ECLI:NL:GHSHE:2022:4099

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
200.317.488_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoekers tegen raadsheren van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Op 20 oktober 2022 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van drie verzoekers, ingediend tegen de raadsheren P.A.M. Pijnenburg, L.B.M. Klein Tank en J.M. van der Vegt. De verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank en hebben op 17 en 19 oktober 2022 een wrakingsverzoek ingediend. In hun verzoek stelden zij dat er gegronde vrees bestond voor partijdigheid van de rechters, onderbouwd met beschuldigingen van partijdigheid en ongepast gedrag. De wrakingskamer heeft de verzoeken echter buiten behandeling gesteld, omdat de verzoekers niet voldeden aan de motiveringseisen van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht. De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren aangedragen die de vrees voor onpartijdigheid konden onderbouwen. Bovendien werd vastgesteld dat de verzoekers misbruik maakten van procesrecht door de rechters te beledigen in hun verzoek. De wrakingskamer besloot dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoekers in deze zaken niet in behandeling zal worden genomen en dat de hoofdzaken voortgezet worden in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van de wrakingsverzoeken.

Uitspraak

Wrakingskamer
Rolnummer : 200.317.488/01
Wrakingsnr. : Wr 384-33-2022
Uitspraak : 20 oktober 2022
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gegeven op de schriftelijke verzoeken als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, ingekomen ter griffie van het hof op 17 en 19 oktober 2022, in de belastingzaken met nummers:
[nummers 1] en [nummers 2] in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:

1.[verzoeker 1] ,

h.o.d.n. [naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
en
[nummer 3] in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:

2.[verzoeker 2]

wonende te [woonplaats] ,
en
[nummer 4] in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:

3.[verzoeker 3] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven ,
strekkende tot wraking van mrs. P.A.M. Pijnenburg, L.B.M. Klein Tank en J.M. van der Vegt, raadsheren in het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, hierna: de raadsheren.
1. Procesverloop
1.1.
Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank in eerste aanleg. De zaken zijn vervolgens bij de belastingkamer van dit hof ingeschreven onder de hiervoor genoemde zaaknummers.
1.2.
Bij op 17 oktober 2022 ter griffie van dit hof ingekomen e-mail en digitaal verzoekschrift heeft verzoeker sub 1. de wraking verzocht van de raadsheren. Bij op 19 oktober 2022 binnengekomen e-mail van de gemachtigde heeft deze, onder het doorsturen van zijn e-mail van 17 oktober 2022 gesteld:

Ik zie dat er op die dag nog 2 zaken meer zijn, [verzoeker 2] en [verzoeker 3] . Ook daarvoor geldt de wraking uiteraard. Eens gespuis, altijd gespuis…”
1.3.
De wrakingskamer heeft de wrakingsverzoeken, zonder daaraan voorafgaande behandeling ter zitting, in raadkamer van 19 oktober 2022 behandeld.
1.4.
De wrakingskamer heeft daarna besloten dat zo spoedig mogelijk op de wrakingsverzoeken zal worden beslist.
2. Beoordeling van het wrakingsverzoek
2.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan elk van de rechters die een zaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Ingevolge artikel 8:16 lid 2 Awb moet een wrakingsverzoek worden gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek voldoet niet aan de motiveringseis als iedere motivering ontbreekt. Daarvan is slechts sprake als ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat in het verzoek geen enkel feit en geen enkele omstandigheid is vermeld waaruit kan volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de desbetreffende rechter schade kan lijden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Een dergelijk verzoek kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb. Bij een verzoek tot wraking moeten op grond van artikel 8:16 lid 3 Awb alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
2.3
In zijn in 1.2 genoemde e-mail en digitaal verzoekschrift heeft (de gemachtigde van) verzoeker sub 1 aangevoerd:

