ECLI:NL:GHSHE:2022:4739

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
200.315.411_02 en 200.315.412_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2022 een verzoek tot wraking van de raadsheren afgewezen. Het verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.L.D. van Holland, voerde aan dat er sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid en partijdigheid van de raadsheren mr. C.N.M. Antens, mr. A.M. Bossink en mr. A.M. van Riemsdijk. De wrakingsgronden waren voornamelijk gebaseerd op de wijze waarop de voorzitter, mr. Antens, de zitting leidde en de onderbrekingen die plaatsvonden tijdens het pleidooi van verzoekster. Verzoekster voelde zich hierdoor onveilig en ongemakkelijk, en stelde dat haar argumenten niet voldoende aan bod kwamen.

De raadsheren hebben in hun verweer gesteld dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van vooringenomenheid. Zij gaven aan dat verzoekster voldoende gelegenheid heeft gekregen om haar standpunten naar voren te brengen en dat de voorzitter enkel vragen stelde om duidelijkheid te verkrijgen over de juridische kwesties. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de raadsheren zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om tot wraking over te gaan. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden kunnen weerleggen.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing is onverwijld medegedeeld aan alle betrokken partijen.

Uitspraak

Wrakingskamer
Zaaknummers : 200.315.411/01 en 200.315.412/01
Wrakingsnr. : Wr 386-35-2022
Uitspraak : 19 december 2022
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gegeven op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv),
in de zaken met zaaknummers 200.315.411/01 en 200.315.412/01 van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
appellante in hoger beroep,
eiseres in de incidenten,
advocaat: mr. H.L.D. van Holland te Bilthoven,
hierna te noemen: verzoekster,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in de incidenten,
advocaat: mr. L. Stam te ’s-Hertogenbosch,
strekkende tot wraking van mr. C.N.M. Antens, mr. A.M. Bossink en mr. A.M. van Riemsdijk, respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken van dit gerechtshof, hierna ook wel gezamenlijk genoemd: ‘de raadsheren’.

1.Procesverloop

1.1.
Het hof heeft ter zitting van 4 november 2022 de zaken met zaaknummers 200.315.411/01 en 200.315.412/01 behandeld. Het hof heeft aan het einde van de zitting de mondelinge behandeling gesloten en de zaken verwezen naar de rol van 13 december 2022 voor arrest. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 8 december 2022 aan verzoekster en de wederpartij is toegezonden.
1.2.
De advocaat van verzoekster, mr. H.L.D. Van Holland (hierna: mr. Van Holland), heeft op 8 november 2022 een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend.
1.3.
De raadsheren hebben op 7 december 2022 gezamenlijk een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan het hof toegezonden. Hierin hebben zij aangegeven niet in de wraking te berusten. Deze reactie is op 8 december 2022 aan verzoekster en de wederpartij toegezonden.
1.4.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter zitting van 12 december 2022 behandeld. Op die zitting zijn verschenen en gehoord, verzoekster, bijgestaan door mr. Van Holland, alsmede de advocaat van de wederpartij, mr. L. Stam. De raadsheren zijn op die zitting niet verschenen; zij hebben laten weten dat zij in verband met verplichtingen zijn verhinderd de behandeling van het wrakingsverzoek bij te wonen.
1.5.
Tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft mr. Van Holland te kennen gegeven het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2022 en de schriftelijke reactie van de raadsheren van 7 december 2022 niet te hebben ontvangen. Gelet hierop heeft de wrakingskamer de behandeling ter zitting voor korte tijd geschorst teneinde deze stukken alsnog aan verzoekster en mr. Van Holland te verstrekken en hen in de gelegenheid te stellen van die stukken kennis te nemen.
1.6.
De wrakingskamer heeft de behandeling aan het einde van de zitting gesloten en medegedeeld dat binnen twee weken schriftelijk op het wrakingsverzoek zal worden beslist.

