De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het navolgende aan.
Er is niet aan de gronden van artikel 1:226 lid 1 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) voldaan en volgens de moeder is de beëindiging van haar gezag over de kinderen niet noodzakelijk en niet proportioneel. De beëindiging van het gezag is bovendien in strijd met artikel 8 EVRM.
De moeder is zich er van bewust dat de kinderen verschillende heftige situaties hebben meegemaakt die van invloed zijn op hun ontwikkeling, waardoor er sprake is van kindeigen problematiek. De moeder meent echter dat zij de kinderen in dit kader de nodige hulp kan bieden en zelf in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Zij heeft immers ten behoeve van de ontwikkeling van de kinderen besloten om hulp in te schakelen, welke hulp uiteindelijk heeft geleid tot de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen. Hoewel de uithuisplaatsing van de kinderen voor de moeder ingrijpend is geweest accepteert zij dat het toekomstperspectief van de kinderen niet bij haar ligt.
Dit alles neemt echter niet weg dat de moeder de kinderen de nodige zorg kan bieden;
in de afgelopen jaren heeft zij er immers alles aan gedaan om in overleg met de GI beslissingen ten aanzien van de kinderen te nemen zodat de kinderen de hulp krijgen die zij nodig hebben. Ook vindt de moeder dat zij, in tegenstelling tot wat de rechtbank overweegt, wel in staat is de kinderen de opvoedplus vaardigheden te bieden die zij nodig hebben.
De moeder erkent dat de kinderen zijn beschadigd in de thuissituatie door hetgeen zij hebben meegemaakt. Haar kritische houding jegens de GI en het feit dat zij de afgelopen jaren kritische vragen heeft gesteld aan de GI is door de rechtbank ten onrechte uitgelegd als het geven van onvoldoende erkenning aan hetgeen de kinderen in de thuissituatie hebben meegemaakt.
De moeder betwist verder dat zij met persoonlijke problematiek kampt en onvoldoende ontwikkeling laat zien. De moeder heeft geen persoonlijke problematiek op grond waarvan zij de zorg voor de kinderen niet aan zou kunnen. Het feit dat de moeder zich erbij neer heeft gelegd dat het toekomstperspectief van de kinderen niet bij haar ligt, wil niet zeggen dat zij op afstand als gezaghebbende ouder niet voor de kinderen kan zorgen.
Ook is het onjuist dat de moeder soms haar eigen belangen voor de belangen van de kinderen stelt. De rechtbank is daarbij uitgegaan van feitelijke onjuistheden. De moeder houdt bij al haar wensen en beslissingen rekening met de eventuele nadelige gevolgen die dit op de kinderen kan hebben en zij meent dat zij voldoende inzicht heeft in hetgeen de kinderen nodig hebben.
Er is bij de moeder bovendien sprake van een positieve ontwikkeling, de samenwerking met de pleeg- en gezinshuisouders is verbeterd en evident is dat de moeder belangrijke beslissingen over de kinderen niet tegenwerkt. Dit staat haaks op het oordeel van de rechtbank dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.
De moeder meent dat er een mogelijkheid is tot behoud van haar gezag en voortzetting van de plaatsing van de kinderen bij de pleeg- en gezinshuisouders in het kader van (verlenging van) de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij verwijst in dit verband op de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 17 augustus 2016 (ECLI: GHDHA:2016:2418) en de uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 juni 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:2819). Het gerechtshof 's-Hertogenbosch benadrukt in deze zaak dat het bij de toepassing van artikel 1:266 BW een discretionaire bevoegdheid van de rechter betreft. De moeder kan zich daarom niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat lang(er)durende begeleiding en sturing van de GI vanuit een dwingend kader noodzakelijk is gelet op de opvoedplus vaardigheden die de kinderen vragen en hun problematiek waar de moeder niet altijd (volledig) zicht op heeft. Het feit dat de moeder als gevolg hiervan niet altijd (volledig) zicht heeft op de kindeigen problematiek van de kinderen kan en mag de moeder niet worden aangerekend nu dit zij in het verleden door de GI niet altijd volledig is geïnformeerd over belangrijke zaken aangaande de kinderen.
Tot slot begrijpt de moeder dat het in het belang van de kinderen is dat het contact tussen de moeder en de vader wordt hersteld. De moeder hoopt dan ook dat de GI en de vader hiervoor open staan en de nodige stappen kunnen worden gezet. De moeder erkent de vader als de vader van de kinderen. Als de moeder het gezag behoudt zal zij het contact tussen de vader en de kinderen voortzetten.