ECLI:NL:GHSHE:2022:4195

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
20-001618-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor feitelijke aanranding en heimelijk filmen in kleedhokje

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen, maar veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid en het heimelijk filmen van een vrouw in een kleedhokje. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 60 uren en een gevangenisstraf van 60 dagen opgelegd, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling, maar het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep voor een deel niet-ontvankelijk is, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en medewerking aan diagnostisch onderzoek. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.234,63, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft ook de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen bevolen, waaronder een smartphone en een computer, die zijn aangetroffen tijdens het onderzoek naar de feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001618-21
Uitspraak : 18 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 juni 2021 in de strafzaak met parketnummer 01-081573-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van – kort gezegd – het in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen (feit 2) en is hij ter zake van ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’ (feit 1) en ‘gebruikmakende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen’ (feit 3) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 58 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft aan het voorwaardelijk strafdeel naast de algemene voorwaarde ook bijzondere voorwaarden verbonden, te weten, kort gezegd: een meldplicht bij Reclassering Nederland, medewerking verlenen aan diagnostisch onderzoek en aan een ambulante behandeling door de [psychiatrisch ziekenhuis] en een verplichting om medewerking te verlenen aan het onaangekondigd door de politie laten controleren van digitale gegevensdragers op kinderporno. Daarbij is tevens reclasseringstoezicht gelast. Voorts heeft de rechtbank onttrekking van de inbeslaggenomen goederen gelast en heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van
€ 1.234,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2018, met verwijzing van de verdachte in de proceskosten, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een gedeelte van € 1.234,63 toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De voeging duurt in hoger beroep van rechtswege voort voor zover de vordering in eerste aanleg is toegewezen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde en bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 is tenlastegelegd en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en dat het hof aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarden zal verbinden een meldplicht, een medewerkingsverplichting aan diagnostisch onderzoek en een ambulante behandelverplichting. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de inbeslaggenomen goederen zal onttrekken aan het verkeer en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van
€ 1.234,63, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit en daarnaast een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging het hof verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen goederen en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van hetgeen onder feit 2 is tenlastegelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1. primairhij op of omstreeks 2 december 2018 te Helmond, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [slachtoffer] (op onverhoedse wijze) van achter benaderd en/of (vervolgens) tussen haar benen en/of (in/bij) haar vagina gegrepen en/of bij haar schaamstreek betast/aangeraakt;
1. subsidiairhij op of omstreeks 2 december 2018 te Helmond, althans in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het moeten ondergaan van de volgende handelingen van verdachte: verdachte heeft die [slachtoffer] (op onverhoedse wijze) van achter benaderd en/of (vervolgens) onder haar rokje en/of tussen haar benen en/of bij haar vagina (geprobeerd) een foto/video (te maken)/gemaakt, waarbij verdachte de vagina en/of schaamstreek en/of (boven)benen van die [slachtoffer] heeft aangeraakt;3.hij op of omstreeks 20 januari 2019 te Helmond en/of Weert, althans in Nederland, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten een onbekend gebleven (vrouws)persoon, aanwezig in een woning en/of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een kleedhokje van een zwembad, een afbeelding (videobestand) heeft vervaardigd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 2 december 2018 te Helmond door een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [slachtoffer] op onverhoedse wijze van achter benaderd en vervolgens tussen haar benen en bij haar schaamstreek betast/aangeraakt;
3.hij op of omstreeks 20 januari 2019 te Helmond en/of Weert, althans in Nederland, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, te weten een onbekend gebleven vrouwspersoon, aanwezig op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een kleedhokje van een zwembad, een afbeelding (videobestand) heeft vervaardigd;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Met betrekking tot feit 1:
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 december 2018 (dossierpagina’s 51-55) voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Plaats delict: [adres 2]
Pleegdatum/tijd: Tussen zondag 2 december 2018 om 03:50 uur en zondag 2
december 2018 om 04:29 uur
(dossierpagina 51)
Ik was gaan stappen en ging met mijn vriendin naar huis. We liepen en ineens werd
ik van achteren tussen mijn benen gegrepen. Als ik geen broekje aan had dan had die met zijn vingers erin gezeten. Gewoon vol in het kruis. Ik keek om en ik zag de man weg rennen.