2.Standpunt van verzoekster

2.1.
Tijdens de behandeling ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster haar eerder schriftelijk aangevoerde wrakingsgronden nader toegelicht. Verzoekster leidt (de schijn van) vooringenomenheid en partijdigheid af uit het volgende:
De voorzitter, mr. Antens, heeft kort na aanvang van de zitting de opmerking gemaakt dat wat in hoger beroep door verzoekster wordt aangevoerd ten aanzien van het verzoek om wijziging van de omgangsregeling, niet behandeld kan worden.
De voorzitter, mr. Antens, bleef gedurende de zitting herhalen dat het door verzoekster ingestelde hoger beroep zich richt tegen een beschikking waarvan de termijn voor hoger beroep is verlopen, waardoor werd ingespeeld op een op voorhand genomen beslissing.
Aan verzoekster is geen gelegenheid geboden om toelichting te geven op haar eisen, terwijl gebruikelijk is dat (na hoor en wederhoor) een oordeel van het hof over een eis gemotiveerd wordt toe- of afgewezen.
Mr. Van Holland werd door de voorzitter, mr. Antens, voortdurend in de rede gevallen en/of afgekapt.
De andere raadsheren, mr. Bossink en mr. Van Riemsdijk, hebben de volledige zitting gezwegen en hiermee geen blijk gegeven van een neutrale houding.
De argumenten van verzoekster - haar redenen om in hoger beroep te komen - zijn door het hof onbesproken gelaten.
De voorzitter, mr. Antens, heeft verzoekster als procesdeelneemster aan de zijlijn geplaatst door aan het begin van de zitting op te merken dat een juridische discussie gevoerd zal worden waaraan zij niet kan deelnemen.
Verzoekster heeft een ongelijke behandeling ten opzichte van de wederpartij ervaren, doordat de (advocaat van de) wederpartij wel gelegenheid kreeg om vrijuit te spreken en niet steeds werd onderbroken. Hierdoor heeft verzoekster zich onveilig en ongemakkelijk gevoeld.
Aan enkele processtukken van verzoekster werd geen akte verleend.
2.2.
Desgevraagd heeft verzoekster, bij monde van mr. Van Holland, tijdens de behandeling ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat niet is bedoeld een zelfstandige wrakingsgrond in te dienen ten aanzien van de raadsheerplaatsvervanger, mr. Van Riemsdijk. Het betoog van verzoekster dat mr. Van Holland en mr. Van Riemsdijk kantoor houden in dezelfde plaats en elkaar op 6 oktober jl. hebben getroffen op een cursus, alwaar mr. Van Riemsdijk opmerkte wel eens toevoegingscliënten door te verwijzen, dient volgens verzoekster slechts ter toelichting van haar standpunt dat de houding van de raadsheren duidde op vooringenomenheid en partijdigheid.
2.3.
Verzoekster concludeert tot toewijzing van het wrakingsverzoek.

