2.3In zijn in 1.2 genoemde e-mail en digitaal verzoekschrift heeft (de gemachtigde van) verzoeker sub 1 aangevoerd:
“
Heden bereikte mij het bericht dat op 11 november 2022 de mondelinge behandeling inzake [verzoeker sub 1.] plaats zal vinden bij uw kennelijk partijdige en kennelijk afhankelijke gerechtshof in den Bosch, met de raadsheren Pijnenburg, Klein Tank en van der Vegt.
Dat is gekend krapuul, tuig van de richel, ongekend gajes, buiten elke mogelijke twijfel verheven en geven alle 3 structureel en bij voortduring blijk persoonlijke en nationale belangen te laten prevaleren boven het algemeen belang van de Unie.
Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 22 februari 2022, RS, ECLI:NL:HR:2022:99, r.o. 50-52 voor recht verklaard; 50 Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon heeft het Hof zijn vroegere rechtspraak over het beginsel van voorrang van het Unierecht voortdurend bevestigd. Dat beginsel verplicht alle instanties van de lidstaten om volle werking te verlenen aan de verschillende normen van de Unie, en het recht van de lidstaten kan niet afdoen aan de werking die op het grondgebied van deze staten aan die verschillende normen is verleend (arrest van 21 december 2021, Euro Box Promotion e.a., C 357/19, C 379/19, C 547/19, C 811/19 en C 840/19, EU:C:2021:1034, punt 250 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
51 Uit deze rechtspraak volgt dat de omstandigheid dat een lidstaat zich beroept op bepalingen van nationaal recht, ook al zijn deze van constitutionele aard, krachtens het beginsel van voorrang van het Unierecht niet kan afdoen aan de eenheid en de werking van het Unierecht. Volgens vaste rechtspraak zijn de gevolgen van het beginsel van voorrang van het Unierecht immers bindend voor alle organen van een lidstaat, zonder dat de nationale bepalingen – waaronder de grondwettelijke – daaraan in de weg kunnen staan (arresten van 17 december 1970, Internationale Handelsgesellschaft, 11/70, EU:C:1970:114, punt 3, en 21 december 2021, Euro Box Promotion e.a., C 357/19, C 379/19, C 547/19, C 811/19 en C 840/19, EU:C:2021:1034, punt 251).
52 Aangezien het Hof bij uitsluiting bevoegd is om het Unierecht bindend uit te leggen (zie in die zin arrest van 2 september 2021, Republiek Moldavië, C 741/19, EU:C:2021:655, punt 45), dient het bij de uitoefening van deze bevoegdheid de draagwijdte van het beginsel van voorrang van het Unierecht te verduidelijken in het licht van de relevante bepalingen van Unierecht, zodat deze draagwijdte niet kan afhangen van de uitlegging van nationale bepalingen of van de uitlegging die een nationale rechter aan Unierechtelijke bepalingen geeft en die niet strookt met die van het Hof (zie in die zin arrest van 21 december 2021, Euro Box Promotion e.a., C 357/19, C 379/19, C 547/19, C 811/19 en C 840/19, EU:C:2021:1034, punt 254).
Gezien de recente uitspraken van dit kennelijk gespuis, van Uw kennelijk partijdig en kennelijk afhankelijk gebleken gerechtshof, waarin de betrokken ‘raadsheren’ uitlegging geven over de draagwijdte en de betekenis van het recht van de Unie, is er op grond van objectieve factoren zeer gegronde vrees voor kennelijk partijdige behandeling!!
Ik wraak betrokken rechters bij deze. Ik merk op dat de wraking van rechters een uitvloeisel is van de werking van artikel 47 Handvest, welk recht met voorrang moet worden toegepast op nationale bepalingen, zoals artikel 8:15 Awb.
Ik wordt graag uitgenodigd voor een mondelinge toelichting bij Uw kennelijk partijdige en kennelijk afhankelijke gerechtshof.”