6.8.Zoals in r.o. 6.6.3 overwogen, zijn bij de beoordeling hiervan de in de jurisprudentie ontwikkelde algemene normen van belang. Ten aanzien van de afzonderlijke verwijten (zie r.o. 6.5.) overweegt het hof als volgt.
Het theoretisch model voldoet niet
6.8.1.[maatschap 1 en maatschap 2] stellen dat het theoretisch model van het Waterschap niet voldoet en onderbouwen dit verwijt (samengevat) als volgt.
Het Waterschap is verzocht om het SOBEK-model in het kader van de beschouwing van de wateroverlast. AdB II heeft dit model vervolgens bewerkt op grond van de informatie afkomstig van de waterschapslegger. De wateraanvoer, volgens het Waterschap normaal 500 liter per seconde, is gesimuleerd. Vanwege de neerslag heeft [ingenieursbedrijf] de inlaat afgebouwd tot 200 liter per seconde. Op basis daarvan is in AdB II geconstateerd dat de afvoer van het systeem bij een maatgevende afvoer wordt gehinderd door de afvoercapaciteit van in ieder geval 1 duiker in het stroomgebied (nabij Gra_01). Indien het Waterschap het gebied niet regionaal maar lokaal had beschouwd, zou dit knelpunt aan de orde hebben moeten komen. Verder betwisten [maatschap 1 en maatschap 2] de werking van het door het Waterschap gehanteerde IBRAHYM-model.
6.8.2.Het Waterschap betwist gemotiveerd dat het theoretisch model niet voldoet.
Het Waterschap stelt, kort samengevat, dat het gebruikte SOBEK-model DORP 2014 specifiek is ingericht voor de wateroverlast van 2014 en enkel geschikt is voor toetsing van kunstwerken in het aanvoersysteem. Het is niet geschikt om te kunnen modelleren hoe het Waterschap adequaat had kunnen reageren (volgens het Waterschap heeft het adequaat gereageerd) op de neerslag in 2014. Bij de watersysteemtoets in 2010, waarbij de NBW-normen tot uitgangspunt zijn gehanteerd, zijn in dit gebied geen knelpunten geconstateerd. Ook uit de toets in 2015 blijkt dat het gebied Dorperpeel aan de NBW-normen voldoet, aldus het Waterschap.
6.8.3.[maatschap 1 en maatschap 2] hebben ter onderbouwing dat het IBRAHYM-model niet geschikt was om het watersysteem te toetsen in 2010 (en 2015) aangevoerd dat dit model alleen regionaal berekeningen uitvoert en daarom hinder als gevolg van de afvoercapaciteit van een duiker niet in beeld bracht (AdB II).
Het hof heeft hiervoor overwogen dat de keuze van het Waterschap om het watersysteem in 2010 en 2015 (regionaal) te toetsen met het IBRAHYM-model onder de beleidsvrijheid van het Waterschap valt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de zorgplicht van het Waterschap niet zo ver gaat dat het Waterschap steeds overal lokaal (op perceelniveau) mogelijke knelpunten dient te signaleren en vervolgens (direct) aan te pakken. Dat uit het IBRAHYM-model niet volgt of overal lokaal/per perceel aan de wettelijke norm wordt voldaan, maakt het model daarmee naar het oordeel van het hof niet ongeschikt.
Wat betreft de gestelde hinder als gevolg van de afvoercapaciteit van een duiker die volgens [maatschap 1 en maatschap 2] niet in beeld was, is voor het hof niet duidelijk of zij doelen op duiker [duiker 1] of duiker [duiker 2] . Uit AdB III (p. 33) blijkt dat wat betreft duiker [duiker 1] het vergroten daarvan geen invloed zou hebben gehad op de mate of duur van inundatie van de percelen en dat wat betreft het vergroten van duiker [duiker 2] het effect daarvan minimaal zou zijn geweest. Ook dit argument kan daarom niet leiden tot het oordeel dat het IBRAHYM-model ongeschikt is.
Gelet daarop als ook in het licht van de gemotiveerde betwisting van het Waterschap hebben [maatschap 1 en maatschap 2] onvoldoende deugdelijk onderbouwd dat het theoretisch model van het Waterschap in 2014 niet voldeed. Daarom faalt dit verwijt.
