3.1.In dit hoger beroep kan, nu geen grief is gericht tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter, ook worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [woningcorporatie] heeft aan [familie A/B] de woning aan de [straat] [nr. 1] in [plaats] verhuurd, hierna aan te duiden als ‘het gehuurde’ of ‘de woning. De huurovereenkomst is in 2003 tot stand gekomen tussen [woningcorporatie] enerzijds en [persoon A] en wijlen haar echtgenoot. Nadat [persoon A] en [persoon B] in 2015 zijn gaan samenwonen, is [persoon B] op enig moment medehuurder geworden. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden voor woonruimte, gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zeeland te Middelburg d.d. 2 juni 1993 onder nummer 93.1713, van toepassing (hierna: ‘de AV’). In artikel 9 AV is bepaald:
"De huurder verplicht zich ervoor zorg te dragen dat de huurder, zijn huisgenoten, zijn huisdieren of derden die zich in het gehuurde bevinden, zich onthouden van gedragingen waarvan naar algemeen gangbare opvattingen mag worden aangenomen dat zij schade veroorzaken aan het gehuurde of aan belendende bouwwerken, dan wel als hinderlijk en storend worden ervaren door of overlast bezorgen aan de huurders en gebruikers van gemeenschappelijke ruimten en gemeenschappelijke terreinen, alsmede aan buren en/of derden.”
Het gehuurde is een hoekwoning en is verbonden met de woning op nummer [nr. 2] . De woning op nummer [nr. 2] is eveneens eigendom van [woningcorporatie] en is aan de heer en mevrouw [persoon C en persoon D] (hierna: [familie C/D] ) verhuurd.
In mei/juni 2016 is tussen [familie A/B] en [familie C/D] een conflict ontstaan. Aanleiding tot dit conflict was de plaatsing door [familie A/B] van een blokhut in hun achtertuin en het daartegen door [familie C/D] bij de gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: de gemeente) ingediende bezwaar. Dit bezwaar heeft (ook) tot een bestuursrechtelijk traject geleid ter zake van de door gemeente daarna aan [familie A/B] , althans aan [woningcorporatie] als verhuurder, verleende vergunning en de afwijzing van het verzoek van [familie C/D] om handhaving.
[familie C/D] , dan wel hun gemachtigde, hebben vanaf 22 juni 2016 bij [woningcorporatie] herhaaldelijk melding gedaan van door [familie A/B] (met name door [persoon A] ) veroorzaakte overlast (‘pestgedrag'). [woningcorporatie] heeft naar aanleiding van die overlastmeldingen van [familie C/D] zowel met [familie C/D] als met [familie A/B] overleg gevoerd. In september 2016 heeft [woningcorporatie] buurtbemiddeling ingezet.
Eind november 2016 heeft (de gemachtigde van) [familie C/D] enerzijds [familie A/B] onder aanzegging van rechtsmaatregelen gesommeerd de door [familie C/D] gestelde overlast gevende gedragingen te staken en gestaakt te houden en anderzijds [woningcorporatie] gesommeerd om als verhuurder tegen [familie A/B] op te treden.
De buurtbemiddeling is begin december 2016 gestaakt. [woningcorporatie] heeft binnen haar organisatie voor [familie A/B] een wooncoach aangewezen. Tot april 2017 zijn vervolgens bij [woningcorporatie] geen meldingen van overlast door [familie A/B] binnengekomen.
In de periode april tot en met september 2017 heeft [familie C/D] bij [woningcorporatie] wederom meerdere meldingen gedaan van overlast vanwege (onder meer) treiterijen, scheldpartijen, bonken op muren, slaan en gooien met deuren, dronkenschap en intimidatie. [woningcorporatie] is door [familie C/D] gesommeerd maatregelen tegen [familie A/B] te nemen. In die periode heeft [woningcorporatie] [familie A/B] herhaaldelijk, persoonlijk en in correspondentie, op de overlastmeldingen aangesproken.
[familie A/B] hebben begin september 2017 een brief gestuurd naar de gemachtigde van [familie C/D] , met een afschrift daarvan naar [woningcorporatie] , waarin [familie A/B] – samengevat – stellen dat al lange tijd sprake is van een conflict over de blokhut, dat [persoon A] wel eens te boos heeft gereageerd, maar dat [familie C/D] daarin ook een rol spelen door hun gedrag (afluisteren, begluren, opnemen van gesprekken en aan derden verstrekken, constant in de gaten houden, achter de schutting staan luisteren) en dat [familie C/D] [familie A/B] uit hun huis proberen te krijgen. [familie A/B] stellen in deze brief dat de overlast van twee kanten komt en alleen zal verdwijnen als van beide kanten een andere houding wordt aangenomen.
[familie C/D] hebben vanaf september 2017 de huurbetaling voor hun woning gedeeltelijk opgeschort.
