ECLI:NL:GHSHE:2022:4009

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
200.297.130_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag van rechtsopvolging en aansprakelijkheid voor herstelwerkzaamheden aan gevelbeplating

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vennootschap onder firma [XX] Keukens en haar vennoten tegen [YY] Facilitair B.V. De zaak betreft de aansprakelijkheid voor herstelwerkzaamheden aan granieten gevelbeplating die oorspronkelijk door [YY] Graniet B.V. is aangebracht. In 2004 heeft [YY] Graniet de gevelbeplating aangebracht, maar in 2007 is deze in staat van faillissement verklaard. In 2008 is [geïntimeerde] opgericht, die in 2014 kosteloos herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd. Appellanten stellen dat [geïntimeerde] als rechtsopvolger van [YY] Graniet moet worden aangemerkt en dat zij aansprakelijk is voor de gebreken aan de gevelbeplating. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van appellanten afgewezen, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake is van rechtsopvolging of overname van verplichtingen door [geïntimeerde]. Het hof concludeert dat de overeenkomst met [YY] Graniet niet is voortgezet of overgenomen door [geïntimeerde]. De vorderingen van appellanten zijn afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. Appellanten worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.297.130/01
arrest van 22 november 2022
in de zaak van

1.de vennootschap onder firma [XX] Keukens ,

en haar vennoten
2.
[vennoot 1],
3.
[vennoot 2],
4.
[vennoot 3],
alle gevestigd dan wel wonende te [vestigings/woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als:
[ appellanten],
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Roermond,
tegen
[YY] Facilitair B.V., tevens handelend onder de naam
[handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.P.C. Houben te Weert,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 oktober 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond,
onder zaaknummer 8699134 \ CV EXPL 20-3971, gewezen vonnis van 14 april 2021, tussen [ appellanten] als eisende partijen en [geïntimeerde] als gedaagde partij.

5.Het verdere verloop van de procedure

5.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 26 oktober 2021, waarbij het hof een mondelinge behandeling heeft bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 16 februari 2022,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met productie.
5.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof
overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

De vaststaande feiten
6.1.
In 2004 heeft [YY] Graniet B.V. (hierna: [YY] Graniet ) granieten gevelbeplating aangebracht aan het bedrijfspand van [ appellanten] in [vestigingsplaats] , tegen betaling van € 12.249,73, inclusief btw.
6.2.
In 2006 heeft [YY] Graniet op verzoek van [ appellanten] herstelwerkzaamheden aan de gevelbeplating uitgevoerd.
6.3.
In april 2007 is [YY] Graniet in staat van faillissement verklaard.
6.4.
In april 2008 is [geïntimeerde] opgericht. Volgens het door [geïntimeerde] in het geding gebrachte uittreksel uit het handelsregister legt [geïntimeerde] zich toe op natuursteenbewerking en het exploiteren van natuursteenbedrijven.
6.5.
In 2012 hebben [ appellanten] zich bij [geïntimeerde] gemeld in verband met vlekvorming, scheurvorming, verzakking en het afbreken van gevelplaten. [geïntimeerde] heeft eind 2014 kosteloos herstel verricht aan de gevelbeplating.
6.6.
In september 2018 hebben [ appellanten] zich wederom tot [geïntimeerde] gewend. [ appellanten] hebben schriftelijk aan [geïntimeerde] te kennen gegeven dat
“de platen verzakken en enkele delen (…) al gebroken”zijn en zij hebben haar verzocht te
“bespreken hoe we de zaakgaan oplossen.”In november 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [ appellanten] vervolgens [geïntimeerde] in gebreke gesteld.
6.7.
[geïntimeerde] heeft daarop schriftelijk aan [ appellanten] laten weten de
“vraag cq eis”van [ appellanten] af te wijzen.
6.8.
Ondanks verdere (e-mail)correspondentie tussen (de (toenmalige) gemachtigden van) partijen en een in opdracht van [ appellanten] opgesteld deskundigenrapport zijn partijen niet tot een oplossing gekomen.
Eerste aanleg
6.9.
[ appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, [geïntimeerde] te veroordelen tot het voldoen van een (schade)vergoeding ter grootte van
€ 10.908,55, exclusief btw, als door de door [ appellanten] ingeschakelde deskundige begroot aan herstelkosten, alsmede tot het voldoen van expertisekosten groot
€ 788,00, exclusief btw, en buitengerechtelijke kosten groot € 889,09, exclusief btw, telkens
te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in
de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.10.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
6.11.
Bij het bestreden vonnis van 14 april 2021 heeft de kantonrechter het door [ appellanten] gevorderde afgewezen en [ appellanten] veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
Hoger beroep
vordering
6.12.
[ appellanten] hebben in hoger beroep gevorderd, kort gezegd, het bestreden vonnis te vernietigen, en opnieuw recht doende de vorderingen van [ appellanten] alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.13.
[ appellanten] leggen aan hun vorderingen ook in hoger beroep het volgende ten grondslag.
6.14.
[geïntimeerde] dient als (rechts)opvolger van [YY] Graniet , de initiële contractspartij van [ appellanten] , te worden aangemerkt, althans [YY] Graniet is door [geïntimeerde] overgenomen, althans de (garantie)verplichtingen van [YY] Graniet zijn door [geïntimeerde] overgenomen, althans [geïntimeerde] heeft bij [ appellanten] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij als opvolger van [YY] Graniet heeft te gelden dan wel dat zij de verplichtingen van [YY] Graniet heeft overgenomen. [geïntimeerde] was op grond daarvan, althans op grond van de tussen partijen gemaakte herstelafspraak gehouden in 2018 zorg te dragen voor herstel van de gevelbeplating. [geïntimeerde] heeft dit echter nagelaten, zodat sprake is van een tekortkoming in de nakoming door [geïntimeerde] , althans het handelen van [geïntimeerde] in strijd met de redelijkheid en billijkheid moet worden geacht, zodat tot toekenning van de gevorderde vergoeding moet worden overgegaan.
6.15.
Kort gezegd, gaat het om de vraag of de overeenkomst met de oorspronkelijke opdrachtnemer, [YY] Graniet , is voortgezet, overgenomen of vernieuwd door [geïntimeerde] en [geïntimeerde] aldus gehouden was tot het verrichten van herstelwerkzaamheden aan de gevelbeplating in 2018.
grieven
6.16.
[ appellanten] hebben acht grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis. Deze grieven hebben alle betrekking op de hiervoor vermelde vraag en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Waar nodig zal het hof daarbij ingaan op het door [geïntimeerde] daartegen gevoerde verweer.
Grando Keukens
6.17.
Het hof zal er bij de beantwoording van voormelde vraag veronderstellenderwijs van uitgaan dat met ‘Grando Keukens ’, op wier naam de offerte voor het aanbrengen van de granieten gevelbeplating aan het bedrijfspand van [ appellanten] in 2004 is gesteld, wordt bedoeld [ appellanten]
stelplicht en bewijslast
6.18.
Het hof stelt voorop dat het ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [ appellanten] is, als degenen die zich beroepen op de rechtsgevolgen van het bestaan van de door hun gestelde en door [geïntimeerde] betwiste verbintenis tot het verrichten van herstelwerkzaamheden aan de gevelbeplating aan het bedrijfspand van [ appellanten] , om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de overeenkomst met [YY] Graniet is voortgezet, overgenomen of vernieuwd door [geïntimeerde] .
6.19.
Voor zover [ appellanten] zich op het standpunt stellen dat de bewijslast op [geïntimeerde] dient te rusten, verwerpt het hof dit standpunt.
Ingevolge artikel 150 Rv kan weliswaar uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeien, maar krachtens vaste jurisprudentie kan toepassing van deze uitzondering op de hoofdregel slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden geschieden. Dat een partij in bewijsnood verkeert, is op zichzelf onvoldoende reden voor omkering van de bewijslast en ook de enkele omstandigheid dat de wederpartij van de partij op wie de bewijslast rust het bewijs eenvoudiger kan leveren, is over het algemeen geen grond voor omkering van de bewijslast. Dat in dit geval sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden als grond voor een andere verdeling van de bewijslast hebben [ appellanten] niet althans onvoldoende onderbouwd gesteld.
geen (rechts)opvolging, geen overname ((garantie)verplichtingen)
6.20.