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 19 december 2018 (dossierpagina’s 57-59) voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
(dossierpagina 58)
In je aangifte heb je gezegd dat je de hand van de verdachte hebt gevoeld,
waar heb je deze hand precies gevoeld?
- Bij mijn kruis, bij mijn vagina.
Wat bedoel je daar mee?
- Dat hij er naar greep. Ik voelde het eerste bij mijn benen, maar daarna voelde ik dat er iets van achteren naar voren greep in mijn kruis.
Hij liep nog wel, maar hij was een beetje gehurkt. En hij deed door zijn beweging mijn rok een beetje omhoog.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 december 2018 (dossierpagina’s 60-61) voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op zondag 2 december 2018, om 04:25 uur werd ik, verbalisant [verbalisant 1] , aangesproken door [betrokkene] . Ik hoorde dat deze zei dat zijn stiefdochter aangerand was. Ik hoorde dat [betrokkene] zei dat het ongeveer één half uur geleden was gebeurd in de wijk het Haagje.
Wij spraken met haar en hoorden dat zij zei dat zij vanuit Friends omstreeks 04:00 uur naar huis liep, samen met vriendin [getuige] . Wij hoorden dat zij zei dat zij vervolgens bijna thuis was en voelde dat er tussen haar benen werd gevoeld en schrok. Wij hoorden dat zij zei dat zij ook een lichtflits zag. Zij schreeuwde toen en zag dat direct achter haar een man wegrende in de richting van het Distelveld.
4.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 7 december 2018 (dossierpagina’s 164-168) voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
(dossierpagina 164)
[slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) en ik waren samen op stap geweest. Toen we bijna bij het huis van
(dossierpagina 165)
[slachtoffer] waren stond er in een keer een meneer achter ons. Hij stond gebukt. Hij hield in zijn hand een zaklamp, een telefoon of zoiets. Ik zag in elk geval een flits. Hij trok het rokje van [slachtoffer] omhoog met zijn andere hand. De man rende vervolgens weg.
Ik had ook gezien dat de man geen schoenen aan had.
(dossierpagina 166)
Ik draaide me om omdat [slachtoffer] in een keer met haar handen haar rokje vastpakte. Ik zag haar schrikken. Ik keek om. Ik zag een man krom staan en een lichtflits. De lichtflits kwam volgens mij uit een telefoon.
Hij draaide snel om en rende weg richting Distelveld.
5.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 20 maart 2019 (dossierpagina’s 183-189), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte [verdachte] :
(dossierpagina 186)
Ik reed richting het spoor van Helmond. Ik zag toen twee dames. Ik vond het wel twee leuke meisjes. Ik heb mijn auto toen ergens geparkeerd.
Ik ben uitgestapt en naar hun toegelopen. Hierna begonnen de meisjes keihard te schreeuwen.
Die meiden liepen echt snel en mijn schoenen zaten los. Ik heb mijn schoenen toen ergens neergezet en ben zonder schoenen doorgelopen. Mijn sokken heb ik aangehouden.
(dossierpagina 187)
Ik heb er dus voor gekozen om mijn schoenen snel uit te doen en op mijn sokken achter die meiden aan te gaan.
Ik schrok ook. Ik ben looppas teruggegaan naar de auto. Ik ren bijna altijd.
(dossierpagina 188)
Opmerking verbalisant: diverse printjes worden getoond. Hierop is te zien dat het regent. Hier een afbeelding dat je de dader ziet rennen (zie de 6 toegevoegde bijlagen).
(
hof: antwoord verdachte)
Ik denk dat ik die (
het hof begrijpt: schoenen) ergens heb neergezet waar ik ze later weer heb opgehaald. Ik herken mezelf op de foto.
