Parketnummer : 20-002092-19
Uitspraak : 27 januari 2022
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 juni 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-879069-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:gewoontewitwassen;
feit 3:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
tot een gevangenisstraf voor de duur van 178 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens de op 6 januari 2022 bij de strafgriffie binnengekomen akte partiële intrekking hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 2 is tenlastegelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof hierna tevens voor de onder 1, 3 en 4, door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten, gelet op artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering, na te melden beslissing zal nemen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens verdachte zijn verweren gevoerd betreffende de bewezenverklaring van feit 2.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is -voor zover in hoger beroep nog aan de orde- tenlastegelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 oktober 2013 te Oss, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen heeft schuldig gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten:
- een personenauto (merk Mercedes-Benz, [kenteken 1] ) en/of
- een of meer hoeveelheden (contant) geld, ten bedrage van totaal 95.885,64 euro,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had, en/of (telkens) dat/die voorwerp(en), en/of dat/die hoeveelheid/-heden (contant) geld verworven en/of voorhanden gehad en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
2.
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 oktober 2013 te Oss van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, van een voorwerp, te weten:
- een personenauto (merk Mercedes-Benz, [kenteken 1] ),
de herkomst verborgen en verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was en van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp – middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf,
en heeft hij, verdachte, (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten:
- een of meer hoeveelheden (contant) geld ten bedrage van in totaal 55.204,71 euro,
de herkomst verborgen en verhuld wie de rechthebbende op die (dat) voorwerp(en) was, en telkens die (dat) voorwerp(en) voorhanden gehad en omgezet en van die (dat) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat die (dat) voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren (was) uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
Het hof zal met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde het toetsingskader hanteren dat wordt toegepast ingeval van een tenlastelegging van witwassen, waarbij geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de tenlastegelegde voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat die voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Bij toetsing door de rechter dienen daarbij de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Indien het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het hof zal allereerst de Mercedes-Benz gekentekend [kenteken 1] bespreken, waarna het negatieve kassaldo over de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 oktober 2013 aan bod komt.