Onvoldoende maatregelen getroffen in het kader van de vernatting Mariapeel
6.9.1.[maatschap 1 en maatschap 2] stellen (samengevat) dat de overheid door de vernatting van de Mariapeel er bewust voor heeft gekozen om in dit gebied een badkuip te creëren met het risico van wateroverlast als logisch gevolg ingeval van extreme regenval. Als de overheid voor dit soort maatregelen kiest, dan dient zij ook alle noodzakelijke maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat bij wateroverlast het hemelwater zo snel mogelijk uit het gebied afgevoerd wordt. In het kader van deze vernatting zijn aan de ondernemers in dit gebied, waaronder [maatschap 1 en maatschap 2] , Koopmansgelden ter beschikking gesteld om een peilgestuurde drainage aan te leggen. De peilgestuurde drainage is toegepast om het waterpeil in en rondom het natuurgebied te verhogen. Het Waterschap heeft aan deze vernatting meegewerkt, wist dat de bedrijven van [maatschap 1 en maatschap 2] in dit gebied gevestigd zijn en dat het om kapitaalintensieve teelten gaat. Dit betekent dat het Waterschap adequate maatregelen had moeten nemen om wateroverlast te voorkomen, aldus [maatschap 1 en maatschap 2] .
6.9.2.Het Waterschap betwist, kort gezegd, dat de vernatting van de Mariapeel heeft geleid tot de wateroverlast. Het Waterschap verwijst in dat verband onder meer naar een uitspraak van de Raad van State in een bestuursrechtelijke procedure (ECLI:NL:RVS:2014:3209). Voor zover [maatschap 1 en maatschap 2] menen dat het inpassingsplan ‘Peelvenen- Mariapeel ’ van de Provinciale Staten van Limburg heeft geleid tot de wateroverlast in 2014, had het voor de hand gelegen om de weg van de nadeelcompensatie te kiezen nu de gestelde vernatting als een rechtmatige overheidsdaad kwalificeert, aldus het Waterschap. Nu het Waterschap onrechtmatig handelen wordt verweten, is de vernatting van de Mariapeel niet relevant. 6.9.3.Het Waterschap wijst er terecht op dat tegen het inpassingsplan ‘Peelvenen en Mariapeel’ voor [maatschap 1 en maatschap 2] een met voldoende waarborgen omklede publiekrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan. Volgens het Waterschap hebben [maatschap 1 en maatschap 2] die weg ook bewandeld, maar dit valt uit de memorie van grieven niet af te leiden. Daar hebben [maatschap 1 en maatschap 2] het steeds over de ‘appellanten in die procedure’, waarmee zij verwijzen naar voornoemde procedure bij de Raad van State. Ook uit de op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraak van de Raad van State kan het hof niet afleiden wie in die zaak de appellanten zijn aangezien de uitspraak zoals gebruikelijk is geanonimiseerd.
Maar wat daar ook van zij: als appellanten (mede) tegen het landinrichtingsplan ‘Peelvenen’ beroep hebben ingesteld, dan is hun beroep ongegrond verklaard en moet jegens hen worden uitgegaan van de juistheid c.q. rechtmatigheid van dat plan. Ingeval [maatschap 1 en maatschap 2] dat hebben nagelaten, geldt op grond van het beginsel van de formele rechtskracht hetzelfde.
In beide gevallen betekent dit dat zij voor de (gestelde) door de vernatting geleden schade de weg van de nadeelcompensatie dienen te bewandelen.
Overigens is bij pleidooi gebleken dat [maatschap 1 en maatschap 2] zich inmiddels op die regeling hebben beroepen.
6.9.4.Geheel ten overvloede merkt het hof op dat [maatschap 1 en maatschap 2] onvoldoende concreet hebben onderbouwd welke maatregelen het Waterschap vanwege de vernatting hadden moeten treffen.
6.9.5.Voor zover [maatschap 1 en maatschap 2] tevens bedoeld hebben dat het argument betreffende de vernatting van de Mariapeel in onderling verband en samenhang met de andere verwijten moet worden beschouwd, overweegt het hof als volgt.