Vast staat dat [YY] Graniet in april 2007 in staat van faillissement is verklaard en dat in april 2008 [geïntimeerde] is opgericht. Reeds vanwege (de wettelijke systematiek van) het faillissement kan van (rechts)opvolging dan wel overname als door [ appellanten] gesteld geen sprake zijn. [geïntimeerde] is een andere entiteit dan [YY] Graniet en is ook met een ander nummer in het handelsregister van de kamer van koophandel ingeschreven.
6.21.
Verder hebben [ appellanten] ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd gesteld om te kunnen concluderen dat de (garantie)verplichtingen van [YY] Graniet door [geïntimeerde] zijn overgenomen dan wel dat sprake is van een expliciete toezegging tot overname van de (garantie)verplichtingen door [geïntimeerde] aan [ appellanten] De door [ appellanten] in het geding gebrachte brieven van 7 februari 2006 en december 2009 en kopieën van de website van [geïntimeerde] , met foto van het bedrijfspand van [geïntimeerde] , alsook het door [ appellanten] in het geding gebracht artikel in een keuken-en-interieurmagazine zijn daartoe onvoldoende.
6.22.
De brief van 7 februari 2006 houdt een kennisgeving in van vervanging van de directeur van [bedrijf a] wegens ziekte. Hieruit kan geenszins worden opgemaakt dat de overeenkomst met [YY] Graniet is voortgezet, overgenomen of vernieuwd door [geïntimeerde] . Dat deze brief op briefpapier van [bedrijf a] is gezet, dat de naam [bedrijf a] ook op de factuur ter zake de in 2004 door [YY] Graniet aangebrachte gevelbeplating staat vermeld en dat deze brief en de factuur van hetzelfde adres afkomstig zijn, maakt dit niet anders. Enig verband tussen deze brief en [geïntimeerde] ontbreekt naar het oordeel van het hof.
6.23.
In de brief van [geïntimeerde] van december 2009 staat onder meer vermeld:
[YY] International wordt [geïntimeerde](…) Na de overname door de [XY] Group heeft [YY] een periode gehad waarin zowel de financiële situatie op orde gebracht moest worden als de organisatie van het bedrijf vergaand gestroomlijnd diende te worden. (…) Allemaal niet gemakkelijk, maar (…) daarom werd ook (…) gewerkt aan de terugkomst van het bedrijf op de (…) markt. Een van de motoren voor de herrijzenis van het aloude bedrijf was de start met luxe designtafels voor de meubelbranche. Deze toevoeging aan het productiegamma gaf de nodige brandstof aan de vernieuwingsspirit, die nu uitmondt in een ge-restyled bedrijf, dat onder de handelsnaam [geïntimeerde] zowel toelevert aan de keukenbranche als aan de meubelbranche. Wij willen u erop attenderen dat met de naamsverandering ook de bankrekening is veranderd, omdat [geïntimeerde] de handelsnaam van [YY] Facilitair B.V. is, waaronder de activiteiten van [YY] International worden voortgezet.”
Zeker bezien in samenhang met het faillissement van [YY] Graniet en de omstandigheid dat [ appellanten] geacht worden op de hoogte zijn van de gevolgen hiervan kan ook uit deze brief niet worden opgemaakt dat de overeenkomst met [YY] Graniet is voortgezet, overgenomen of vernieuwd door [geïntimeerde] . Dat ook deze brief van hetzelfde adres afkomstig is als de brief van 7 februari 2006 en voormelde factuur en dat het logo van [YY] International op deze brief is afgebeeld, maakt dit niet anders.
6.24.
Dat op de website van [geïntimeerde] staat vermeld dat [geïntimeerde]
“een lange historie (…) (meer dan 100 jaar) in de verwerking van natuursteen”heeft, dat [geïntimeerde] op hetzelfde adres is gevestigd als [YY] Graniet , dat op het bedrijfspand van [geïntimeerde] ook nog steeds de naam [YY] International staat vermeld en dat in bedoeld tijdschriftenartikel staat vermeld dat
“Werkbladen producent [YY] in [vestigingsplaats] (…) een nieuwe visie voor haar activiteiten”ontwikkelde en dat
“de naam van het bedrijf veranderd”werd
“in [geïntimeerde] ”, doet aan het vorenstaande niet af.
