Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
Artikel 7 – KinderalimentatieOuders verkeren momenteel in een problematische schuldensituatie. Gelet daarop bestaat er geen ruimte om op dit moment te komen tot vaststelling van een bedrag aan kinderalimentatie. De schuldenlast bedraagt in elk geval meer dan €50.000,00. Ouders zullen professionele hulp op financieel vlak (bewindvoerder, schuldhulpverlener) inschakelen om zo spoedig als mogelijk te kunnen komen tot een regeling/WSNP en zo spoedig mogelijk uit de schulden te geraken.”
4.De omvang van het geschil
Indien en voor zover het hof het verzoek van de man toewijst, verzoekt de vrouw het hof in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep te bepalen dat er geen terugbetalingsverplichting bestaat ten aanzien van de tot op heden door de man betaalde kinderalimentatie.
5.De motivering van de beslissing
De man is van mening dat het redelijk is om bij de vaststelling van zijn draagkracht met een gemiddeld bedrag van € 600,- per maand aan gedane reservering(en) voor toekomstige aflossing rekening te houden. Bij een lager bedrag kunnen er in de toekomst financiële problemen ontstaan.
Voor zover de man stelt dat hij bedragen reserveert voor aflossing door deze op de rekening van zijn partner te storten, vraagt de vrouw zich af waarom deze werkwijze wordt gehanteerd. Dit neigt naar schuldeisersbenadeling en daarmee geeft de man er blijk van dat hij gelden buiten derden wenst te houden. Het is onduidelijk waarom de man niet direct bij [lening verstrekker] aflost. Daarnaast blijken de reserveringen alleen uit bankafschriften uit 2021. Het is onbekend of de man ook op dit moment nog gelden op de rekening van zijn huidige partner reserveert. De reserveringen dienen in ieder geval niet in mindering te worden gebracht op de draagkracht van de man.
De vrouw heeft de WSNP met de schone lei afgesloten. De vrouw wil niet wederom in de schulden raken en om deze reden is een terugbetalingsverplichting onredelijk. Daarnaast is het geld opgegaan aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw verzoekt het hof dan ook te bepalen dat de door de man reeds betaalde gelden niet terug hoeven te worden betaald.
In de draagkrachtberekening heeft de rechtbank ten onrechte met een te hoog bedrag aan door de man ontvangen KGB rekening gehouden. Daarmee is zijn draagkracht ten onrechte op € 151,- per maand per kind bepaald. Dientengevolge heeft de man een bedrag van € 53,84 per maand over een periode van 7 maanden teveel betaald. Daarin is zijn belang tot terugbetaling gelegen.
De vrouw heeft echter met het door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde bedrag aan kinderalimentatie van € 151,- per maand per kind nog steeds veel minder ontvangen dan de vastgestelde behoefte van de kinderen. Het ligt derhalve voor de hand dat het geld dat zij ontvangen heeft opgegaan is aan de behoefte van de kinderen.
Daar komt bij dat de vrouw, tot het moment waarop zij kinderalimentatie ontving van de man, in de bijstand heeft gezeten en dat zij met de door ontvangen kinderalimentatie net boven bijstandsniveau zit zodat zij geen ruimte heeft gehad om te reserveren in verband met een mogelijke terugbetaling.
Onder die omstandigheden is naar het oordeel van het hof het belang van de vrouw om niet te hoeven terug te betalen groter dan het belang van de man om terug betaald te worden.
Het hof zal derhalve bepalen dat hetgeen met ingang van 25 maart 2022 tot op heden ter zake van kinderalimentatie door de man teveel is betaald of op hem is verhaald, niet door de vrouw aan de man hoeft te worden terugbetaald.