De Mariapeel betreft een relatief groot gebied waar zich kennelijk naar aanleiding van de vernatting geen, althans weinig extra problemen inzake wateroverlast hebben voorgedaan. Gelet daarop hebben [maatschap 1 en maatschap 2] onvoldoende onderbouwd gesteld waarom het Waterschap juist hun percelen als knelpunt in beeld moet hebben gehad.
6.9.6.Kortom: ook dit verwijt treft geen doel.
Niet adequaat reageren op meldingen en nalaten maatregelen te treffen: opschalen calamiteitenorganisatie en openzetten Gra_1
6.10.1.[maatschap 1 en maatschap 2] stellen zich op het standpunt dat het Waterschap ook op 11 juli 2014 de calamiteitenorganisatie had moeten opschalen. Doordat de maatregelen na 11 juli 2014 niet gebaseerd waren op de calamiteitenorganisatie werden ad hoc maatregelen genomen, althans maatregelen zonder supervisie van de calamiteitenorganisatie. Deze maatregelen hebben geen, althans onvoldoende effect gehad, hetgeen blijkt uit het feit dat op 21 juli 2014 nog steeds sprake was van wateroverlast op de percelen van [maatschap 1 en maatschap 2] . Uit HKV I blijkt dat het Waterschap eerder en adequater had kunnen reageren op klachten als de calamiteitenorganisatie was opgeschaald. Verwezen wordt naar p. 71 van HKV I, alwaar is vermeld (samengevat) dat dan waarschijnlijk eerder zou zijn besloten tot het planmatig en grootschalig verlagen van de stuwen en dat ook andere maatregelen zoals het lenen of huren van speciaal materieel om de watergangen nog sneller te maaien of het maken van luchtfoto’s in gang gezet hadden kunnen worden.
6.10.2.Het Waterschap wijst erop dat HKV I slechts een algemeen rapport is over de neerslaggebeurtenissen en niet specifiek ziet op de percelen van [maatschap 1 en maatschap 2] . Bovendien ontbreekt het causaal verband tussen het niet opschalen van de calamiteitenorganisatie en de vermeende schade en is er geen regel die opschalen gebiedt. Verder doet het al dan niet opschalen niet af aan de geleverde inspanningen, die adequaat en toereikend waren. Volgens het Waterschap tonen [maatschap 1 en maatschap 2] niet aan welke andere inspanningen door opschaling geleverd hadden kunnen worden en met welk effect.
6.10.3.Het hof is van oordeel dat er niet van kan worden uitgegaan dat de door [maatschap 1 en maatschap 2] genoemde maatregelen het gestelde effect – geen, althans minder langdurig wateroverlast op de percelen – zouden hebben gehad. Daarbij acht het hof van belang dat uit AdB III volgt dat het volledig openzetten de – in de buurt van hun percelen gelegen – stuw Boëms Jeu (ook aangeduid als Gra_1) geen invloed zou hebben gehad op hun percelen.
Wat betreft het eerder maaien heeft het Waterschap onweersproken gesteld dat er op 10 juli 2014 extra is gemaaid. In hoeverre het maken van luchtfoto’s de wateroverlast op hun percelen had kunnen voorkomen, is door [maatschap 1 en maatschap 2] niet onderbouwd.
Ook dit verwijt faalt.
Niet gemaaid conform maaikalender
6.11.1.[maatschap 1 en maatschap 2] stellen in de memorie van grieven, kort gezegd, dat het Waterschap ondanks de vernatting van het natuurgebied Mariapeel -Peelvenen haar sloten niet op de juiste wijze heeft gemaaid waardoor de sloten zijn dichtgegroeid en de hoeveelheid water in juli 2014 niet verwerkt kon worden. Daarbij wijzen zij erop dat uit HKV I blijkt dat ten gevolge van de wijze van registreren door het Waterschap het niet goed mogelijk is het uitgevoerde maaibeleid te evalueren en de eventuele invloed daarvan op de wateroverlast vast te stellen. In par. 3.4 van AdB III wordt opgemerkt dat volgens [maatschap 1 en maatschap 2] de A-watergang aan de zuidzijde van hun percelen niet (volledig) was gemaaid ten tijde van de wateroverlast. Verder wordt aldaar opgemerkt dat in het rapport van [expertiseburo] Expertiseburo uit 2015 is vermeld dat het Waterschap wel volgens de maaikalender heeft gemaaid maar blijkbaar niet zorgvuldig omdat direct na de wateroverlast extra maaiwerkzaamheden zijn uitgevoerd. En in par. 3.4.1 van AdB III wordt opgemerkt dat de begroeiing een van de belangrijkste factoren is voor de weerstand in de waterlopen en dat daarom het tijdig onderhouden van essentieel belang is om te voorkomen dat de begroeiing bij hoge afvoeren tot wateroverlast leidt als gevolg van inundatie vanuit de waterloop.
