4.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] zijn op [datum] 1976 gehuwd te [plaats] (Nederland).
Ten tijde van het huwelijk bezat [geintimeerde 2] de Duitse nationaliteit en [geintimeerde 1] de Nederlandse nationaliteit. [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] hebben vervolgens een aantal jaren in Duitsland gewoond.
[geintimeerde 1] heeft in 1989 de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] , Nederland, (hierna: de woning) gekocht, waarna [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] in de woning zijn gaan wonen.
[geintimeerde 2] h.o.d.n. [handelsnaam] heeft op 8 juli 2014 met [persoon A] en KTS Transportservice International GmbH (hierna: KTS) een overeenkomst tot advies gesloten. Op deze overeenkomst is Nederlands recht exclusief van toepassing verklaard (prod. 1 CvA in eerste aanleg).
Op 29 oktober 2014 is het faillissement van KTS uitgesproken, met benoeming van [appellant] tot curator. De curator heeft bij het Landgericht Regensburg een procedure aanhangig gemaakt tegen [geintimeerde 2] wegens een geldvordering van KTS op [geintimeerde 2] uit hoofde van voormelde overeenkomst. [geintimeerde 2] is bij verstek en in verzet door het Landgericht Regensburg veroordeeld tot betaling van € 169.526,21, te vermeerderen met 5% rente vanaf 29 oktober 2014.
Op grond van deze vonnissen en een ‘Bestätigung als Europäischer Vollstreckungstitel-Entscheidung’ van 31 januari 2020 van het Landgericht Regensburg is op verzoek van de curator op 26 januari 2021 executoriaal beslag gelegd op de woning. Daartoe is in het proces-verbaal vermeld dat [geintimeerde 2] uit hoofde van die executoriale titel:
‘aan rekwirant tot op heden verschuldigd is een bedrag van € 213.475,71 + p.m., onverminderd de kosten dezes en de verdere gerechts- en executiekosten, welke executoriale titel bij deurwaardersexploot de dato 4 augustus 2020 aan geëxecuteerde is betekend met gelijktijdig bevel om binnen twee dagen aan de inhoud daarvan te voldoen, waaraan niet (volledig) is voldaan’
en dat op grond daarvan ten laste van [geintimeerde 1]
‘in gemeenschap van goederen gehuwd met’
[geintimeerde 2] in executoriaal beslag is genomen
‘het onverdeeld aandeel van de beslagene voornoemd in de onroerende zaak.’
Daarbij is medegedeeld dat bij verdere weigering van [geintimeerde 2] om aan het bevel tot betaling te voldoen, tot verkoop van het beslagene zal worden overgegaan.
Het proces-verbaal van de beslaglegging is op 27 januari 2021 aan [geintimeerde 2] en [geintimeerde 1] betekend.
4.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geintimeerde 1] , samengevat, opheffing van het beslag en een verbod om executiemaatregelen ter zake van het gelegde beslag jegens haar verder ten uitvoer te leggen, zulks op straffe van een dwangsom van € 30.000,-- voor elke overtreding van dit verbod.
4.2.2.Aan deze vordering heeft [geintimeerde 1] ten grondslag gelegd dat de curator ten onrechte heeft verondersteld dat [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Ten tijde van het huwelijk van [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] gold het Haags Huwelijksgevolgenverdrag 1905, op grond waarvan bij het ontbreken van huwelijkse voorwaarden de gevolgen van het huwelijk ten opzichte van de onroerende en roerende goederen van de echtgenoten worden beheerst door de nationale wet van de man op het moment van de huwelijksvoltrekking. [geintimeerde 2] had de Duitse nationaliteit, zodat Duits recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Hoofdregel volgens Duits recht is de ‘Zugewinngemeinschaft’. Op grond daarvan is de woning, die aan [geintimeerde 1] is verkocht en geleverd, enkel eigendom van [geintimeerde 1] . [geintimeerde 1] is niets verschuldigd aan de curator. Het beslag is daarom onrechtmatig gelegd en is vexatoir. Als de tenuitvoerlegging wordt voortgezet is sprake van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in art. 3:13 BW. Voorts is sprake van een feit dat bekend is geworden na de beslaglegging, op basis waarvan het beslag had dienen te worden opgeheven. [geintimeerde 1] heeft de curator in kennis gesteld van het voorgaande, maar deze heeft het beslag niet willen opheffen.
4.2.3.De curator heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.2.4.Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter als volgt geoordeeld:
‘5.1. heft het door [appellant] op de [woning] gelegde executoriale beslag op,