6.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2021 – zakelijk weergegeven:
Ik was beveiliger bij [bedrijf] en reed in een bus van het werk.
Ik reed ’s-nachts rond in het uitgaansgebied. Ik was op zondagochtend 2 december 2018 rond 4 uur in het uitgaansgebied van Helmond. Ik zag twee meisjes lopen. Ik had mijn schoenen uit en ben op mijn sokken achter de meisjes aan gegaan. Ik had mijn telefoon in mijn hand.
Met betrekking tot feit 3:
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 december 2018 (dossierpagina’s 132-143) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(dossierpagina 132)
In het opsporingsonderzoek contra:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Adres: [adres 1] (
hof begrijpt: [adres 1])
Postcode: [adres 1]
Woonplaats: Weert
Op 19 maart 2019 is bovengenoemde buiten heterdaad aangehouden en is zijn telefoon van het merk Samsung in beslag genomen onder inbeslagname nummer PL2300-2019042002-5.
Op woensdag 20 maart 2019 op het adres [adres 1] (
hof begrijpt: [adres 1]) te Weert binnengetreden en werden goederen in beslag genomen.
Beslagcode:______ Soort goed:_____Digitaal nummer:
PL2300-2019042002-5 | Samsung G950F | 19-008-001 (
hof begrijpt: 19-0008-001)
(dossierpagina 133)
Ik heb onderzoek gedaan aan de veiliggestelde data van de gegevensdragers.
Ik zie een videobestand dat ogenschijnlijk gemaakt wordt in een kleedhokje van een zwembad. Ik zie dat het videobestand begint en dat de vloer zichtbaar is. Ik zie dat het beeld vervolgens naar boven gaat en dat er een deels naakte manspersoon zichtbaar welke op zijn buik een tattoo heeft. Ik zie het cijfer 19 op zijn buik. Gezien de vorm, positie en grote van de tatoeage herken ik de persoon als zijnde [verdachte] . Mij is bekend uit het overige beeldmateriaal dat [verdachte] op zijn buik een tatoeage heeft met de cijfers 19-04-1990. Ik zie dat het beeld vervolgens over de tussenwand van het kleedhokje gaat en dat er in een ander kleedhokje wordt gefilmd. Ik zie dat in dit kleedhokje een naakte vrouw staat welke een handdoek om haar hoofd heeft en badslippers draagt. Ik zie dat de kleding van de vrouw op het bankje in het kleedhokje ligt.
(dossierpagina 134)
File Name: 20190120130305.mp4
File Path: files\Video\20190120_130305.mp4\sdcard\DCIM\Camera
File Modified Date: 20-1-2019 12:03 utc
Evidence Description: 19-0008-001
Accessibility: Accessible
8.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 4 november 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik een filmpje van een vrouw, die zich aan het omkleden is in een kleedhokje dat van boven en onder open is, heb gemaakt. Zij wist niet dat er gefilmd werd. Dat gebeurde in Center Parcs te Veldhoven.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Door de verdediging is, op gronden als verwoord in de pleitnota, vrijspraak bepleit. Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat ten aanzien van feit 1 onvoldoende bewijs aanwezig is, omdat de aangifte onvoldoende betrouwbaar is nu aangeefster wisselend heeft verklaard en steunbewijs ontbreekt. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging gesteld dat sprake is van een voor publiek toegankelijke plaats, subsidiair dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het heimelijk filmen. Tevens is aangevoerd dat de verdachte een voorkeur heeft voor geklede (non nude) vrouwen en dat hij heeft gehandeld uit een behoefte om te beschermen en beveiligen, aldus de verdediging.
Ten aanzien van feit 1
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. In de nacht van 2 december 2018 liepen twee minderjarige meisjes in Helmond door de regen naar huis na een avond stappen. Toen zij bijna thuis waren, is aangeefster plots tussen haar benen en bij haar schaamstreek aangeraakt. Haar vriendin, getuige [getuige] , heeft verklaard dat ze achter hen een man gebukt/gehurkt zag zonder schoenen, dat hij een telefoon of zaklamp in zijn hand had en dat hij het rokje van haar vriendin omhoog deed. Beide meisjes hebben een flits gezien, ze schrokken en schreeuwden en hebben de man zien wegrennen in de richting van Distelveld.
