ECLI:NL:GHSHE:2022:4676

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
200.317.495_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met verwijzing naar eerdere machtigingen en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De moeder van de minderjarige is in hoger beroep gegaan tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de uithuisplaatsing van de minderjarige tot 31 januari 2023 had verlengd. De moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat zij in staat is om de zorg voor haar kind te bieden, ondanks de medische behoeften van de minderjarige. De GI, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft echter aangevoerd dat de pleegouders de noodzakelijke zorg bieden en dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd, met uitzondering van de gedeeltelijke gezagsoverdracht aan de GI, die is afgewezen. De uitspraak is gedaan in het kader van de wettelijke bepalingen omtrent uithuisplaatsing en de rol van de gecertificeerde instelling, met verwijzing naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 december 2022
Zaaknummer : 200.317.495/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/02/398726 / JE RK 22-1069, C/02/400338 / JE RK 22-1400 en
C/02/400776 /JE RK 22-1470
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. N. Wouters,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
verblijfplaats onbekend,
hierna te noemen: de vader.
[pleegouders] ,
wonende op een voor het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
Als informant is aangemerkt:
-
[vertrouwenspersoon], vertrouwenspersoon van de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De moeder is het niet eens met de machtigingen tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] tot 31 januari 2023.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 juli 2022 (uitgewerkt op 18 augustus 2022) en 25 augustus 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 17 oktober 2022, heeft de moeder:
  • primair verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en te bepalen dat de minderjarige [minderjarige] bij de moeder thuis wordt geplaatst;
  • subsidiair verzocht dat voormelde beschikkingen gedeeltelijk worden vernietigd, inhoudende dat [minderjarige] vanaf de datum van de uitspraak terug bij de moeder thuis wordt geplaatst en het verzoek van de GI betreffende de gedeeltelijke gezagsuitoefening ten aanzien van medische (be)handelingen wordt vernietigd;
  • meer subsidiair verzocht een beslissing te nemen die het hof in het belang van de minderjarige juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 22 november 2022, heeft de GI verzocht de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Wouters en een tolk in de Somalische taal;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
Ook is verschenen mevrouw [vertrouwenspersoon] , die als informant door het hof is gehoord.
2.3.2.
De raad is met bericht van verhindering niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De vader en de pleegouders zijn eveneens niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 29 november 2022;
  • het onderzoeksrapport van [hulpverlening] , ontvangen op 1 december 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 5 december 2022, met als bijlage onder meer het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 juli 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 31 juli 2019 onder toezicht van de Gl. [minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 23 maart 2021 uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.3.
Op grond van deze machtiging verblijft [minderjarige] bij de pleegouders.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 18 juli 2022, uitgewerkt op 18 augustus 2022, heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd met ingang van 31 juli 2022 tot uiterlijk 31 januari 2023. De kinderrechter heeft de behandeling van het resterende deel van de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing aangehouden. Er wordt een nadere mondelinge behandeling gepland in januari 2023.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 25 augustus 2022 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 25 augustus 2022 tot 31 januari 2023 voor één weekend per maand en zeven aaneengesloten dagen, waarbij zowel de weekenden als de zeven aaneengesloten dagen minimaal twee maanden vooraf aan de moeder (schriftelijk en met uitleg van een tolk) kenbaar dienen te worden gemaakt. De kinderrechter heeft verder bepaald dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de Gl daar waar het betreft de toestemming tot medische (be)handelingen van [minderjarige] wanneer hij bij [instelling] verblijft.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert het volgende aan. De uithuisplaatsing is niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De moeder betwist niet dat [minderjarige] medische zorg nodig heeft, maar zij is van mening dat zij deze zorg met de nodige ondersteuning zelf kan geven. De moeder heeft nooit de hulp ontvangen die de pleegouders nu ontvangen. Ook heeft zij grote moeite met de plaatsing van [minderjarige] in het (homoseksuele) pleeggezin. De levensbeschouwelijke opvattingen van de pleegouders staan ver van die van de moeder als diepgelovige Islamitische. De moeder heeft geen vertrouwen in de GI en daarom is er geen samenwerking. De GI is om die reden gevraagd om te kijken of een andere gecertificeerde instelling de uitvoering van de ondertoezichtstelling kan overnemen. Daarnaast heeft de moeder twijfels over de capaciteit van de pleegouders om voor [minderjarige] te zorgen. De beperkte belastbaarheid van de pleegouders staat een verdere uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige] in de weg. Ouderverstoting is dan ook een meer dan reëel gevaar, ook omdat het risico bestaat dat er door het weinige contact een taalbarrière tussen [minderjarige] en de moeder ontstaat.