6.25.
Ook de door [ appellanten] in het geding gebrachte e-mail van 15 juli 2013, waarin [geïntimeerde] aan [ appellanten] te kennen geeft:
“Wij hebben destijds beloofd de gevel te herstellen en deze belofte zullen wij nakomen”, leidt het hof niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat [geïntimeerde] vervolgens in 2014 zonder voorbehoud herstelwerkzaamheden aan de gevelbeplating heeft uitgevoerd, is, ook bezien in samenhang met het vorenstaande, onvoldoende om daaruit te kunnen concluderen dat de overeenkomst met [YY] Graniet is voortgezet, overgenomen of vernieuwd door [geïntimeerde] . Dat het hierbij, zoals [ appellanten] aanvoeren, ging om ‘nogal veel omvattende en kostbare werkzaamheden’, maakt dit niet anders. De enkele toezegging over te gaan tot herstel en het daadwerkelijk uitvoeren van dit herstel maakt niet dat sprake is van enige gebondenheid in de zin van een overeenkomst tussen partijen.
6.26.
Naar het oordeel van het hof moet het er dan ook voor gehouden worden dat er geen sprake is van overname van de (garantie)verplichtingen van [YY] Graniet door [geïntimeerde] dan wel van een expliciete toezegging tot overname daarvan. Daarbij betrekt het hof, net als de kantonrechter, dat het niet logisch voorkomt dat [geïntimeerde] passiva uit een failliete boedel zou overnemen.
geen gerechtvaardigd vertrouwen
6.27.
Evenmin kan op grond van het vorenstaande worden geconcludeerd dat [ appellanten] op grond van de wilsvertrouwensleer, zoals neergelegd in de artikelen 3:33 BW en 3:35 BW, mochten aannemen dat de overeenkomst met [YY] Graniet is voortgezet, overgenomen of vernieuwd door [geïntimeerde] .
6.28.
Op grond van de wilsvertrouwensleer moet de uitleg van een tussen partijen bestaande rechtsverhouding niet alleen worden vastgesteld door een zuiver taalkundige uitleg van de gemaakte afspraken. Hoewel aan de taalkundige betekenis van gebruikte bewoordingen in schriftelijke vastleggingen praktisch vaak wel - relatief veel - gewicht kan toekomen, komt daaraan niet zonder meer beslissende betekenis toe en hangt de uitleg met name af van wat partijen daarover toen tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden of verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
6.29.
Gelet op het faillissement van [YY] Graniet en de omstandigheid dat [ appellanten] geacht worden op de hoogte te zijn van de gevolgen daarvan, mochten [ appellanten] uit de feitelijke constellatie (zie hiervoor onder 6.20 en verder) weliswaar afleiden dat [geïntimeerde] bereid was tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden in 2014, maar mochten zij daaruit, zonder nadere afspraak daarover met [geïntimeerde] , niet afleiden dat [geïntimeerde] als (rechts)opvolger van [YY] Graniet heeft te gelden dan wel dat [geïntimeerde] (de (garantie)verplichtingen van) [YY] Graniet heeft overgenomen.
geen tekortkoming in de nakoming
6.30.
Uit het vorenstaande volgt dat niet is komen vast te staan dat de overeenkomst met [YY] Graniet is voortgezet, overgenomen of vernieuwd door [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] uit dien hoofde in 2018 gehouden was om zorg te dragen voor herstel van de gevelbeplating. Van een tekortkoming in de nakoming door [geïntimeerde] , zoals [ appellanten] stellen, is dan ook geen sprake.
geen strijd met redelijkheid en billijkheid
6.31.
Uit het vorenstaande volgt eveneens dat van handelen van [geïntimeerde] in strijd met de redelijkheid en billijkheid geen sprake is, nu [ appellanten] hieraan dezelfde feitelijke onderbouwing ten grondslag hebben gelegd als aan hun stelling dat sprake is van tekortkoming in de nakoming door [geïntimeerde] .
geen schenking
6.32.
