Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het Waterschap heeft toegelicht dat het Waterschap periodiek een watersysteemtoets uitvoert om te toetsen of het watersysteem aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Zij hanteert daarbij de standaardwerkwijze van de STOWA. In dit geval heeft het Waterschap in 2013/2014 een watersysteemtoets uitgevoerd. Het Waterschap heeft voldoende gemotiveerd dat deze watersysteemtoets en de werkwijze die daarbij is gehanteerd deugdelijk is. Uit de watersysteemtoets 2013/2014 bleek dat de percelen van [appellante] aan de oostzijde als knelpunt naar voren zijn gekomen, maar dit is verholpen door extra te baggeren en de kade te herstellen in 2014, aldus het Waterschap. Het Waterschap heeft voldoende onderbouwd dat deze werkzaamheden het gewenste effect hebben gehad. Daartoe heeft het Waterschap gewezen op het rapport van deskundige [deskundige] (door hem overgelegd als productie 3 bij conclusie van antwoord) en de door hem uitgevoerde capaciteitstoets waarvan de resultaten zijn opgenomen in zijn memo Capaciteitstoets Oeffeltse Raam van januari 2015 (productie 10 bij de conclusie van dupliek). [appellante] heeft dit niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist. [appellante] stelt dat ook sprake is van andere knelpunten langs de Oeffeltse Raam , waaronder een duiker onder de A77. Daarbij heeft [appellante] verwezen naar een overzicht van knelpunten behorend bij het rapport Toetsing normering wateroverlast opgesteld door Royal Haskoning DHV (hierna: Haskoning) in 2014 (door haar als productie 15 overgelegd ter gelegenheid van het pleidooi in eerste aanleg). Het Waterschap heeft uiteengezet dat er geen sprake is van een knelpunt bij de duiker onder de A77 (110066), maar dat uit voornoemd knelpuntenoverzicht blijkt dat de duiker onder de Voordtstraat (duiker 110065) een licht opstuwend effect zou hebben en daarom wellicht een potentieel knelpunt zou kunnen opleveren. Het advies was destijds om deze duiker te vergroten. Uit de toetsing volgde echter niet dat die lichte opstuwing ook de oorzaak van wateroverlast zou zijn, aldus het Waterschap. Het Waterschap heeft de duiker niet verbreed. Het Waterschap beroept zich op nader onderzoek van Haskoning waaruit blijkt dat als dit wel was gebeurd, dat nauwelijks effect zou hebben gehad (zie het rapport van Haskoning van 28 maart 2017, overgelegd als productie 11 bij de inleidende dagvaarding, op blz. 24). [appellante] heeft een en ander niet betwist. Het hof gaat er daarom vanuit dat het watersysteem aan de daaraan te stellen eisen voldeed.
Aan een groot deel van de percelen van [appellante] is geen norm toegekend en voor een ander deel geldt een norm van 1/25. Bij de NBW-normering gaat het om de statistische herhalingskans. Dat voor een deel van de percelen een norm geldt van 1/25 betekent dat deze percelen statistisch gezien niet vaker dan eens per 25 jaar mogen inunderen vanuit het oppervlaktewater. Gelet daarop leidt de stelling van [appellante] dat haar percelen in de maanden mei en juni 2016 meermaals zijn overstroomd, niet tot het oordeel dat niet voldaan is aan de NBW-normen. Voorts is van belang dat [appellante] onvoldoende heeft gespecificeerd welke delen van haar percelen gedurende welke periode onder water hebben gestaan en welk deel van de oogst precies verloren is gegaan. Haar stelling dat de agrariërs in de omgeving sinds ruim tien jaar geconfronteerd zijn met wateroverlast, heeft [appellante] onvoldoende concreet onderbouwd.
Bij de watersysteemtoets is conform de STOWA-methodiek de hydrologische wintersituatie tot uitgangspunt genomen. Het Waterschap heeft uiteengezet dat de winter het beste beeld van het functioneren van het watersysteem onder normale normatieve omstandigheden geeft. Dit geeft een hoger (NBW) beschermingsniveau voor de ingelanden dan wanneer er op basis van een hydrologische zomersituatie zou worden getoetst. Gezien de uiteenzetting van het Waterschap is het hof van oordeel dat het Waterschap van de hydrologische wintersituatie mocht uitgaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het Waterschap verhelderd dat (de afvoer van) de riooloverstorten in de watersysteemtoetsing wel worden betrokken, maar dat deze in de hydrologische wintersituatie geen (noemenswaardige) rol spelen.
[appellante] betoogt dat het watersysteem feitelijk gedurende de zomermaanden niet voldoet. Daarbij wijst zij erop dat de riooloverstorten van bedrijventerrein Saxe Gotha lozen op de Oeffeltse Raam . Zij stelt dat de afvoercapaciteit van de Oeffeltse Raam daarvoor niet voldoende is. Daardoor is mei en juni 2016 de wateroverlast ontstaan. Het Waterschap had maatregelen moeten nemen om dit te voorkomen. Dat heeft zij evenwel niet gedaan, aldus – steeds – [appellante] .