3.Standpunt van de raadsheren

3.1.
De raadsheren hebben zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat er geen objectieve gronden zijn die de conclusie van (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid kunnen rechtvaardigen. Daartoe hebben de raadsheren in de kern het volgende aangevoerd.
3.2.
Met instemming van de advocaten en na aan verzoekster en de wederpartij te hebben uitgelegd dat er eerst een juridisch gesprek zou plaatsvinden, is met de advocaten besproken welke kwesties in hoger beroep voorlagen aan het hof. Hiermee trachtte het hof duidelijkheid te krijgen over de omvang van het geding, hetgeen ook voor partijen van belang is. Daarbij is aan mr. Van Holland ruimschoots de gelegenheid gegeven om te reageren en het woord te voeren. Zij heeft daarbij zelf bepaald welke aspecten van het hoger beroep ze onder de aandacht van het hof wilde brengen. Daarin is mr. Van Holland volgens de raadsheren niet beperkt. Dat de voorzitter, mr. Antens, haar een aantal keer heeft onderbroken om een vraag te stellen, maakt niet dat sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid. Voor zover mr. Bossink en mr. Van Riemsdijk wordt verweten dat zij door te zwijgen blijk hebben gegeven van vooringenomenheid en partijdigheid valt dat volgens de raadsheren evenmin in te zien. De raadsheren hebben zich gerealiseerd dat uitgebreid bij een aantal juridische punten is stilgestaan, hetgeen voor verzoekster wellicht lastig te volgen was. Getracht is dit dan ook meermalen te benoemen. Dat verzoekster zich ongemakkelijk of onveilig heeft gevoeld, wordt door de raadsheren ten zeerste betreurd.
3.3.
Verder is door de raadsheren opgemerkt dat de beslissing van het hof om enkele van de door verzoekster overgelegde producties te weigeren, een procesbeslissing is en dat aan die wrakingsgrond voorbij dient te worden gegaan.
3.4.
De raadsheren concluderen tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.
De wrakingskamer neemt voor de beoordeling van het wrakingsverzoek het volgende tot uitgangspunt.
4.1.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM en artikel 14, lid 1, IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.1.2.
Op grond van artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij de beoordeling van een dergelijk verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken.
4.1.3.
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient onderscheid gemaakt te worden tussen de subjectieve en objectieve aspecten van de gestelde (vrees voor) vooringenomenheid van de rechter. De wrakingsgronden van verzoekster zien alleen op de objectieve aspecten: van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter bij die feiten of in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. De rechter dient zich in dat geval van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in de rechterlijke macht vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn. Dit is de objectieve partijdigheid; met andere woorden: de schijn van partijdigheid kan voldoende zijn om de rechter te wraken.
4.1.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in civiele zaken brengt met zich dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel tegen dergelijke beslissingen. De wrakingskamer komt daarom geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
4.2.
Tegen deze achtergrond overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.3.
De wrakingskamer heeft niet de functie van cassatierechter (zie 4.1.4). De wrakingskamer mag én zal dan ook niet inhoudelijk treden in de beslissing van het hof om aan enkele van de door verzoekster overgelegde producties geen akte te verlenen (de hiervoor in overweging 2.1, onder i, bedoelde wrakingsgrond). Een inhoudelijke toetsing van die beslissing zou in strijd zijn met het gesloten systeem van rechtsmiddelen en in zoverre kan die beslissing slechts in cassatie aan de Hoge Raad worden voorgelegd. Er ligt echter wel een taak voor de wrakingskamer als deze afwijzende beslissing gemotiveerd zou zijn aan de hand van argumenten die (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid van de raadsheren wekken, bijvoorbeeld wanneer die beslissing zo onbegrijpelijk is of ontoereikend gemotiveerd dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te vinden dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven, als in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad bedoeld. De wrakingskamer stelt vast dat het hof de beslissing om de processtukken van verzoekster te weigeren als volgt heeft gemotiveerd:
“De advocaat van de vrouw heeft daarnaast verzocht een productie in het geding te mogen brengen, die op voorhand, bij brief van 25 oktober 2022, aan het hof is toegezonden. De advocaat van de man heeft opgemerkt dat zij deze productie pas op 3 november 2022, de dag voor de mondelinge behandeling, heeft ontvangen. Daarom heeft zij bezwaar gemaakt tegen het inbrengen van deze productie in het geding; zij heeft daarbij aangevoerd dat de productie te laat aan haar is overgelegd, dat er geen reden is gegeven waarom dit zo laat is overgelegd en zij deze productie in ieder geval ook niet meer tijdig met de man heeft kunnen voorbespreken om daarop verweer te kunnen voeren. Daarbij betrekt zij ook de aard en inhoud van de productie. De advocaat van de vrouw heeft bevestigd dat deze productie erg laat aan de advocaat van de man is toegezonden, maar dat volgens haar 24 uur voldoende zou moeten zijn om hierop thans verweer te kunnen voeren. De vertegenwoordiger van de raad heeft zich op dit punt gerefereerd. Het hof heeft vervolgens na een korte schorsing deze productie van de vrouw geweigerd als niet tijdig en in strijd met een goede procesorde, zodat deze geen deel uitmaakt van de gedingstukken.”