Heden bereikte mij het bericht dat op 11 november 2022 de mondelinge behandeling inzake [verzoeker sub 1.] plaats zal vinden bij uw kennelijk partijdige en kennelijk afhankelijke gerechtshof in den Bosch, met de raadsheren Pijnenburg, Klein Tank en van der Vegt.
Dat is gekend krapuul, tuig van de richel, ongekend gajes, buiten elke mogelijke twijfel verheven en geven alle 3 structureel en bij voortduring blijk persoonlijke en nationale belangen te laten prevaleren boven het algemeen belang van de Unie.
Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 22 februari 2022, RS, ECLI:NL:HR:2022:99, r.o. 50-52 voor recht verklaard;
50 Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon heeft het Hof zijn vroegere rechtspraak over het beginsel van voorrang van het Unierecht voortdurend bevestigd. Dat beginsel verplicht alle instanties van de lidstaten om volle werking te verlenen aan de verschillende normen van de Unie, en het recht van de lidstaten kan niet afdoen aan de werking die op het grondgebied van deze staten aan die verschillende normen is verleend (arrest van 21 december 2021, Euro Box Promotion e.a., C 357/19, C 379/19, C 547/19, C 811/19 en C 840/19, EU:C:2021:1034, punt 250 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
51 Uit deze rechtspraak volgt dat de omstandigheid dat een lidstaat zich beroept op bepalingen van nationaal recht, ook al zijn deze van constitutionele aard, krachtens het beginsel van voorrang van het Unierecht niet kan afdoen aan de eenheid en de werking van het Unierecht. Volgens vaste rechtspraak zijn de gevolgen van het beginsel van voorrang van het Unierecht immers bindend voor alle organen van een lidstaat, zonder dat de nationale bepalingen – waaronder de grondwettelijke – daaraan in de weg kunnen staan (arresten van 17 december 1970, Internationale Handelsgesellschaft, 11/70, EU:C:1970:114, punt 3, en 21 december 2021, Euro Box Promotion e.a., C 357/19, C 379/19, C 547/19, C 811/19 en C 840/19, EU:C:2021:1034, punt 251).
52 Aangezien het Hof bij uitsluiting bevoegd is om het Unierecht bindend uit te leggen (zie in die zin arrest van 2 september 2021, Republiek Moldavië, C 741/19, EU:C:2021:655, punt 45), dient het bij de uitoefening van deze bevoegdheid de draagwijdte van het beginsel van voorrang van het Unierecht te verduidelijken in het licht van de relevante bepalingen van Unierecht, zodat deze draagwijdte niet kan afhangen van de uitlegging van nationale bepalingen of van de uitlegging die een nationale rechter aan Unierechtelijke bepalingen geeft en die niet strookt met die van het Hof (zie in die zin arrest van 21 december 2021, Euro Box Promotion e.a., C 357/19, C 379/19, C 547/19, C 811/19 en C 840/19, EU:C:2021:1034, punt 254).
Gezien de recente uitspraken van dit kennelijk gespuis, van Uw kennelijk partijdig en kennelijk afhankelijk gebleken gerechtshof, waarin de betrokken ‘raadsheren’ uitlegging geven over de draagwijdte en de betekenis van het recht van de Unie, is er op grond van objectieve factoren zeer gegronde vrees voor kennelijk partijdige behandeling!!
Ik wraak betrokken rechters bij deze. Ik merk op dat de wraking van rechters een uitvloeisel is van de werking van artikel 47 Handvest, welk recht met voorrang moet worden toegepast op nationale bepalingen, zoals artikel 8:15 Awb.
Ik wordt graag uitgenodigd voor een mondelinge toelichting bij Uw kennelijk partijdige en kennelijk afhankelijke gerechtshof.”
2.4
De wrakingskamer stelt vast dat dit geen wrakingsverzoeken zijn als bedoeld in de wet en als nader toegelicht in 2.2. Er wordt immers geen enkele omstandigheid genoemd waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In de onjuiste rechtsopvatting van (de gemachtigde van) verzoekers – die, als de wrakingskamer deze goed begrijpt, erop neerkomt dat slechts het HvJEU het Unierecht mag toepassen – is geen wrakingsgrond gelegen. Niet in geschil is immers dat het HvJEU bij uitsluiting bevoegd is om het Unierecht bindend uit te leggen, zoals het zelf ook overweegt. Maar dat betekent niet dat de nationale rechter het Unierecht niet in concrete zaken dient toe te passen.
2.5
De wrakingskamer stelt voorts vast dat verzoekers misbruik maken van procesrecht door een wrakingsverzoek in te dienen dat de kennelijke strekking heeft de rechter te beledigen. De bewoordingen in de eerste en tweede alinea van de in 2.3 geciteerde e-mail en digitaal verzoekschrift en van de op 19 oktober 2022 binnengekomen e-mail geciteerd in 1.2 kunnen niet anders worden begrepen. Gelet hierop zal de wrakingskamer op grond van artikel 8:18, lid 4, Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers in de in aanhef genoemde zaaknummers niet in behandeling wordt genomen.
2.6
In aanmerking genomen hetgeen in 2.4 en 2.5 is overwogen bestaat geen reden voor een mondelinge behandeling.
3. BESLISSING
Het hof:
- stelt de verzoeken tot wraking buiten behandeling;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de zaken met de in aanhef genoemde zaaknummers niet in behandeling zal worden genomen;
- bepaalt dat de hoofdzaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden
ten tijde van het indienen van de wrakingsverzoeken;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers, (de gemachtigde van) de Belastingdienst en de raadsheren.
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 20 oktober 2022 door mrs. J.W. van Rijkom, A.M.G. Smit en J.I.M.W. Bartelds in aanwezigheid van de griffier.