Uitspraak
appellant in hoger beroep,
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: verzoeker,
wonende te Uden,
geïntimeerde in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.C. Meure te Ede,
1.Procesverloop
De verdeling van de overige eenvoudige gemeenschappen van verzoeker en de vrouw is in vorenbedoelde procedure niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Die verdeling is onderwerp van geschil in een bij de rechtbank aanhangige bodemprocedure.
“U laat me niet uitpraten. Er wordt niet naar de werkelijkheid gekeken. Er wordt alleen maar naar de verkoop van de woning gekeken en niet naar het complete pakket. Ten onrechte word ik al 26 maanden benadeeld. Ik word door de vrouw financieel leeg getrokken. De vrouw kleedt mij volledig uit. De advocaten en de rechtbank zijn omgekocht. Daardoor komt de waarheid niet boven tafel. De vrouw zegt dat zij de woonlasten niet kan betalen, maar dat is onjuist.”
2.Beoordeling van het wrakingsverzoek
De voorzitter heeft verzoeker daarop medegedeeld dat hij dat niet moest doen, waaraan verzoeker geen gehoor gaf.
De opstelling van de voorzitter tijdens de mondelinge behandeling op 31 augustus 2022 moet naar het oordeel van de wrakingskamer worden bezien in het licht van de wijze waarop de voorzitter haar taak opvat. Deze taak houdt, naast een gebruikelijke introductie van de zitting en een omschrijving van het ter beslissing voorliggende geschil, onder meer in dat de orde gedurende de behandeling wordt gehandhaafd.
Uit voormelde (poging tot) ordehandhaving kan, naar het oordeel van de wrakingskamer, niet worden afgeleid dat de raadsheren, althans de voorzitter, een vooringenomenheid koesteren jegens verzoeker of dat sprake is van partijdigheid, noch dat bij hem naar objectieve maatstaven de vrees daarvoor kan ontstaan. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel aanleiding kunnen geven, is de wrakingskamer niet gebleken. Dat dit door verzoeker kennelijk anders is ervaren doet daar niet aan af.