In oktober 2017 heeft [woningcorporatie] overleg gehad met [familie C/D] en hun gemachtigde. Vervolgens vond in november 2017 een overleg plaats tussen [woningcorporatie] en [familie A/B] [woningcorporatie] heeft zowel [familie C/D] als [familie A/B] een aanbod tot verhuizing gedaan en heeft gepoogd te bemiddelen, ook met betrekking tot de (bestuursrechtelijke) kwestie van de blokhut.
In maart, juli, augustus, oktober, november en december 2018 (tijdens het bestuursrechtelijke traject inzake de blokhut) hebben [familie C/D] opnieuw meldingen gedaan bij [woningcorporatie] van door [familie A/B] veroorzaakte overlast, bestaande uit (samengevat) schelden en geluidshinder. [familie C/D] hebben zich in die periode op Facebook over de situatie uitgelaten. In oktober 2018 heeft [woningcorporatie] tevergeefs een poging gedaan om [familie C/D] en [familie A/B] via een wooncoach met elkaar in gesprek te laten komen.
[familie C/D] hebben in december 2018 (via hun gemachtigde) bij [woningcorporatie] meerdere meldingen van overlast gedaan. Op 5 december 2018 heeft mevrouw [persoon E] (hierna: [persoon E] ), eveneens huurster van een woning aan de [straat] , in een e-mail aan [woningcorporatie] gereageerd op een e-mail van 27 november 2018 van [woningcorporatie] waarin [woningcorporatie] op eerdere mails van [persoon E] had gereageerd. Zij verklaart hierin over een incident op 4 december 2018.
Op 1 januari 2019 heeft de politie ter zake van de melding van een incident om 20.24 uur in de [straat] (hierna: het incident van 1 januari 2019) een mutatierapport opgemaakt (hierna: het mutatierapport), waarin (onder meer) het volgende is vermeld:
“(…)
Eerst telefonisch contact opgenomen met [persoon E] van nm [nr. 3] . Zij vertelde dat de straat nu uitgelopen was en dat het echt klaar moest zijn of dat anders een buurtbewoner zelf het heft in handen zouden nemen.
Bekend bij ons dat het een lang lopend buren probleem is.
Nm. [nr. 1] mevrouw [persoon A] zou door drank gebruik overlast veroorzaken in de buurt. Ze zou voor de ramen van de buren gaan staan en hun uitdagen, tevens zou zij gillen/schreeuwen, spugen en met deuren slaan.
Ze zou buurtbewoners uitschelden en zou met poep gooien over de schutting.
Dit alle bij onze komst niet geconstateerd.
8 bewoners van nm. [nr. 2] , [nr. 4] , [nr. 3] stonden in de straat ons op te wachten, die helemaal klaar zijn met mevrouw [persoon A] van nm. [nr. 1] en dat de instanties er niks aan doen.
Wel hadden enkele buurtbewoners meerder geluid/beeld opnames van de afgelopen tijd waarop te zien is dat mevrouw [persoon A] , schreeuwt en scheld op straat. Aanleiding is niet te zien, dus dit kan van alles zijn.
(…)
Verhaal van nm. [nr. 1] aangehoord, mevrouw [persoon A] was niet te bekennen en zou 'net de deur uit zijn', dat hadden wij stom toevallig al vaker meegemaakt bij een vorige melding, afijn .... Gesproken met de heer des huizes [persoon B] , en deze verklaarde dat de rest van de buurt de overlastgevers zijn en alles was net andersom van wat de buren eerder aan ons verklaarde.
Voor ons was het duidelijk zichtbaar dat meneer onder invloed van alcohol was en borrelde bij onze komst ook gezellig door.”
[persoon E] en [persoon F] hebben het incident van 1 januari 2019 bij [woningcorporatie] gemeld. Zo ook de bewoners van [straat] nummer [nr. 5] . [persoon F] heeft [woningcorporatie] op 3 januari 2019, naar aanleiding van een telefoongesprek met [woningcorporatie] , een e-mail gestuurd waarin [persoon F] – kort samengevat – opmerkt sinds enkele jaren in toenemende mate overlast te ondervinden van tegen [familie C/D] gerichte gedragingen van [familie A/B] .