6.11.2.Het Waterschap heeft (onder verwijzing naar het rapport van [naam] van 27 december 2016, hierna: [naam] I) aangevoerd dat het bij de gebiedsbeheerder heeft geverifieerd of de waterlopen in het gebied Dorperpeel in periode 2 in 2014 (1 juni t/m 15 juli 2014) zijn gemaaid. Volgens het Waterschap blijkt daaruit dat de waterlopen in dit gebied in periode 2 in 2014 zijn gemaaid. Verder heeft het Waterschap aangegeven dat de bodem van de watergangen op 10 juli 2014 extra is gemaaid vanwege dammen die waren ontstaan door de spoelsleuven die waren gecreëerd door de agrariërs. Het Waterschap betwist dat de foto, figuur 12 in AdB III, ziet op de situatie in juli 2014. De foto is niet voorzien van een datum, aldus het Waterschap. Bij pleidooi is namens het Waterschap op vragen van het hof geantwoord dat het Waterschap een maaikalender heeft op grond waarvan regulier wordt gemaaid, waarbij rekening wordt gehouden met ecologische belangen, dat normaal twee keer wordt gemaaid, maar dat in juli 2014 extra is gemaaid. Bij pleidooi is erkend dat destijds het maaien niet systematisch werd geregistreerd, maar is aangegeven dat de daarvoor verantwoordelijken wel specifiek kunnen aangeven wanneer en op welke plek er gemaaid is.
6.11.3.Het hof is van oordeel dat [maatschap 1 en maatschap 2] hun stelling dat niet conform maaikalender is gemaaid in het licht van de gemotiveerde betwisting van het Waterschap onvoldoende hebben onderbouwd. Ook is onvoldoende onderbouwd dat onzorgvuldig is gemaaid. De enkele omstandigheid dat in plaats van de gebruikelijke twee keer er nog een keer extra is gemaaid, betekent nog niet dat er daarvoor onzorgvuldig is gemaaid. Daarenboven heeft het Waterschap aangegeven dat extra is gemaaid als reactie op de melding van wateroverlast om deze overlast sneller te verhelpen. Dit is door [maatschap 1 en maatschap 2] niet weersproken.
6.11.4.Dit betekent dat dit verwijt geen doel treft.
Gebrek aan groot onderhoud door het niet op profiel brengen van de watergangen
6.12.1.[maatschap 1 en maatschap 2] stellen, op grond van AdB III, dat deze deskundige een model heeft gemaakt waarin de normatieve stationaire afvoer T=25 door het watersysteem is afgevoerd, met als aanvulling de debieten bij de Aanvoerleiding Dorperpeel .
Daaruit is naar voren gekomen dat het watersysteem bij [maatschap 1 en maatschap 2] vooral gevoelig is voor aanzanding en begroeiing. Uit de diverse berekeningen van de deskundige blijkt namelijk, dat:
a. de invloed van het aangezande dwarsprofiel van zeer grote invloed is geweest op de doorstroomcapaciteit van het watersysteem. Langs de percelen is een peilverlaging waar te nemen van 23 tot 25 centimeter aan de zuidzijde en tot 40 centimeter aan de noordzijde; en,
b. de invloed van de begroeiing zeer groot is geweest op de doorstroomcapaciteit van het watersysteem en dat er langs de percelen een peilverlaging van ca 27 centimeter is waar te nemen.