De verdachte heeft verklaard dat hij 2 december 2018 in de nacht in Helmond heeft gereden, de auto heeft geparkeerd, is uitgestapt en naar de meisjes is toegelopen zonder schoenen aan zijn voeten. Voorts heeft hij verklaard dat de meisjes zijn gaan schreeuwen, dat hij daarvan is geschrokken en dat hij vervolgens is weggegaan.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn standpunt dat aangeefster wisselend heeft verklaard. De verklaringen van aangeefster zijn consistent en worden daarnaast ondersteund door zowel de verklaring van de getuige alsmede deels door de verklaring van de verdachte zelf, zoals blijkt uit de weergave van die verklaringen hierboven. Het hof volgt de verklaring van de verdachte in het dossier niet dat hij de meisjes alleen maar wilde aanspreken om iets te vragen. Van een concrete en aannemelijke reden voor verdachte om diep in de nacht op de openbare weg twee hem onbekende meisjes op zijn sokken achterna te lopen en aan te spreken is niet gebleken, ook niet uit hoofde van zijn functie als beveiliger, en de verdachte laat ook na om duidelijk te maken wat hij de meisjes wilde vragen. Daarnaast acht het hof de verklaring van de verdachte, dat hij zijn schoenen uit had en op zijn sokken naar de meisjes toe is gelopen om de meisjes niet te laten schrikken, volstrekt onaannemelijk.
Ten aanzien van feit 3
Op inbeslaggenomen gegevensdragers van de verdachte is veiliggestelde data bekeken. Hierop zijn foto's en videobestanden aangetroffen vanuit kleedhokjes. Op een videobestand is een naakte vrouw zichtbaar met een handdoek om haar hoofd en met badslippers aan. Zichtbaar is dat de kleding van de vrouw op het bankje in het kleedhokje ligt. De verdachte heeft bekend dat hij een filmpje van een vrouw heeft gemaakt in het zwembad van Center Parcs te Veldhoven.
Het hof acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte in het zwembad van Center Parcs een camera van bovenaf in het kleedhokje waarin een vrouw zich bevond, heeft gebracht, teneinde de vrouw te filmen terwijl zij naakt was. De verdachte heeft verklaard dat hij het filmpje heeft gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw in het kleedhokje toestemming heeft gegeven om te mogen filmen. Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat de tenlastegelegde opname is gemaakt met een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt in de zin van artikel 139f Wetboek van Strafrecht (Sr). De vraag die moet worden beantwoord is of een kleedhokje in een zwembad een niet voor publiek toegankelijke plaats is.
Het bestanddeel niet voor publiek toegankelijke plaatsen komt een andere betekenis toe dan de term ‘besloten lokaal’ van art. 138 Sr. Daarmee wordt voorkomen dat het nemen van foto’s in bijvoorbeeld een café onder deze bepaling zou komen te vallen. Volgens de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Kamerstukken II 2000/01, 27 732, die betrekking hebben op een wijziging van de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht (uitbreiding strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht) is een lokaal voor het publiek toegankelijk als het feitelijk voor eenieder toegankelijk is. Uit de MvT valt af te leiden dat op grond van deze bepaling de vrijheid van de persoonlijke levenssfeer zo goed mogelijk moet worden gewaarborgd (
Kamerstukken II2000/01, 27 732, nr. 3, p. 11). Dat rechtvaardigt een ruime uitleg van het onderhavige bestanddeel: een lokaal dat normaal gesproken feitelijk voor het publiek toegankelijk is, kan onder omstandigheden een niet voor het publiek toegankelijke plaats worden. Daaronder zou bijvoorbeeld een toilet in een op zichzelf voor het publiek toegankelijke plaats kunnen worden verstaan, nu in zijn algemeenheid mag worden aangenomen dat men tijdens toiletbezoek niet wenst te worden bespied (vgl. Rb. Almelo 16 augustus 2011,
LJNBR5076). Hetzelfde geldt voor een omkleedhokje in bijvoorbeeld een zwembad of kleedkamer van een sportvereniging (respectievelijk HR 14 februari 2012,
NJ2012/504; Rb. Noord-Holland 17 maart 2015,
NJFS2015/104) alsmede een hotelkamer (Rb. Oost-Brabant 5 januari 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:44). In de MvT worden ook plaatsen genoemd die uitsluitend toegankelijk zijn voor leden van een vereniging of een bepaald gezelschap en kantoor- en bedrijfsruimten
(onder verwijzing naar:
Kamerstukken II1967/68, 9649, nr. 3, p. 4).
