In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg over de WOZ-waarde van een onroerende zaak per 1 januari 2019. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 419.000, waartegen belanghebbende bezwaar maakte en concludeerde dat de waarde maximaal € 362.000 zou moeten zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 30 september 2022 zijn de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar verschenen. Het hof heeft het onderzoek aan het einde van de zitting gesloten.
De feiten van de zaak tonen aan dat belanghebbende eigenaar is van een vrijstaande woning met diverse bijgebouwen en een perceel van 620 m2. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning onderbouwd met een taxatierapport van een taxateur, waarin vergelijkingsobjecten zijn gebruikt. Belanghebbende betwist de vastgestelde waarde en stelt dat deze te hoog is. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste wijze heeft bepaald door gebruik te maken van vergelijkingsobjecten en de nodige correcties heeft toegepast.
Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten of het vergoeden van het griffierecht. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 december 2022.