoordeling
Partijen (…)In aanmerking nemende dat:a. Werknemer op 1 mei 2010 bij Werkgever in dienst is getreden, alwaar hij laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 38 uur in de week werkzaam is geweest;
1. te verklaren voor recht dat:
primair:
- [appellante] te veroordelen - onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie en de jaaropgave 2019 op straffe van een dwangsom - tot betaling van € 11.407,26 bruto aan transitievergoeding, vermeerderd met rente alsook € 6.427,98 bruto aan vergoeding voor 296 niet genoten verlofuren, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente;
- [appellante] te veroordelen mee te werken aan een beëindiging met wederzijds goedvinden of opzegging van de arbeidsovereenkomst, op straffe van een dwangsom;
- [appellante] te veroordelen tot betaling van € 11.407,27 aan transitievergoeding en/of (schade)vergoeding ex artikel 7:611 BW, vermeerderd met rente;
- [appellante] te veroordelen tot betaling van € 6.775,44 bruto aan vergoeding voor 39 niet genoten vakantiedagen en € 7.752,65 bruto aan wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon in 2019;
- [appellante] te veroordelen tot verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie van voormelde bedragen, op straffe van een dwangsom;
- [appellante] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met rente.
- betaling van € 11.407,26 bruto (transitievergoeding) en € 6.427,98 (vergoeding voor 296 niet genoten verlofdagen),
- betaling van de proceskosten.
De vaststellingsovereenkomst regelt de (wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] . In de vaststellingsovereenkomst wordt voorts de aanspraak van [geïntimeerde] op niet opgenomen vakantiedagen (296) en de hoogte van de door [appellante] te betalen transitievergoeding vastgelegd. Tevens wordt overeengekomen dat [appellante] de aldus verschuldigde bedragen binnen één maand na de beëindigingsdatum zal betalen op het rekeningnummer van [geïntimeerde] . Art. 9.3 vermeldt dat deze overeenkomst is bedoeld om te komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst c.q. het tussen partijen gerezen geschil uitputtend te behandelen. Ten slotte bepaalt art. 11 dat partijen na de uitvoering van de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst over en weer algeheel finaal en onherroepelijk jegens elkaar zijn gekweten en niets meer van elkaar te vorderen hebben noch uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, noch uit hoofde van de uitvoering en beëindiging daarvan, noch uit welke andere hoofde uit.
Anders dan [appellante] met grief 1 nog betoogt, volgt uit de letterlijke bewoordingen van het finaal kwijtingsbeding evenmin dat het uitsluitend ziet op verbintenissen uit overeenkomst.
“niets meer van elkaar te vorderen hebben, noch uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, noch uit hoofde van de uitvoering en de beëindiging daarvan, noch uit welke andere hoofde dan ook.(onderstreping hof)
”.
[appellante] heeft geen bewijs aangeboden van stellingen die indien bewezen tot een ander oordeel zouden leiden.