ECLI:NL:GHSHE:2022:4451

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
200.314.865_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ondertoezichtstelling minderjarige na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2022, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige was uitgesproken. De moeder voerde aan dat er geen sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de hulpverlening in het vrijwillige kader voldoende was. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, stelde daarentegen dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was vanwege zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en de rol van de ouders in het leven van het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2022 zijn de moeder, de vader en de raad gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere rapportages en de gang van zaken rondom de ondertoezichtstelling. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling was voldaan, maar dat de situatie inmiddels was veranderd. De moeder had inmiddels haar medewerking verleend aan een omgangstraject, wat leidde tot de conclusie dat het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de ondertoezichtstelling over de periode vanaf de uitspraak in hoger beroep tot 23 mei 2023 betreft, en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige afgewezen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd voor de periode van 23 mei 2022 tot de datum van de uitspraak. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is verzocht een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 december 2022
Zaaknummer : 200.314.865/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/380795 / JE RK 22-494
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Oers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als informant wordt aangemerkt:
-
[de vader], hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W.F. Van Wijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 22 augustus 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen bij de griffie van het hof op 30 september 2022, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder:
  • deels af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, in die zin dat de uitgesproken ondertoezichtstelling wordt bekrachtigd tot en met de datum van de beschikking in hoger beroep;
  • deels toe te wijzen, in die zin dat de uitgesproken ondertoezichtstelling vanaf de datum van de beschikking in hoger beroep niet langer wordt bekrachtigd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Oers;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Van Wijk.
2.3.1.
De GI is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft [advocaat-stagiaire] , advocaat-stagiaire van mr. Van Oers, als toehoorder bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 mei 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Bij beschikking van 16 februari 2016 is het gezag van de vader
over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat de moeder voortaan alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, te weten van 23 mei 2022 tot 23 mei 2023.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert -samengevat- het volgende aan.
Er is bij [minderjarige] geen sprake van een (ernstige) ontwikkelingsbedreiging, ook niet ten tijde van het uitspreken van de ondertoezichtstelling. De ontwikkeling van [minderjarige] verloopt goed en er zijn geen zorgen over de verzorging of opvoeding door de moeder. Er is sprake van een omgangsondertoezichtstelling en in dat geval gelden er strenge voorwaarden. De moeder wijst op de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295. Verder is in de bestreden beschikking ten onrechte overwogen dat hulp in het vrijwillig kader niet toereikend zal zijn. De moeder verleent haar medewerking aan het omgangshuis. De GI heeft zich hiermee niet bemoeid. Er is geen jeugdbeschermer aangewezen en er is nog steeds geen plan van aanpak opgesteld. De GI vindt de uitvoering van de ondertoezichtstelling kennelijk niet noodzakelijk en andere hulpverlening is niet betrokken. Er is sprake van buiten proportioneel ingrijpen en strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
3.5.
De raad voert het volgende aan.
De ondertoezichtstelling is terecht en op juiste gronden uitgesproken. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] , waartoe de raad verwijst naar de eerdere rapportages van 1 april 2022 en 28 september 2021. Er zijn zorgen over het proces rond de afstammingsvoorlichting. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat hierin concrete stappen worden gezet, maar dat gebeurde steeds niet. De raad weerspreekt dat het enkel gaat om een omgangsondertoezichtstelling, zoals door de moeder is aangevoerd. Er is op dit moment nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] , maar er wordt ten aanzien van het accepteren van de noodzakelijke hulpverlening een (prille) positieve verandering gezien bij de moeder. Er is sprake van een duidelijke beschikking van het hof met de verplichting voor de moeder tot medewerking aan het traject bij het omgangshuis op straffe van een dwangsom. Het traject bij het omgangshuis is op 12 juli 2022 gestart en er worden daadwerkelijk stappen gezet. De raad is hierdoor van mening is dat er een voldoende alternatief is voor het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling. Er zijn zorgen voor de toekomst, maar dat is op dit moment geen reden voor het langer handhaven van de ondertoezichtstelling.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank in de bestreden beschikking terecht en op juiste gronden overwogen dat er is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW en dat het instellen van een ondertoezichtstelling van [minderjarige] op dat moment gerechtvaardigd was. Er zijn zorgen over het proces rond de afstammingsvoorlichting en gebleken is dat de vader en de moeder het niet eens zijn over de rol van de vader in het leven van [minderjarige] . De ouders zijn bij beschikking van het hof van 9 april 2020 verwezen naar [omgangshuis] voor een omgangstraject, maar door de houding van de moeder was dit traject ten tijde van het uitspreken van de ondertoezichtstelling nog niet van de grond gekomen.
3.6.3.
Bijna gelijktijdig met het uitspreken van de ondertoezichtstelling door de rechtbank heeft hof bij beschikking van 19 mei 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:1578) de ouders nogmaals verwezen naar [omgangshuis] voor een omgangstraject en is de moeder bevolen hieraan haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen, zulks op straffe van het verbeuren van een dwangsom. Het traject bij het omgangshuis blijkt intussen op 12 juli 2022 gestart en de moeder verleent hieraan inmiddels haar medewerking. Gelet op deze ontwikkeling is het hof met de raad van oordeel dat, ondanks dat er nog zorgen zijn over [minderjarige] , het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is.
3.6.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd voor zover de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf heden tot 23 mei 2023, en dat het inleidend verzoek van de raad in zoverre alsnog dient te worden afgewezen
.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigd de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2022 voor zover de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf heden tot 23 mei 2023;
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , over de periode vanaf heden tot 23 mei 2023;
bekrachtigt de genoemde beschikking wat betreft de ondertoezichtstelling over de periode van 23 mei 2022 tot heden;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.M.C. Dumoulin en P.M.M. Mostermans en is op 8 december 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.