ECLI:NL:GHSHE:2018:2819
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ouderlijk gezag en de noodzaak van gezagsbeëindigende maatregelen in het belang van de minderjarige
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2004. De ouders hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 december 2017 aangevochten, waarin hun gezag over de minderjarige was beëindigd. Het hof heeft de zaak op 28 juni 2018 behandeld en geconcludeerd dat de ouders, ondanks hun medewerking aan de hulpverlening, niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De ouders hebben echter betoogd dat zij in staat zijn om voor hun kind te zorgen en dat de gezagsbeëindigende maatregel te vergaand is. Het hof heeft de ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. Na beoordeling van de situatie van de minderjarige, die sinds 2008 onder toezicht staat en in een zorginstelling verblijft, heeft het hof geoordeeld dat de ouders voldoende steun en duidelijkheid bieden aan hun kind. Het hof heeft geconcludeerd dat de beëindiging van het ouderlijk gezag niet noodzakelijk is en dat de huidige maatregelen, zoals ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, voldoende zijn om het welzijn van de minderjarige te waarborgen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover het betreft de beëindiging van het ouderlijk gezag, en het verzoek van de Raad is afgewezen.