In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2022, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige was uitgesproken. De moeder voerde aan dat er geen sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de hulpverlening in het vrijwillige kader voldoende was. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, stelde daarentegen dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was vanwege zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en de rol van de ouders in het leven van het kind.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2022 zijn de moeder, de vader en de raad gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere rapportages en de gang van zaken rondom de ondertoezichtstelling. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling was voldaan, maar dat de situatie inmiddels was veranderd. De moeder had inmiddels haar medewerking verleend aan een omgangstraject, wat leidde tot de conclusie dat het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was.
Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de ondertoezichtstelling over de periode vanaf de uitspraak in hoger beroep tot 23 mei 2023 betreft, en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige afgewezen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd voor de periode van 23 mei 2022 tot de datum van de uitspraak. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is verzocht een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.