ECLI:NL:GHSHE:2022:519

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
20-001324-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennepplanten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2019. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 750,00 wegens opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 3 onder C van de Opiumwet, meermalen gepleegd. De zaak betreft de aanwezigheid van hennepplanten en hennep in de woning van de verdachte, die samen met haar partner op het adres was ingeschreven. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van een tweede feit, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk 101 gram hennep en 492 hennepplanten aanwezig had in haar woning op 20 december 2017. De verdachte had geen actieve rol in de teelt, maar het hof oordeelde dat zij zich bewust moest zijn van de aanwezigheid van de hennepplanten, gezien de omstandigheden en de inrichting van de woning. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij rekening is gehouden met het feit dat zij niet eerder was veroordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in het proces, maar heeft dit niet als reden voor strafvermindering aangemerkt. De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001324-19
Uitspraak : 27 januari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-866022-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
- Feit 1, primair; opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod,
veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,-, subsidiair 4 dagen hechtenis.
Voorts heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van feit 2.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de ‘akte instellen hoger beroep’ d.d. 24 april 2019 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld en daardoor ook gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 2 tenlastegelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte derhalve in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
1. primair
zij op of omstreeks 20 december 2017 in [plaats] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 101 gram hennep en/of ongeveer 492, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair
zij op of omstreeks 20 december 2017 in [plaats] heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 101 gram hennep en/of ongeveer 492, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1, primair tenlastegelegde telen, bereiden, bewerken en verwerken
Het hof acht niet bewezen dat verdachte op 20 december 2017 de hennepplanten heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt nu aannemelijk is dat haar partner de zorg voor de hennepplanten voor zijn rekening nam en ook overigens niet gebleken is van actieve handelingen van verdachte op 20 december 2017 met betrekking tot de hennepkwekerij.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
1.primair
op 20 december 2017 in [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres] een hoeveelheid van 101 gram hennep en 492 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder genoemde en in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft verzocht om de verdachte vrij te spreken. Hiertoe is aangevoerd dat zij zich niet bewust was van de aanwezigheid van de hennep, dan wel hennepplanten. Dat zij de kamers waar de plantages zich in bevonden niet mocht betreden heeft haar wel aan het denken gezet, maar om verdere problemen in het gezin te voorkomen is zij daar niet op ingegaan. Daarnaast is de aangetroffen hennep in huis van haar man, en ging zij ervan uit dat dit in een koffieshop (
het hof begrijpt: coffeeshop) is aangeschaft.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof overweegt dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 3 onder C van de Opiumwet op grond van bestendige jurisprudentie niet doorslaggevend is aan wie die drugs toebehoren. Er hoeft daarnaast ook geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die drugs. De verdovende middelen zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte dienen te bevinden (vgl. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696). Daarnaast dient de verdachte wetenschap te hebben van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daaronder is ook begrepen het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat die middelen in een bepaalde ruimte aanwezig zijn.
Uit de bewijsmiddelen [1] volgt dat op 20 december 2017 in de woning gelegen aan [adres] te [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. [2] In de hal bij de voordeur was een trap aanwezig die toegang gaf naar de eerste verdieping van de woning. Op de helft van die trap hing een gordijn dat kon worden weggeschoven. Bovenaan de trap was aan de rechterzijde een deur aanwezig, die niet was afgesloten. Deze deur gaf de toegang tot een kleine gang, waar transformatoren waren bevestigd. Vervolgens waren aan het einde van de gang toegangsdeuren die de toegang gaven tot twee kweekruimtes. In “kweekruimte 1” stonden 236 hennepplanten met een gemiddelde hoogte van 105 cm. In “kweekruimte 2” stonden 256 hennepplanten met een gemiddelde hoogte van 38 cm. [3]
Daarnaast werd in een kast in de woonkamer een Tupperware-doos aangetroffen met daarin 98 gram (vermoedelijk) hennep. Op tafel stond een kunststof doos met 3 gram (vermoedelijk) hennep. [4] De hennep werd inbeslaggenomen. [5] Uit onderzoek is gebleken dat het inderdaad om hennep ging. [6]
In de gemeentelijke basisadministratie van [plaats] staat de verdachte samen met haar partner [medeverdachte] ingeschreven op [adres] te [plaats] , waar zij beiden ook als zodanig verbleven ten tijde van het aantreffen van de hennepplantage. [7] Haar partner [medeverdachte] heeft in zijn verhoor bij de politie d.d. 20 december 2017 verklaard dat hij de plantage heeft opgezet. [8]
Het is een algemene ervaringsregel dat in beginsel ervan mag worden uitgegaan dat alle volwassen hoofdbewoners van een woning, waar in een normaal gezinsverband wordt samengeleefd, zoals in dit geval, toegang hebben tot alle vertrekken in die woning en bekend zijn met de aanwezigheid van de zich in die woning bevindende voorwerpen en wat er in die woning gebeurt.