Op grond van het vorenstaande is het hof, anders dan de raadsman heeft bepleit, van oordeel dat een kleedhokje van een zwembad, wanneer dat als zodanig in gebruik is, een niet voor publiek toegankelijke plaats is. Door het kleedhokje af te sluiten, maakte de vrouw duidelijk zich in afzondering en buiten het gezichtsveld van derden te willen aan- of uitkleden.
De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit van het onder 3 tenlastegelegde nu hij van mening is dat het opzet op dit feit ontbreekt. Het hof is echter van oordeel dat de gedraging van de verdachte, waarbij hij een camera boven de afscheiding van een kleedhokje houdt, gericht is geweest op het vervaardigen van een afbeelding (opname). Het hof gaat voorbij aan de stelling van de verdachte dat hij uit veiligheidsoverwegingen de opname heeft gemaakt. Het hof heeft hierbij betrokken dat op de inbeslaggenomen goederen van de verdachte meerdere afbeeldingen zijn aangetroffen van onwetende, al dan niet geklede, meisjes/vrouwen. Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting het hof niet gebleken dat de verdachte voormelde opname aan medewerkers van Center Parcs heeft getoond ten einde aan te kaarten dat de kleedkamers niet zouden deugen. Bovendien had de verdachte om de (on)veiligheid van de pashokjes aan te tonen gebruik kunnen maken van minder indringende, de privacy van anderen schendende alternatieven. Door op voormelde wijze te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw in het pashokje en is sprake van onrechtmatige aantasting van de privacy van deze vrouw.
Het onder voornoemde omstandigheden heimelijk houden van een camera boven de scheidingswand van een afgesloten kleedhokje, teneinde een persoon die zich omkleedt in dat kleedhokje te filmen en/of fotograferen, is naar het oordeel van het hof aan te merken als het heimelijk filmen (het maken van een afbeelding) als bedoeld in artikel 139f Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het vorenstaande worden de verweren verworpen en oordeelt het hof dat het ten laste gelegde onder 1 en 3 wettig en overtuigend is bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest met daarbij een voorwaardelijke ambulante behandeling en een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, door in de nacht op zijn sokken twee minderjarige meisjes te achtervolgen en onverhoeds bij het slachtoffer het rokje op te tillen en haar tussen de benen te betasten/aan te raken. Dergelijke ongewenste ontuchtige handelingen zijn ernstige gedragingen die een grove inbreuk betekenen op de lichamelijke integriteit van dit nog jonge slachtoffer. Het slachtoffer heeft over de gevolgen verklaard dat zij zich na het voorval steeds slechter ging voelen, dat zij niet meer op pad ging met vriendinnen, dat zij alleen nog durfde te slapen met een nachtlichtje aan en in ieder geval gedurende lange tijd een homeopathisch middel nam voor een betere nachtrust. De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het heimelijk filmen van een onbekend gebleven vrouw, terwijl zij zich in een kleedhokje van Center Parcs bevond. Door zich hieraan schuldig te maken, heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Een afgesloten kleedhokje moet een plek zijn waar mensen zich bij uitstek veilig en onbespied moeten kunnen voelen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen verantwoordelijkheid genomen en heeft onvoldoende blijk gegeven van enig inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 september 2022 betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij woont bij zijn moeder, een uitkering heeft, geen cannabis meer gebruikt, dat hij bereid is mee te werken aan diagnostisch onderzoek en weet dat hij hulp en behandeling nodig heeft.
