ECLI:NL:GHSHE:2022:45

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
21/00281
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimboete opgelegd aan belanghebbende voor niet tijdig indienen van aangifte inkomstenbelasting 2016

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 15 december 2020 de verzuimboete van € 100, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, heeft gehandhaafd. De belanghebbende, woonachtig in Spanje, heeft in 2016 geen aangifte inkomstenbelasting gedaan, ondanks meerdere uitnodigingen en aanmaningen van de Belastingdienst. De inspecteur heeft ambtshalve een aanslag opgelegd en een verzuimboete opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de verzuimboete terecht was opgelegd, omdat er geen sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas) en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kon slagen. Het hof bevestigt deze overwegingen en oordeelt dat de opgelegde boete passend en geboden is. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00281
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (Spanje),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van
15 december 2020, nummer BRE 19/3456, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft ambtshalve de aanslag inkomstenbelasting 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een verzuimboete opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft door het indienen van een aangifte inkomstenbelasting 2016 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en gelijktijdig ambtshalve de aanslag en de rentebeschikking verminderd en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar ingediend tegen de door de inspecteur ambtshalve gegeven beschikking de verzuimboete te handhaven. De inspecteur heeft dit bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.3 genoemde uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zitting heeft digitaal via een beeld- en geluidverbinding plaatsgevonden op
21 oktober 2021 in ’s-Hertogenbosch. Aan deze zitting hebben deelgenomen en zijn gehoord [gemachtigde] , zoon en gemachtigde van belanghebbende, alsmede [inspecteur] , namens de inspecteur.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woonde in 2016 in Spanje. Zij is belastingplichtig over haar pensioen in Nederland. Het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting wijst het heffingsrecht over deze inkomsten aan Spanje toe.
2.2.
De uitnodiging, herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte inkomstenbelasting 2016 zijn verzonden naar het bij de Belastingdienst bekende adres. Belanghebbende betwist niet dat zij deze brieven heeft ontvangen.
2.3.
Belanghebbende heeft niet (tijdig) aangifte gedaan. De aangifte had op 1 juli 2017 ontvangen moeten zijn (uitnodiging). Nadien is een herinnering en een
aanmaning verzonden. De uiterlijke datum waarop tijdig aangifte gedaan kon worden was 17 november 2017.
2.4.
Met dagtekening 27 juni 2018 heeft de inspecteur ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 15.055. Gelijktijdig is bij beschikking € 55 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 369.
2.5.
Op 25 januari 2019 - ruim na het verstrijken van de bezwaartermijn - heeft belanghebbende een aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2016 ingediend die door de inspecteur als bezwaar tegen de aanslag en de beschikkingen is aangemerkt. De inspecteur heeft het bezwaar op 26 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Gelijktijdig heeft hij op grond van artikel 9.6 van de Wet IB 2001 de aanslag en de beschikking belastingrente ambtshalve verminderd en de boetebeschikking ambtshalve gehandhaafd.
2.6.
Belanghebbende heeft op 12 april 2019 bezwaar ingediend tegen de onder 2.5 genoemde ambtshalve gegeven beschikking de verzuimboete te handhaven. De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak van 12 juni 2019 ongegrond verklaard.
2.7.
Belanghebbende heeft tegen de onder 2.6 genoemde uitspraak op 8 juli 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.8.
Bij ambtshalve gegeven beschikking van 5 november 2019 heeft de Inspecteur de verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 100.
2.9.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de ambtshalve gegeven beschikking van 5 november 2019 gehandhaafd. .
2.10.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de verzuimboete van € 100 terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de verzuimboete. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft met betrekking tot de verzuimboete en het vertrouwensbeginsel het volgende overwogen:
“Verzuimboete
2.7.
Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Daarbij speelt de mate van verwijtbaarheid van het verzuim geen rol. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake als belanghebbende stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan.
2.8.
Vaststaat dat belanghebbende niet tijdig aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. De verzuimboete is in beginsel dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd. De vraag die zich aandient is of sprake is van avas.
Vertrouwensbeginsel
2.9.
Naar de rechtbank begrijpt doet belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij stelt dat haar zoon namens haar een aantal keer telefonisch contact met de Belastingdienst – de rechtbank begrijpt de Belastingtelefoon – heeft opgenomen. Deze medewerkers gaven aan dat de inkomstenbelasting in Spanje kon worden verricht. Naar aanleiding van de adviezen van deze medewerkers is geen aangifte ingediend, aldus belanghebbende.