[woningcorporatie] heeft de politie om informatie verzocht. Op 24 januari 2019 heeft de gemeente aan [woningcorporatie] de bestuurlijke rapportage van de politie van 21 januari 2019 (hierna: de bestuurlijke rapportage) verstrekt. In de bestuurlijke rapportage is (onder meer) opgenomen:
"III Probleem/onderbouwing
De bewoners van de [straat] in [plaats] leven dermate in onmin met elkaar hetgeen een groot aantal overlast meldingen veroorzaakt bij de politie. Bemiddeling door met name de wijkagenten en buurtbemiddeling heeft tot op heden geen enkel resultaat opgeleverd. De bewoner van [straat] [nr. 1] , dhr [persoon C] , heeft de meeste meldingen doorgegeven aan de politie. Dit betrof vooral overlast meldingen over- zijn buren op nr [nr. 2] , de familie [familie A/B] . Ook andere bewoners hebben, hoewel in mindere mate, over de bewoners van nr [nr. 1] geklaagd. De wijkagent heeft tijdens een gesprek met familie [familie A/B] in november 2018 geconstateerd dat dhr. [persoon B] in de middag al onvast ter been was en vermoedelijk de nodige alcoholische drank had genuttigd. Ook in meldingen wordt gesproken over het alcoholgebruik van met name mevr. [persoon A] .
Gezien de voortdurende overlast en de ervaringen dat geen enkele bemiddelingspoging tot een verbetering van de onderlinge verhoudingen heeft geleidt is het wenselijk dat de verhuurder, de woningbouwvereniging [woningcorporatie] , een onderzoek instelt naar aanleiding van de vele klachten en als deze gegrond zijn (rechts)maatregelen tegen de overlast gevende huurders te treffen om de overlast, en in het uiterste geval ook de huurovereenkomst, door de rechter te laten beëindigen. "
Op 11 februari 2019 heeft [persoon E] bij [woningcorporatie] opnieuw melding gedaan over overlast, veroorzaakt door [persoon A] . Ook [persoon F] heeft omtrent dit incident op 14 februari 2019 een melding gedaan aan [woningcorporatie] .
[woningcorporatie] is op 18 februari 2019 tot dagvaarding van [familie A/B] overgegaan, welke procedure heeft geleid tot het in hoger beroep bestreden vonnis.
In februari 2019 en in juli 2019 hebben [familie C/D] via hun gemachtigde bij [woningcorporatie] geklaagd over aanhoudende overlast, veroorzaakt door [persoon A] .
[woningcorporatie] heeft de executie van het bestreden vonnis aangezegd, waarna [familie A/B] in een kort geding hebben aangespannen ter voorkoming van de ontruiming. Nadat de vorderingen van [familie A/B] in die procedure op 2 juli 2020 waren afgewezen, heeft op 7 juli 2020 de ontruiming door de deurwaarder plaatsgevonden in het bijzijn van de politie.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [woningcorporatie] , na vermeerdering van eis, als staat te lezen in de akte ten behoeve van de comparitie van partijen van 22 oktober 2019. Zakelijk weergegeven komt dit in hoofdzaak neer op een vordering (primair) tot ontbinding van de bestaande huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en doorbetaling van een bedrag ter grootte van de verschuldigde huur tot aan het moment van ontruiming. Subsidiair vordert [woningcorporatie] het opleggen van een gedragsaanwijzing aan [familie A/B] . Voorts vordert [woningcorporatie] voorwaardelijk de veroordeling van [familie A/B] tot vergoeding van schade die zij als gevolg van het gedrag van [familie A/B] stelt te hebben geleden en te lijden.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [woningcorporatie] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [familie A/B] gedurende langere tijd overlast hebben veroorzaakt rondom het gehuurde en met name tegenover hun buren op nummer [nr. 2] . Zij zijn daardoor tekortgeschoten in de nakoming van hun huurdersverplichtingen. Het tekortschieten is dermate ernstig van aard dat dit een ontbinding van de huurovereenkomst en bevel tot ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De buren hebben vanwege de ondervonden overlast een deel van de door hen aan [woningcorporatie] verschuldigde huur ingehouden. [woningcorporatie] heeft de buren van [familie A/B] daar op aangesproken in een apart geding bij de kantonrechter te Middelburg. In het geval waarin deze de vorderingen van [woningcorporatie] niet toewijst, lijdt [woningcorporatie] schade. Die schade is het gevolg van de door [familie A/B] veroorzaakte overlast en daarom dienen zij die schade, wanneer die ontstaat, aan [woningcorporatie] te vergoeden.
3.2.3.[familie A/B] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het bestreden vonnis van 23 mei 202 heeft de kantonrechter de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen, met veroordeling van [familie A/B] tot betaling van een bedrag van € 550,16 per maand vanaf de dagtekening van het vonnis tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt. [familie A/B] zijn hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het geding en de uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Alle overige vorderingen van [woningcorporatie] zijn afgewezen. De kantonrechter heeft hiertoe, voor zover in hoger beroep van belang, overwogen dat [familie A/B] ernstig zijn tekortgeschoten jegens [woningcorporatie] en dat zij in dat verband blijk hebben gegeven van een gebrek aan zelfreflectie, terwijl niet is gebleken dat [persoon A] structurele hulp en begeleiding wil aanvaarden (r.o. 4.7).