ECLI:NL:GHSHE:2022:4648

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
20.004192.19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor witwassen van een geldbedrag van € 12.390,15

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor witwassen van een geldbedrag van in totaal € 12.390,15. Het hof heeft de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet geloofwaardig geacht. De verdachte had verklaard dat hij het geld had gewonnen met gokken, maar het hof oordeelde dat hij geen voldoende concrete en verifieerbare verklaring had gegeven. De verdachte was op 29 december 2018 in Maastricht aangehouden met een aanzienlijk geldbedrag, waarvan een deel in een pakket was aangetroffen dat hij weggooide toen hij door de politie werd aangesproken. Het hof heeft vastgesteld dat het geldbedrag vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf, en heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar dit heeft geen invloed op de strafoplegging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001492-19
Uitspraak : 27 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 13 mei 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-266600-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘witwassen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de in beslag genomen geldbedragen verbeurd zal verklaren.
Door de raadsman van de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit onder teruggave aan zijn cliënt van de in beslag genomen geldbedragen. Subsidiair is partiële vrijspraak bepleit, te weten van het tenlastegelegde medeplegen en het tenlastegelegde geldbedrag van € 460,00. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de op de beslaglijst vermelde hennep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dat onttrokken kan worden aan het verkeer.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 29 december 2018 te Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (11.730 + 460 + 670,15 =) 12.860,15 euro, althans een geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 29 december 2018 te Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (11.730 + 460 + 670,15 =) 12.860,15 euro, althans een geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het bewijs tekort schiet om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat de verdachte, al dan niet als medepleger, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag, althans een geldbedrag, heeft verborgen en/of verhuld in de zin van artikel 420bis, eerste lid, sub a van het Wetboek van Strafrecht. Mitsdien zal het hof de verdachte vrijspreken van het primair aan hem tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 december 2018 te Maastricht een voorwerp, te weten een geldbedrag van (11.730 + 660,15 =) 12.390,15 euro heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsoverwegingen
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep primair integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het bij de verdachte aangetroffen geld, te weten dat hij het geld heeft gespaard en heeft gewonnen met gokken. Deze verklaring is met stukken onderbouwd, namelijk met 52 uitbetalingsbewijzen van [casino] , die door verdachte in hoger beroep aan het hof zijn overgelegd. Er is nader onderzoek verricht naar onder meer deze uitbetalingsbewijzen. Door twee medewerkers van [casino] is vervolgens de verklaring van de verdachte dat de door hem overgelegde bonnen bewijzen van uitbetaling zijn bevestigd. Dat door de medewerkers van [casino] de door het hof geformuleerde vragen omtrent de bekendheid van de verdachte bij de filialen van [casino] waar de bonnen van afkomstig zijn niet zijn beantwoord, kan de verdachte niet worden verweten.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring ter zake van witwassen, zoals aan de verdachte ten laste is gelegd, is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het/de desbetreffende voorwerp(en) – in dit geval het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag – afkomstig is/zijn uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het aangetroffen geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie om daarvan bewijs aan te dragen waaruit die feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal vervolgens beoordeeld moeten worden of, ondanks de verklaring van de verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen, alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, blijkt het navolgende.
Op 29 december 2018 omstreeks 20.30 uur te Maastricht waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] belast met de controle op het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk. In dat kader maakte verbalisant [verbalisant 1] zich aan [verdachte] kenbaar als zijnde politie en vroeg hem of hij vuurwerk bij zich had en verzocht hem zijn jas en heuptasje te openen. Op het moment dat [verdachte] zijn heuptasje openhield, werd door verbalisant [verbalisant 1] gezien dat in dat heuptasje een groot aantal coupures zat. [verdachte] draaide zich vervolgens om en gooide een pakket weg in de richting van de struiken, die parallel liepen aan de weg. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] keken naar wat er werd weggegooid en zagen dat het een pak met een groot aantal Euro coupures was. [verdachte] maakte daarop aanstalten om te vluchten. Verbalisant [verbalisant 1] rende achter hem aan en kon hem na enkele meters vastpakken en onder controle krijgen en heeft hem medegedeeld dat hij was aangehouden op verdenking van witwassen. De verdachte werd overgebracht naar het politiebureau. Bij zijn insluitingsfouillering werd een geldbedrag van € 660,15 aangetroffen. In het weggegooide pakket bleek een geldbedrag van in totaal € 11730,- te zitten (politieproces-verbaal pg’s. 1 en 2).