Indien alle maatregelen waren doorgevoerd zou de afvoercapaciteit van het systeem dusdanig verbeterd zijn, dat de waterstand verlaagd had kunnen worden met 50 tot 57 centimeter, waardoor slechts 8% van het totale perceeloppervlak geïnundeerd zou zijn in plaats van de 74% die in juli 2014 is geïnundeerd. Het had op de weg van het Waterschap gelegen om deze maatregelen tijdig door het voeren. Het maaien en op profiel brengen van de watergangen ligt binnen de capaciteit en verantwoordelijkheid van het Waterschap. De conclusie van AdB III is dat als het Waterschap groot onderhoud had gepleegd, de inundatie van 39,7 hectare voorkomen had kunnen worden en daarmee de schade niet zou zijn opgetreden.
6.12.2.Het Waterschap heeft bij pleidooi bij wege van voorlopige conclusie betoogd dat AdB III geen deugdelijk rapport is. De voorlopige conclusie, voor zover relevant, luidt (samengevat):
- AdB III rekent met verkeerde maaiveldhoogtes, want met AHN2 in plaats van AHN1 (hof: AHN: Actueel Hoogtebestand Nederland) en gaat uit van verlaagde maaiveldhoogte door het creëren van ruggen.
- In plaats van de gehanteerde geleidingsfactor (begroeiing) van 25 km is het in de zomer realistischer om uit te gaan van 10 à 12 km.
- AdB III gaat uit van profielen die in 2016 zijn ingemeten.
- AdB III heeft niet meegenomen dat er in 2014 door een teler elders in het gebied illegaal water is geloosd, waardoor het stelsel extra is belast.
Zoals hiervoor aangegeven, is het Waterschap alsnog in de gelegenheid gesteld op dit rapport te reageren en bij antwoordmemorie is een nader rapport, HKV II, in het geding gebracht.
In HKV II wordt deze voorlopige conclusie nader onderbouwd. Wat betreft het verwijt inzake het gebrek aan onderhoud wordt dit nader uitgewerkt in par. 4.2 (Baggerbeheer). Op grond daarvan concludeert HKV II dat AdB III de verhoging van de waterstand tijdens de wateroverlastperiode als gevolg van de aanzanding van het benedenstroomse deel van de zuidelijke watergang overschat, doordat het in de analyse de dwarsprofielen in het bovenstroomse deel van de waterloop kleiner heeft gemaakt dan in werkelijkheid in het veld aanwezig waren. Verder kan niet worden aangetoond dat de door AdB ingemeten profielen in 2016 representatief zijn voor de situatie bij aanvang van de wateroverlast in 2014, omdat de situatie met hevige neerslag in de tussenliggende periode tot aanzanding kan hebben geleid.
6.12.3.Zoals gezegd, hebben [maatschap 1 en maatschap 2] nog niet op deze stellingen kunnen reageren. In afwachting van hun reactie houdt het hof de verdere beoordeling van het verwijt inzake het gebrek aan groot onderhoud door het niet op profiel brengen van de watergangen aan. Naar het oordeel van het hof kunnen [maatschap 1 en maatschap 2] zich daarbij beperken tot een reactie op hetgeen in HKV II wordt opgemerkt over het baggerbeheer en het op profiel brengen van de watergangen door het Waterschap.
6.12.4.Het hof heeft daarnaast wat betreft het baggerbeheer en het op profiel brengen van de watergangen behoefte aan nadere informatie van het Waterschap. Weliswaar merkt het Waterschap terecht op dat een in 2016 ingemeten profiel niets zegt over het profiel in 2014, maar van het Waterschap mag in beginsel verwacht worden dat het over de situatie c.q. hoogte van de profielen van de relevante watergangen in juli 2014 meer duidelijkheid kan geven. De informatie daarover behoort immers tot het domein van het Waterschap. Zo beschikt het Waterschap over (papieren) leggers en naar het hof aanneemt, kan (mede) op grond daarvan meer inzicht worden gegeven over de hoogte van de profielen van de watergangen in de periode voor de wateroverlast. In ieder geval dient het Waterschap meer inzicht te geven in het op dit punt gevoerde beleid.