ECLI:NL:HR:2011:BQ1696
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Toepasselijk recht op huwelijksgoederenregime bij echtscheiding en onaanvaardbaarheidsexceptie in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de echtscheiding van een man en vrouw, die op 5 april 1992 in Turkije zijn gehuwd. De man heeft de Turkse nationaliteit en de vrouw de Noorse nationaliteit. Hun eerste huwelijksdomicilie was in Nederland, waar ook hun gewone verblijfplaats zich bevond. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap bevolen, waarbij de man werd veroordeeld tot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
De Hoge Raad oordeelde dat het toepasselijk recht op het huwelijksgoederenregime, bij gebrek aan een rechtskeuze van partijen en een gemeenschappelijke nationaliteit, het recht van hun eerste huwelijksdomicilie is, zijnde Nederlands recht. De man had in feitelijke aanleg geen beroep gedaan op de onaanvaardbaarheidsexceptie, wat betekent dat hij dit in cassatie niet kon inbrengen. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof dat de weigeringsgrond van het Haags Alimentatie-Executieverdrag zich voordeed, en dat het hof niet onjuist of onbegrijpelijk had geoordeeld.
De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De beslissing van het hof werd bevestigd, en het beroep van de man werd verworpen. De zaak illustreert de toepassing van de 'aanknopingsladder' voor het bepalen van het toepasselijk recht op huwelijksgoederenregimes en de beperkingen van cassatie in het aanvoeren van nieuwe argumenten.