Het bedrag van € 660,15 bestond uit 13 biljetten van € 50,- en één biljet van € 5,- (politieproces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming (hierna: KVI) pag. 5) en € 5,15 muntgeld (politieproces-verbaal KVI pag. 6). Het geldbedrag van in totaal € 11.730,-, bestond uit 4 biljetten van € 200,-, 19 biljetten van € 100,-, 102 biljetten van € 50,-, 177 biljetten van € 20,-, 38 biljetten van € 10,- en twee biljetten van € 5,- (politieproces-verbaal KVI pg’s. 3 tot en met 5). Voorts zijn bij de verdachte vier telefoons aangetroffen en in beslag genomen (politieproces-verbaal KVI’s pg’s. 12 tot en met 19). Bij de verdachte zijn bij de fouillering tevens verdovende middelen aangetroffen (politieproces-verbaal KVI pg’s. 10 en 11). Bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie d.d. 30 december 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij geen werk had en evenmin een uitkering genoot (politieproces-verbaal pg’s. 39 tot en met 41).
Deze feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. Immers, veel vormen van criminaliteit gaan gepaard met het bezit van grote hoeveelheden contant geld en het is voorts een feit van algemene bekendheid dat criminele (drugs)transacties met dergelijke coupures/biljetten plegen te worden afgewikkeld. Bovendien brengt het fysiek vervoeren van grote hoeveelheden contant geld een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee.
Van de verdachte mag dus worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Verdachte heeft de volgende verklaringen afgelegd. Bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 30 december 2018 heeft de verdachte zich ten aanzien van alle vragen met betrekking tot het geld beroepen op zijn zwijgrecht (politieproces-verbaal pg’s. 39 tot en met 41). Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 13 mei 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad veel biljetten bij zich had, dat hij dat geld enige tijd had gespaard, dat hij een gokverslaving had en dat hij het geld had gewonnen met gokken. Ook heeft hij toen verklaard dat het klopte dat er telefoons en hennep bij hem waren aangetroffen, dat hij een drugsverslaving (wiet) heeft en dat hij rond komt van het geld dat hij met gokken verdient. Ter onderbouwing van deze verklaring zijn ter terechtzitting in eerste aanleg uitbetalingsbewijzen van het casino getoond. Die ter terechtzitting in eerste aanleg getoonde uitbetalingsbewijzen zijn niet aan het dossier toegevoegd, maar uit de overwegingen van de politierechter (proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 13 mei 2019, pag. 6) blijkt dat op de getoonde uitbetalingsbewijzen geen data stonden, en de uitbetalingsbewijzen niet op naam waren gesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 december 2021 zijn door de raadsman van de verdachte foto’s en een filmpje van uitbetalingsbewijzen naar de griffier van het hof verstuurd. Nadat het onderzoek ter terechtzitting op 20 december 2021 is geschorst tot de terechtzitting van 15 maart 2022, zijn op 28 december 2021 door de raadsman per e-mail 52 kopieën van uitbetalingsbewijzen aan het hof ingezonden. De 52 originele uitbetalingsbewijzen zijn vervolgens ter terechtzitting van 15 maart 2022 door de raadsman overgelegd.
Het hof stelt vast dat op het merendeel van de door de raadsman overgelegde bonnen geen jaartal staat. Op zes van de 52 bonnen staat 18, waarbij het hof er vanuit gaat dat hiermee wellicht het jaartal 2018 wordt bedoeld. Doordat het merendeel van de bonnen niet is voorzien van een datum (inclusief jaartal), is niet vast te stellen van wanneer deze bonnen zijn, en is dus ook niet uit te sluiten dat de bonnen van een latere datum zijn dan de tenlastegelegde datum. Bovendien staat op geen van de 52 bonnen de naam van de verdachte. De bonnen zijn ook niet op andere wijze – bijvoorbeeld middels een handtekening – naar de verdachte te herleiden. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 maart 2022 heeft de verdachte verklaard dat het zou kunnen dat bij de door hem overgelegde bonnen ook bonnetjes zitten van een vriend, met wie hij vaak samen heeft gegokt, en die ook vaak won (proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 15 maart 2022 pag. 8).