Uit een naar aanleiding van een psychologisch onderzoek van de verdachte uitgebracht rapport van drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, d.d. 6 juli 2022 blijkt dat sprake is van een al langer bestaand, zorgelijk psychiatrisch toestandsbeeld waarbij er sterke aanwijzingen zijn dat sprake is van (complexe) onderliggende pathologie. Hierbij is opgemerkt dat het de voorkeur verdient om nadere diagnostiek bij betrokkene toe te passen, bij voorkeur lopende een behandeltraject en dat vanuit zorgoogpunt zou kunnen worden overwogen om verdachte alsnog de door de reclassering eerder geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof neemt voormeld advies over.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de verdediging is verzocht omdat dit volstrekt onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht termen aanwezig om naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, tevens de bijzondere voorwaarden (meldplicht bij de reclassering, medewerkingsverplichting diagnostisch onderzoek en ambulante behandeling door de [psychiatrisch ziekenhuis] of een soortgelijke zorgverlener) op te leggen.
Redelijke termijn
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. De verdachte is op 19 maart 2019 aangehouden en inverzekeringgesteld, terwijl de rechtbank op 25 juni 2021 – en derhalve niet binnen de geldende termijn van 2 jaren – vonnis wijst. Deze overschrijding valt niet aan de verdachte toe te rekenen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Gelet op geringe duur van de overschrijding en de hoogte van de op te leggen straf ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Het hof zal daarom volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn.
Beslag
De hierna te noemen in beslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen (GSM Samsung G950F en Asus computer/notebook) met daarop strafbaar materiaal – kinderpornografische afbeeldingen – zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan de verdachte werd verdacht is aangetroffen, en deze onder de verdachte in beslaggenomen voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het hof zal daarom de onttrekking aan het verkeer bevelen van deze inbeslaggenomen goederen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.246,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.234,63, bestaande uit € 734,63 materiele schade en € 500,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 2 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering is daardoor, van rechtswege, alleen voor het toegewezen gedeelte van de vordering aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen (aanranding van de eerbaarheid) rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de materiële schade (€ 734,63) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2021. De vordering ziet op de kosten in verband met slaapmedicatie tot de dag van de zitting zodat het hof als ingangsdatum van de verschuldigdheid van de wettelijke rente de datum van de zitting in eerste aanleg aanhoudt. Ten aanzien van het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 2 december 2018.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.234,63. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2018 ten aanzien van de toegewezen immateriële schade en met ingang van 25 juni 2021 ten aanzien van de toegewezen materiële schade, een en ander, tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 139f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
88 (achtentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan
- het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht,
- de medewerking aan huisbezoeken en
- het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
bepaalt dat veroordeelde meewerkt aan diagnostisch onderzoek en zich ambulant laat behandelen door de [psychiatrisch ziekenhuis] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de Reclassering;
de behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft
voor de behandeling;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 computer NOTEBOOK (Asus beslagcode 1484761);
- 1 GSM SCHERM INTACT (Samsung G950F beslagcode 1177917);
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 computer TABLET;
- 1 computer serienr: WX41AC4AK5TT;
- 1 GSM;
- 1 GSM;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.234,63 (duizend tweehonderdvierendertig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 734,63 (zevenhonderdvierendertig euro en drieënzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.234,63 (duizend tweehonderdvierendertig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 734,63 (zevenhonderdvierendertig euro en drieënzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de vergoeding van de immateriële schade op 2 december 2018 en voor de vergoeding van de materiële schade op 25 juni 2021.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 18 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie, Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche- Zeden, onderzoek Thale OBRBC18188 en Camelot OBRBD190Q8, proces-verbaalnummers PL2100-2018243377 (zeden) en PL2100-2019057671 (tbkk), sluitingsdatum 3 maart 2020, doorgenummerde dossierpagina’s 1-206.