De moeder voert verder aan dat de tweede machtiging de eerste machtiging doorkruist. Ook is de moeder van mening dat een gedeeltelijke uithuisplaatsing bij [instelling] niet in het belang is van [minderjarige] . De rechtbank heeft nu besloten dat [minderjarige] gedurende een weekend in een maand bij [instelling] kan verblijven en dat hij daarnaast ook bij deze organisatie kan verblijven voor de duur van zeven aaneengesloten dagen zodat de pleegouders op vakantie kunnen gaan. De kinderrechter delegeert hiermee een deel van zijn bevoegdheid naar de GI en de pleegouders, waarvoor geen wettelijke grondslag is.
De moeder verzet zich niet tegen de medische behandeling die bij [minderjarige] moeten worden uitgevoerd. Daarvan ziet zij het belang. Er is daarom ook geen enkele reden om moeder preventief een deel van haar gezag te ontnemen voor zover dat ziet op medische behandeling.
3.8.
De GI voert het volgende aan. Het is in het belang van [minderjarige] dat de plaatsing bij de pleegouders wordt gecontinueerd. De pleegouders bieden [minderjarige] al ruim anderhalf jaar een veilige plek waar hij de medische zorg krijgt die hij nodig heeft. Er zijn vanuit de GI, de betrokken kinderartsen en de pleegzorg geen zorgen over de zorg die de pleegouders aan [minderjarige] bieden. [minderjarige] is in het pleeggezin flink vooruitgegaan qua ontwikkeling. De GI staat nog steeds achter de aanvullende machtiging tot verblijf van [minderjarige] bij [instelling] , om een eventuele breakdown bij de pleegouders te voorkomen. Dat de moeder op dit moment één keer per week één uur contact heeft met [minderjarige] heeft niets te maken met de belasting voor de pleegouders, maar is passend bij wat [minderjarige] op dit moment aan kan. De moeder noemt het risico van ouderverstoting. De moeder spreekt nauwelijks de Nederlandse taal. Het klopt dat er nu een taalbarrière aan het ontstaan is, maar het is aan de moeder om hiermee aan de slag te gaan. Een plaatsing bij de moeder is, in ieder geval op korte termijn, niet haalbaar. Er is gebleken dat de moeder onvoldoende leerbaar is om de medische handelingen bij [minderjarige] te verrichten, ondanks intensieve inzet op multidisciplinair niveau. In het raadsrapport van destijds wordt geschreven over pedagogische onmacht. De medische zorg voor [minderjarige] vraagt om bepaalde vaardigheden bij de verzorgers, zoals onder andere een goede beheersing van de Nederlandse taal en het snel kunnen schakelen met het ziekenhuis. De moeder beheerst de Nederlandse taal niet dan wel onvoldoende en is afhankelijk van een tolk. Om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft, zijn meer dan gemiddelde opvoedvaardigheden vereist. De moeder heeft tot op heden geen persoonlijkheidsonderzoek laten afnemen, zodat niet duidelijk is hoe het is gesteld met de leerbaarheid van de moeder. Hierdoor kan de GI ook niet verder met het inzetten van passende hulpverlening.
De GI voert verder aan dat de machtiging tot verblijf bij [instelling] de eerdere machtiging niet doorkruist. De GI wijst op de uitspraak van de Hoge Raad van 6 februari 2004. De rechtbank verleent de machtiging tot uithuisplaatsing, maar de GI kan bepalen wanneer deze machtiging wordt ingezet. De data van de weekenden worden nu aangeleverd door [instelling] , op basis van beschikbaarheid.
Door de GI is nog geen gebruik gemaakt van de gedeeltelijke gezagsoverdracht. Het verzoek is destijds ingediend omdat de ervaring leerde dat het ondertekenen van de papieren voor [instelling] vertraging zou oplopen. De moeder heeft de stukken echter binnen één week getekend. De gedeeltelijke gezagsoverdracht heeft daarom voor nu geen meerwaarde meer.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Aan de orde in hoger beroep
3.9.1.