Naar aanleiding van de ter terechtzitting overgelegde 52 bonnen is door het hof aan de advocaat-generaal de opdracht gegeven om door de politie nader onderzoek te laten doen naar deze bonnen, zulks aan de hand van door het hof geformuleerde vragen (proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 15 maart 2022 pg’s. 11 tot en met 14), en omtrent de resultaten van dat onderzoek een proces-verbaal van bevindingen op te laten maken.
Door de advocaat-generaal is een proces-verbaal van bevindingen aan het dossier toegevoegd, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 16 augustus 2022 houdende dit nadere onderzoek. Door hem zijn gehoord de heer [medewerker 1] – [functie medewerker 1] – en de heer [medewerker 2] , [functie medewerker 2] , beiden werkzaam bij [bedrijf] . Uit dit proces-verbaal volgt dat de door de verdachte overgelegde bonnen primair dienen om de administratieve afhandeling van een handpay (zijnde in zijn algemeenheid handmatige uitbetalingen en jackpot uitbetalingen) voor de boekhouding inzichtelijk te maken. Doelstelling is de omzet en dus afdracht inzake kansspelbelasting correct te kunnen uitvoeren en om grip te houden op de geldstromen. De bonnen zijn geen bewijzen van zogenoemde spelwinsten. Spelwinst is de uitkomst van het verschil tussen inworp en uitworp. Het op de bon vermelde bedrag zegt alleen iets over de hoogte van de uitbetaling. Het uitbetaalde bedrag staat niet gelijk aan spelwinst; in theorie kan dit bedrag immers ook verkregen worden door een inworp van de speler zelf. [casino] houdt geen registratie per speler bij van het verschil tussen inworp en uitworp. Samengevat, [casino] volgt vooral de geldstroom op automaten, niet de geldhandelingen van specifieke spelers. Voorts volgt uit de verklaring van deze medewerkers van [casino] dat dergelijke bonnen door spelers vaak worden weggegooid na afhandeling van de op de bon aangevinkte actie, waarbij de mogelijkheid bestaat dat andere spelers de bon meenemen. Tot slot volgt uit het proces-verbaal van bevindingen dat het niet mogelijk is gebleken om aan de hand van de nummering van de bonnen te achterhalen van welke data (inclusief jaartal) de 52 bonnen zijn.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, de verklaring van de verdachte dat hij het aangetroffen geldbedrag van in totaal € 12.390,15 (€ 11.730,- + € 660,15) heeft gewonnen met gokken, niet geloofwaardig en dus niet aannemelijk geworden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Allereerst concludeert het hof op grond van het vorenstaande dat de door de verdachte overgelegde bonnen ter staving van zijn verklaring dat hij het geldbedrag heeft gewonnen met gokken, geen bewijzen van winstuitkering zijn, maar slechts uitbetalingsbewijzen. Het hof stelt daarbij tevens vast dat de verdachte geen stukken heeft overgelegd met betrekking tot (de herkomst van) ‘ingeworpen’ geldbedragen. Bovendien is het merendeel van de bonnen niet gedateerd, waardoor niet is vast te stellen van wanneer deze bonnen zijn. Het hof neemt daarbij eveneens in aanmerking dat de bonnen door de verdachte pas ruim drie jaar na dato zijn overgelegd, waardoor niet is uit te sluiten dat de overgelegde bonnen dateren van na de tenlastegelegde datum.
Voorts is niet vast te stellen dat de bonnen bewijzen van uitbetaling aan de verdachte zijn, nu geen van de bonnen op naam is gesteld, dan wel op andere wijze (bijvoorbeeld middels een handtekening) tot de verdachte te herleiden is. Uit de verklaring van de medewerkers van [casino] volgt immers dat deze bonnen door spelers vaak worden weggegooid, waarbij de mogelijkheid bestaat dat de bonnen door anderen worden meegenomen.
Daarnaast betrekt het hof bij zijn oordeel over de ongeloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte dat niet valt in te zien waarom de verdachte het pakket met een dergelijke hoeveelheid geld (€ 11.730,-), als het een legale herkomst zou hebben en gespaard geld zou betreffen, heeft weggegooid toen hij staande gehouden werd. Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting van het hof d.d. 15 maart 2022 (pag. 2) verklaard dat hij het pakket niet heeft weggegooid, maar het uit zijn zak zou zijn gevallen en in die zin het proces-verbaal van de politie betwist, maar het hof gaat aan die lezing van verdachte voorbij, nu de politie direct en op ambtseed/ambtsbelofte het proces-verbaal heeft opgemaakt. De verdachte komt daarentegen pas in hoger beroep met deze verklaring, terwijl verdachte bij de politierechter ter terechtzitting van 13 mei 2019 nog heeft verklaard (pag. 2): “ik gooide het tasje met geld en al weg”. Verdachte heeft er aldus blijk van gegeven zijn verklaring aan te passen. Daar komt nog bij dat niet valt in te zien waarom de verdachte, als het geld een legale herkomst zou hebben en gespaard geld zou betreffen, dat niet direct bij de politie zou hebben verklaard. Dat had immers geheel in de rede gelegen.