Het Waterschap heeft dit betoog bestreden. Daarbij beroept het Waterschap zich op de door hem uitgevoerde capaciteitstoets waarvan de resultaten zijn opgenomen in zijn memo Capaciteitstoets Oeffeltse Raam van januari 2015 (productie 10 bij de conclusie van dupliek). De toets is uitgevoerd om te onderzoeken of de door hem uitgevoerde maatregelen in 2013 en 2014 de afvoercapaciteit van de Oeffeltse Raam hebben vergroot. Uit deze berekening blijkt dat zelfs in extreme omstandigheden (met de simulatie van onder meer 15% meer afvoer en een begroeiingsgraad van ca. 50%) bij de percelen van [appellante] zich geen inundaties voordoen. De deskundige namens het Waterschap heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de invloed van de overstorten bij Saxe Gotha daarbij is meegenomen op basis van werkelijke watermeting (nabij de A73). Het hof acht de capaciteitstoets van het Waterschap een voldoende gemotiveerde betwisting van de stelling van [appellante] dat de afvoercapaciteit van de Oeffeltse Raam onvoldoende was. De deskundige namens [appellante] heeft tijdens de mondelinge behandeling kanttekeningen bij deze memo geplaatst. Als [appellante] evenwel ingang had willen doen vinden dat de overstorten bij Saxe Gotha de oorzaak van de wateroverlast zijn, had zij dit nader moeten onderbouwen, bijvoorbeeld aan de hand van een eigen capaciteitstoets. Zij heeft daarvoor voldoende gelegenheid gehad, maar heeft zelf geen berekeningen overgelegd.
Het rapport van Haskoning van 28 maart 2017 (productie 11 bij de inleidende dagvaarding) vormt onvoldoende onderbouwing van het betoog van [appellante] dat het Waterschap (de door Haskoning voorgestelde) maatregelen had moeten treffen om de hem bekende wateroverlast ter plaatse te voorkomen.. Het Waterschap heeft benadrukt dat dit rapport zag op mogelijke maatregelen om extreme bovennormatieve neerslag-afvoersituaties het hoofd te kunnen bieden. Ook de invloed van de riooloverstorten van Saxe Gotha is daarbij meegenomen (overigens flink overschat door Haskoning volgens het Waterschap). Uit het rapport valt af te leiden dat in extreme c.q. bovennormatieve situaties (zoals die in juni 2016 optraden) de waterstand sterk stijgt en er langs de Oeffeltse Raam inundatie kan ontstaan. Dit brengt echter op zichzelf niet mee dat het watersysteem niet aan de normen voldeed.
Gelet op het voorgaande heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat het Waterschap maatregelen had moeten treffen om de wateroverlast te voorkomen. Het hof volgt [appellante] niet in haar stelling dat dit uit het rapport van DHV Water uit 1996 (productie 7 bij de conclusie van dupliek) kan worden afgeleid . Het Waterschap heeft toegelicht dat dit rapport indertijd is opgesteld in het kader van de realisatie van het bedrijventerrein Saxe Gotha . Niet in geschil tussen partijen is dat de gemeente Boxmeer gevolg heeft gegeven aan de in dit rapport opgenomen adviezen door de noodzakelijke maatregelen (aanleg retentiebekken en secundaire waterberging) te treffen. Daardoor wordt volgens het rapport (blz. 18) de waterhuishoudkundige toestand weer gelijk aan de situatie van voor de realisatie van het bedrijventerrein. Dat deze maatregelen onvoldoende waren of niet meer voldeden, kan zonder concrete onderbouwing, die ontbreekt, niet worden aangenomen.
Voorts heeft het Waterschap naar voren gebracht, onder verwijzing naar de memo uit 2015, dat het Waterschap vanaf mei 2012 wel maatregelen heeft genomen (het verdiepen van de watergang en het herstellen van de kade) en dat die een positief effect op de afvoercapaciteit van de Oeffeltse Raam hebben. [appellante] heeft dit onvoldoende weersproken. Dat het Waterschap ook na 2016 onderzoek heeft laten doen en maatregelen heeft genomen om het watersysteem te verbeteren, houdt geen erkenning in dat het watersysteem niet voldoet of voldeed. Dit kan worden verklaard doordat het Waterschap ervoor moet zorgen dat het watersysteem ook in de toekomst voldoet, mede gelet op klimaatverandering. Ten slotte heeft [appellante] onvoldoende toegelicht welke maatregelen het Waterschap had moeten nemen en wat de invloed daarvan op de wateroverlast en -schade zou zijn geweest, mede in aanmerking genomen de extreme neerslagomstandigheden in juni 2016 (zie verder hierover rov. 3.21).
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet kan worden geoordeeld dat het Waterschap zich in de gegeven omstandigheden gezien de Bargerbeek-jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHSHE:2020:2756, rov. 6.6.3 tot en met 6.6.5) onvoldoende heeft ingespannen om de wateroverlast op de percelen van [appellante] te voorkomen. Niet gezegd kan worden dat het Waterschap bij de afweging van alle betrokken belangen op grond van de Waterschapswet en de Waterwet onvoldoende rekening heeft gehouden met gerechtvaardigde (landbouw)belangen van [appellante] . Hieruit volgt dat grief 1 faalt.