Anders dan [geïntimeerde] aanvoert, zijn de in 2014 door [geïntimeerde] verrichte herstelwerkzaamheden naar het oordeel van het hof niet als schenking in de zin van artikel 7:175 BW aan te merken. [geïntimeerde] heeft bij conclusie van antwoord te kennen gegeven dat zij de herstelwerkzaamheden in 2014 uit commerciële redenen heeft uitgevoerd, omdat partijen een goede relatie met elkaar hadden toen [ appellanten] in 2012 [geïntimeerde] benaderden voor herstel en [ appellanten] regelmatig bestellingen plaatsten bij [geïntimeerde] . Reeds daarmee is van een overeenkomst ‘om niet’ als bedoeld in artikel 7:175 lid 1 BW geen sprake.
aanvulling rechtsgronden
6.33.
Op de voet van artikel 25 Rv is de rechter gehouden de rechtsgronden aan te vullen. Indien een voldoende feitelijke grondslag is aangereikt, dient het hof ambtshalve en onafhankelijk van enige door partijen aangehangen rechtsbeschouwing te onderzoeken of de door de eisende partij tijdens het geding aan diens vordering ten grondslag gelegde feiten die vordering kunnen dragen.
nakoming door een derde
6.34.
Met toepassing van artikel 25 Rv de rechtsgronden van de stellingen van [ appellanten] aanvullend, constateert het hof dat [ appellanten] zich kennelijk beroepen op nakoming van een verbintenis door een derde ( [geïntimeerde] ) als bedoeld in artikel 6:30 lid 1 BW.
6.35.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:30 lid 1 BW kan een verbintenis door een ander dan de schuldenaar worden nagekomen, tenzij haar inhoud of strekking zich daartegen verzet. Niet gebleken is dat de inhoud of strekking van de verbintenis zich verzet tegen nakoming door [geïntimeerde] in plaats van nakoming door [YY] Graniet .
geen onrechtmatige daad
6.36.
In de stellingen van [ appellanten] ligt besloten dat de door [geïntimeerde] als derde verrichte prestatie ondeugdelijk is. Echter zelfs als het hof veronderstellenderwijs ervan uit zou gaan dat het door [geïntimeerde] in 2014 uitgevoerde herstel aan de gevelbeplating ondeugdelijk zou zijn, is bij gebreke van een contractuele relatie tussen partijen voor schadevergoeding op grond van de artikelen 6:74 BW juncto 7:87 BW als gevorderd door [ appellanten] geen plaats ingeval van nakoming door [geïntimeerde] als derde in de zin van artikel 6:30 lid 1 BW. Slechts als het handelen van de derde, [geïntimeerde] , als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW kan worden aangemerkt, kunnen [ appellanten] [geïntimeerde] tot schadevergoeding aanspreken. Uit de feitelijke constellatie valt naar het oordeel van het hof echter niet op te maken dat sprake is van een onrechtmatige daad aan de zijde van [geïntimeerde] . [ appellanten] hebben onvoldoende gemotiveerd gesteld om te kunnen concluderen dat is voldaan aan de vereisten voor onrechtmatige daad, nu zij hun vordering geheel hebben gebaseerd op voortzetting, overname of vernieuwing van de met [YY] Graniet gesloten overeenkomst door [geïntimeerde] en tekortkoming in de nakoming daarvan door [geïntimeerde] . Ook het beroep op redelijkheid en billijkheid is daartoe onvoldoende.
bewijslevering
6.37.
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. [ appellanten] hebben onvoldoende gesteld om aan bewijslevering toe te komen en zij hebben in hoger beroep bovendien niets aangevoerd dat tot andere conclusies aanleiding kan geven.
beslissingen
6.38.
De beslissingen van het hof zijn gebaseerd op de overwegingen die hierboven staan. Hetgeen [ appellanten] in hun grieven en toelichting daarop meer of anders naar voren hebben gebracht, kan aan deze beslissingen niet afdoen en kan derhalve als niet ter zake doende voor de beoordeling verder buiten beschouwing blijven.
Slotsom
6.39.
De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.40.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [ appellanten] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.106,00 aan griffierecht en € 2.228,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep à € 1.114,00 per punt).

7.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 april 2021;
veroordeelt [ appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.106,00 aan griffierecht en op
€ 2.228,00 voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst af het (in hoger beroep) meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en H.F.P. van Gastel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 november 2022.
griffier rolraadsheer