Het hoger beroep richt zich enkel op [minderjarige] en niet op de andere kinderen. Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , maar richt zich tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders (beschikking van 18 juli 2022, uitgewerkt op 18 augustus 2022), het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor één weekend per maand en zeven aaneengesloten dagen en de gedeeltelijke gezagsoverdracht aan de GI (beschikking van 25 augustus 2022).
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.9.2.
Omdat de ouders en [minderjarige] de Somalische nationaliteit hebben, vraagt het internationale karakter van de zaak om een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.9.3.
De rechtbank is uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Wettelijk kader uithuisplaatsing
3.9.4.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.5.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.6.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Er is nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Het hof baseert zich hierbij op het onderzoeksrapport van [hulpverlening] . De moeder beschikt op dit moment over onvoldoende opvoedmogelijkheden en vaardigheden om voor [minderjarige] te zorgen en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 31 januari 2023 is dan ook noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
Eerdere en volgende machtiging
3.9.7.
Een machtiging kan op één voorziening betrekking hebben maar ook op verschillende voorzieningen binnen dezelfde soort of op voorzieningen van verschillende soort, de zogeheten trajectmachtiging. Een traject neergelegd in het naast elkaar bestaan van twee achtereenvolgende machtigingen tot uithuisplaatsing levert geen strijd op met de wet (zie Hoge Raad 6 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8908).
3.9.8.
In onderhavig geval is met de machtiging voor de plaatsing van [minderjarige] bij [instelling] beoogd deze machtiging in het kader van een uitgezet traject naast de bestaande (reguliere) machtiging te verlenen. De machtiging voor de plaatsing bij [instelling] is daarom een aanvulling op de machtiging op grond waarvan [minderjarige] bij de pleegouders verblijft en er is geen sprake van een ongeoorloofde doorkruising, zoals door de moeder is aangevoerd.
3.9.9.
Het hof constateert ambtshalve dat in het dictum van de bestreden beschikking van 18 juli 2022, uitgewerkt op 18 augustus 2022, is opgenomen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt verlengd. In het dictum van de bestreden beschikking van 25 augustus 2022 is opgenomen dat er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder wordt verleend. Het hof begrijpt dat deze volgende machtiging is bedoeld als aanvulling op de eerdere machtiging. Het hof zal het dictum van de bestreden beschikkingen op dit punt aanpassen.
Gedeeltelijke gezagsoverdracht
3.9.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI toegelicht dat zij geen gebruik heeft hoeven te maken van de gedeeltelijke gezagsoverdracht. De moeder heeft haar medewerking verleend door de toestemming te ondertekenen tot het verrichten van medisch noodzakelijke handelingentijdens het verblijf van [minderjarige] bij [instelling] . Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook vernietigen en het verzoek van de GI tot gedeeltelijke gezagsoverdracht alsnog afwijzen.
Conclusie
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikkingen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dienen te worden bekrachtigd voor zover deze zien op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders tot 31 januari 2023 en de aanvullende machtiging voor het verblijf van [minderjarige] bij een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor één weekend per maand en zeven aaneengesloten dagen, eveneens tot 31 januari 2023. Het hof zal het dictum van de bestreden beschikkingen op dit punt aanpassen ter verduidelijking, zoals hiervoor is beschreven. De bestreden beschikking van 25 augustus 2022 zal worden vernietigd voor zover deze ziet op de gedeeltelijke gezagsoverdracht aan de GI en het inleidende verzoek van de GI zal op dit punt alsnog worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 25 augustus 2022, voor zover deze beschikking ziet op de gedeeltelijke gezagsoverdracht aan de GI daar waar het de toestemming tot medische (be)handelingen van [minderjarige] wanneer hij bij [instelling] verblijft, betreft;
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de GI om te bepalen dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk, namelijk voor zover het betreft de toestemming tot medische (be)handelingen van [minderjarige] , met ingang van 25 augustus 2022 aan de GI wordt toegekend;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht t.a.v. het centraal gezagsregister;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 25 augustus 2022 voor het overige;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 18 juli 2022 (uitgewerkt op 18 augustus 2022), voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
met dien verstande dat de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 31 januari 2023, zoals is opgenomen in het dictum van de beschikking van 25 augustus 2022, geldt als aanvulling op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 31 januari 2023, zoals is opgenomen in het dictum van de beschikking van 18 juli 2022 (uitgewerkt op 18 augustus 2022);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.P. de Beij en J.W.P.N. Hermans en is op 29 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.