De kweekruimtes op de eerste etage van het door verdachte bewoonde huis waren bereikbaar door een niet afgesloten deur. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een hennepkwekerij de nodige bedrijvigheid met zich meebrengt, zoals de inrichting, de dagelijkse verzorging alsook het oogsten van de hennep. Tevens , de geluiden van de hennepkwekerij-apparatuur, zoals de ventilatoren en de overige technische installaties die ter plaatse zijn aangetroffen, de verdachte niet zijn ontgaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte te dier zake nog verklaard dat zij geen reukprobleem heeft.
Verdachte heeft bij de politie niet willen antwoorden op vragen van de politie ten aanzien van de aangetroffen hennep en hennepplanten. De verklaringen die zij nadien in eerste aanleg en in hoger beroep heeft afgelegd, kort gezegd inhoudende dat zij van niets wist, acht het hof ongeloofwaardig gelet op de langdurige periode dat de hennepkwekerij zich in de woning heeft bevonden in onderlinge samenhang bezien met al het vorenstaande. Dat zij van haar man niet op die bovenetage zou mogen komen, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders, nu dat in samenhang met de nodige bedrijvigheid die de hennepkwekerij met zich meebrengt maakt dat het niet anders kan zijn dan dat zij zich van de aanwezigheid van de hennepkwekerij bewust moet zijn geweest.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij, terwijl de hennepplanten zich in haar machtssfeer bevonden nu zij als mede-hoofdbewoner op de eerste etage kon komen wanneer zij dat wilde, en de toegangsdeur niet was afgesloten.
Ten aanzien van de aangetroffen hennep volgt voorts dat deze hennep op voor de verdachte toegankelijke en zichtbare plaatsen in de woonkamer is aangetroffen. De verdachte kon derhalve ook over de hennep beschikken.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte op 20 december 2017 opzettelijk 101 gram hennep en 492 hennepplanten aanwezig heeft gehad in de woning gelegen aan de [adres] , in [plaats] .
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde opzettelijk aanwezig hebben van 101 gram hennep veroordeeld tot geldboete ter hoogte van € 250,-, subsidiair 4 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dezelfde straf zal opleggen voor het voorhanden hebben van 101 gram hennep.
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, niet uitgelaten over de opgelegde straf.
Verdachte heeft zich -kort gezegd- schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 101 gram hennep en 492 hennepplanten op 20 december 2017. Dit bewezenverklaarde handelen van verdachte staat in relatie tot de handel in softdrugs, welke handel vaak allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten bevordert en -naar de ervaring leert- andere vormen van criminaliteit in de hand werkt. Daarnaast kan frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid schaden. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij hieraan met haar handelen heeft bijgedragen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het haar betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 november 2021. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, zou voor een hennepplantage waarbij tussen de 100 en 500 hennepplanten zijn aangetroffen een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand als passend kunnen worden beschouwd.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op het feit dat de verdachte enkel is veroordeeld ten aanzien van het aanwezig hebben van de aangetroffen hennep en hennepplanten en haar partner feitelijk de zorg voor de hennepkwekerij op zich nam en gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de oplegging van een geldboete ter hoogte van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Ten aanzien van dit verloop in hoger beroep oordeelt het hof als volgt.
Namens de verdachte is op 24 april 2019 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet bij arrest van heden, 27 januari 2022, einduitspraak. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus twee jaar en ongeveer 9 maanden, waarmee arrest wordt gewezen na het verstrijken van voornoemde tweejaarstermijn. Derhalve is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer negen maanden, welk tijdsverloop niet aan de proceshouding van de verdachte valt te wijten.
Het hof zal volstaan met deze constateringen nu het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 750,00 heeft opgelegd, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Met het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 27 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.J.J. Wubben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna weergegeven bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Brunssum/Landgraaf, dossiernummer PL2300-2017200751, doorgenummerde dossierpagina’s 1-221.
2.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 8 februari 2018, p. 5-11.
3.Idem.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2017, p. 29.
5.Proces-verbaal van inbeslagneming d.d. 20 december 2017, p. 34.
6.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 20 december 2017, p.36.
7.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 8 februari 2018 p. 8.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 20 december 2017, p. 113.