4.4.
Anders dan namens verzoekster is betoogd, geeft deze motivering naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk van vooringenomenheid of partijdigheid van het hof jegens de wederpartij. Het hof heeft de beslissing moeten nemen, omdat de wederpartij bezwaar maakte tegen het voegen van de betreffende stukken. Uit de aangehaalde bewoordingen volgt dat het hof een afweging heeft gemaakt tussen het belang van verzoekster en dat van de wederpartij. Dat bij die belangenafweging sprake is geweest van vooringenomenheid of partijdigheid, is de wrakingskamer niet gebleken.
4.5.
Met betrekking tot de in overweging 2.1, onder a en b, bedoelde wrakingsgronden is de wrakingskamer van oordeel dat, voor zover verzoekster betoogt dat de voorzitter, mr. Antens, juridisch inhoudelijke opmerkingen heeft gemaakt en/of daarover vragen heeft gesteld, dit niet duidt op (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid. Het staat de raadsheren immers vrij om partijen te bevragen. Hierbij overweegt de wrakingskamer dat, indien men van mening is dat hetgeen de voorzitter heeft opgemerkt onjuistheden bevat en/of niet volledig is, tegen de uiteindelijke beslissing van het hof een rechtsmiddel openstaat. Het is niet de taak van de wrakingskamer om zulks vast te stellen.
4.6.
Met betrekking tot de in overweging 2.1, onder c tot en met h, bedoelde wrakingsgronden is de wrakingskamer van oordeel dat deze geen weerslag vinden in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2022. Aangezien de inhoud van dit proces-verbaal niet door verzoekster is betwist, zal de wrakingskamer uitgaan van de juistheid van dat proces-verbaal. Uit het proces-verbaal volgt dat mr. Van Holland in de gelegenheid is gesteld om het woord te voeren en zij haar pleitnota heeft kunnen voordragen, die als bijlage aan het proces-verbaal is gehecht. Dat zij haar eisen niet heeft kunnen toelichten, is de wrakingskamer dus niet gebleken. Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. Van Holland toegelicht dat zij in de appeldagvaarding reeds uitgebreid op haar eisen was ingegaan. Dat het hof mr. Van Holland niet over die eisen heeft bevraagd, betekent naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat daaruit (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid kan worden afgeleid. Het kan immers zo zijn dat de argumenten van verzoekster voor het hof helder waren en zij het stellen van vragen op dit punt niet noodzakelijk achtten. Hetzelfde heeft te gelden voor de omstandigheid dat mr. Bossink en mr. Van Riemsdijk de volledige zitting hebben gezwegen. Het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2022 biedt naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin ondersteuning voor de stelling van verzoekster dat sprake was van een ongelijke behandeling van partijen. Beide partijen (zowel verzoekster, als de wederpartij, alsmede hun advocaten) hebben de gelegenheid gekregen hun standpunten naar voren te brengen. Dat de ene partij in een betoog werd onderbroken om (bijvoorbeeld) een nadere vraag te stellen, biedt geen grond voor de conclusie dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid, ook niet indien die vragen kritisch zijn of op scherpe toon worden gesteld.
4.7.
Tot slot overweegt de wrakingskamer ten aanzien van de bejegening van verzoekster en mr. Van Holland nog het volgende. De wrakingskamer neemt van verzoekster aan dat de bejegening tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2022 als “ongemakkelijk” ervaren kan zijn, mede gelet op het feit dat een groot deel van de zitting is besteed aan het bespreken van juridische aspecten, terwijl de procedure voor verzoekster - zoals zij zelf ook heeft aangegeven - een gevoelskwestie is. Ook is aannemelijk dat mr. Van Holland, doordat zij enkele malen in haar betoog door de voorzitter, mr. Antens, is onderbroken, uit haar concentratie werd gehaald. Echter, een objectieve rechtvaardiging voor de bij verzoekster ontstane vrees van vooringenomenheid en partijdigheid van de raadsheren jegens verzoekster kan hieraan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden ontleend.
4.8.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de aangevoerde gronden niet tot wraking van de raadsheren kunnen leiden. Dit betekent dat de wrakingskamer het daartoe strekkende verzoek zal afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, haar advocaat, de advocaat van de wederpartij en de raadsheren wier wraking was verzocht.
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 19 december 2022 door mr. T.A. Gladpootjes, voorzitter, mr. K. van der Meijde en mr. E.H. Schulten, leden, bijgestaan door mr. A.S. van Middelkoop, griffier.
mr. K. van der Meijde en mr. E.H. Schulten zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.