2.10.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van de vraag of sprake is van in rechte te beschermen vertrouwen uitsluitend te worden onderzocht en vastgesteld of de door een belanghebbende aangevoerde omstandigheden bij haar de indruk hebben kunnen wekken dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling dan wel een toezegging van de inspecteur. Voor een in rechte te beschermen toezegging is vervolgens vereist dat de medewerker van de Belastingtelefoon kennis heeft kunnen nemen van alle daartoe vereiste bijzonderheden van het betreffende geval, dat de aan die medewerker verschafte, voor diens toezegging relevante gegevens juist zijn, en dat de gedane toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige op nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen.
2.11.
De inspecteur heeft ter zitting betwist dat de medewerkers de door belanghebbende gestelde uitlatingen hebben gedaan. Het is aan belanghebbende om haar stelling aannemelijk te maken. De rechtbank overweegt dat belanghebbende van de gevoerde telefoongesprekken met de medewerkers van de Belastingtelefoon geen schriftelijke verslagen of andere stukken heeft overgelegd of details heeft verstrekt. Dit heeft tot gevolg dat niet bekend is op welke momenten met de Belastingtelefoon contact is opgenomen en De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende geen bewijs heeft aangedragen dat kan leiden tot het oordeel dat de mondelinge uitlatingen van de medewerkers een bewuste standpuntbepaling c.q. toezegging van de inspecteur inhouden waaraan belanghebbende enig vertrouwen kan ontlenen. De enkele stelling van belanghebbende is daartoe onvoldoende. De rechtbank concludeert dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
2.12.
Dat sprake is van andere feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van avas heeft belanghebbende niet gesteld of anderszins aannemelijk gemaakt. Een beroep op avas kan daarom niet slagen.
4.2.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Het hof maakt deze overwegingen van de rechtbank dan ook tot de zijne en voegt daar nog het volgende aan toe.
4.2.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat haar zoon in december 2017 en december 2018 heeft gebeld met de belastingdienst, dat hij in maart 2019 contact heeft gehad met de belastingdienst waaruit is gebleken dat de inkomstenbelasting 2016 en 2017 een uitkomst van nihil hebben en dat hij in augustus 2019 diverse keren contact heeft opgenomen met [A] , [B] en [C] van de belastingdienst.
4.2.2.
Het door belanghebbende op de genoemde contacten gebaseerde beroep op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen, reeds omdat ten tijde van deze contacten met de belastingdienst de uiterlijke datum waarop tijdig aangifte gedaan kon worden (17 november 2017) al was verstreken en het feit waarvoor de verzuimboete aan haar kon worden opgelegd (het laten verstrijken van de termijn voor het doen van tijdige aangifte) al was gepleegd. Ten aanzien van de contacten in 2018 en 2019 geldt bovendien dat de aanslag zelfs al was opgelegd. Belanghebbende heeft geen (nadere) informatie gegeven over contacten met de belastingdienst voor 17 november 2017, waaraan zij vertrouwen zou kunnen ontlenen dat geen aangifte hoefde te worden ingediend.
4.3.
De rechtbank heeft met betrekking tot de hoogte van de boete het volgende overwogen:
Hoogte van de boete
2.13.
De rechtbank acht de opgelegde boete na vermindering tot € 100 passend en uit het oogpunt van normhandhaving geboden. Het betoog van belanghebbende dat het bedrag van de aanslag waarbij de boete is opgelegd nihil is, en daarom (de hoogte van) de boete in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De hoogte van de verzuimboete is namelijk niet afhankelijk van de hoogte van de aanslag. De wetgever heeft er juist voor gekozen de boete wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte niet te koppelen aan de te betalen belasting, zodat deze ook kan worden opgelegd indien geen belasting verschuldigd is. Gelet op voorgaande handhaaft de rechtbank de verminderingsbeschikking van 5 november 2019.”.
4.4.
Het hof acht deze overweging van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Belanghebbende heeft daartegen in hoger beroep geen andere gronden aangevoerd dan in eerste aanleg. Het hof maakt deze overwegingen van de rechtbank dan ook tot de zijne.
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, raadsheer, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.