Tot slot betrekt het hof in haar oordeel dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 maart 2022 heeft verklaard dat hij zo veel geld bij zich had, omdat hij op straat leefde en hij op het moment van zijn aanhouding geen vaste woon-of verblijfplaats had. Geconfronteerd met het gegeven dat hij bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie – één dag na zijn aanhouding – het adres [adres] heeft opgegeven als woonadres, heeft de verdachte verklaard dat hij dan toch wel een vaste woon-of verblijfplaats had. Hierdoor valt niet in te zien waarom de verdachte met een dergelijk grote hoeveelheid contant geld – zonder noodzaak daartoe – over straat gaat, wat een risico op beroving met zich brengt.
Tegen de achtergrond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte er niet in is geslaagd een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geldbedrag te geven. Derhalve kan het niet anders zijn dan dat het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag van in totaal
€ 12.390,15 (€ 11.730,- + € 660,15) onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte dat wist.
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de door de verdachte overgelegde bonnen, nu door de medewerkers van [casino] geen antwoord is gegeven op de door het hof geformuleerde vragen omtrent de bekendheid van de verdachte bij de desbetreffende filialen van [casino] en dit de verdachte niet verweten kan worden. Het hof is van oordeel dat het achterwege blijven van het onderzoek zoals door de raadsman is aangevoerd, al het voorgaande niet anders maakt.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van in totaal € 12.390,15. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 oktober 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten. Uit voornoemd uittreksel volgt dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof acht in beginsel, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en in verband met een juiste normhandhaving, de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend. Het hof ziet echter in de ouderdom van het feit en de omstandigheid dat het hof het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren, waardoor de verdachte mede financiële consequenties ondervindt, aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Met oplegging deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep nog het volgende.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 13 mei 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, op 27 december 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ruim een jaar en zeven maanden overschreden.
Naar bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt bij schending van de redelijke termijn geen vermindering van de straf indien de straf geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd. Aangezien die situatie zich hier voordoet, volstaat het hof met de constatering dat bij de strafvervolging van de verdachte sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Beslag
Bij gelegenheid van het vooronderzoek is onder de verdachte een geldbedrag van in totaal
€ 12.390,15, alsmede een hoeveelheid hennep, in totaal 2,6 gram, en 0,1 gram hashish in beslag genomen (politieproces-verbaal KVI pg’s. 10 en 11).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het bewezenverklaarde witwasfeit met betrekking tot het geldbedrag van € 12.390,15 is begaan. Het hof is derhalve van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 12.390,15 vatbaar is voor verbeurdverklaring. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Ten aanzien van de onder de verdachte inbeslaggenomen hoeveelheid hennep en hashish overweegt het hof als volgt.
Het hof veroordeelt de verdachte voor witwassen. Op grond van het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet, in samenhang met het bepaalde in artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan. Onder soortgelijke feiten in de zin van artikel 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel feiten waarvan hij wordt verdacht (vgl. Hoge Raad 6 mei 1997, ECLI:NL:1997:ZC9322, en zie voorts nog Hoge Raad 8 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1586).
Het hof is van oordeel dat niet valt in te zien hoe de inbeslaggenomen verdovende middelen kunnen dienen om soortgelijke feiten als witwassen te begaan of voor te bereiden, dan wel de opsporing van dergelijke feiten te belemmeren.
Bij die stand van zaken kan het hof de onttrekking aan het verkeer van de verdovende middelen niet bevelen. De teruggave daarvan aan de verdachte kan het hof evenmin gelasten nu hennep en hashish zijn vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. Gelet hierop zal het hof geen beslissing nemen over de inbeslaggenomen verdovende middelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
€ 5.100,-;
€ 3.520,-;
€ 380,-;
€ 800,-;
€ 1.900,-;
€ 10,-;
€ 20,-;
€ 655,-;
€ 5,15.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 27 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A. van Kaathoven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.