ECLI:NL:GHSHE:2022:3997

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
200.307.948_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging kinderalimentatie en minnelijke schuldhulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie en de toepassing van de minnelijke schuldhulpverlening conform de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). De bewindvoerder, die optreedt namens de man, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 december 2021, waarin het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie werd afgewezen. De vrouw heeft verweer gevoerd en de bestreden beschikking bekrachtigd.

Het hof heeft vastgesteld dat de man is toegelaten tot de minnelijke schuldhulpverlening en dat in dit geval het minnelijke schuldhulptraject op dezelfde wijze dient te worden benaderd als het WSNP-traject. De bewindvoerder stelde dat er geen rekening was gehouden met de kinderalimentatie in de berekening van het vrij te laten bedrag (VTLB) door de Kredietbank Nederland. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewindvoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de berekening van het VTLB geen rekening hield met de kinderalimentatie. De vrouw heeft betwist dat de bewindvoerder voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de bewindvoerder niet in staat was om zijn standpunt met voldoende concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. De beslissing van het hof houdt in dat de kinderalimentatie niet op nihil wordt gesteld, en dat de eerdere beschikking van de rechtbank blijft staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.307.948/01
zaaknummer rechtbank : C/02/383605 FA RK 21-1329
beschikking van de meervoudige kamer van 17 november 2022
inzake
[de bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. C.A. Pietsch te Breda,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J.M. van Campen te Breda.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De bewindvoerder is op 11 maart 2022 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
14 december 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 19 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 21 oktober 2021;
  • het V6-formulier van de zijde van de man van 20 september 2022, met bijlagen
(producties 5-9);
- een e-mailbericht van de zijde van de bewindvoerder van 4 oktober 2022, met als bijlagen stukken die deel uitmaken van het procesdossier in eerste aanleg.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 7 oktober 2022 plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de bewindvoerder in de persoon van [vertegenwoordiger] , bijgestaan door mr. A. Koop-van Vliet, kantoorgenoot van mr. C.A. Pietsch;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is met bericht van verhindering niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben tot eind 2018 een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] is door de man erkend. De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.3.
Bij beschikking van 12 maart 2020 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beschikking van 3 december 2009 van de Rechtbank Breda gewijzigd en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, met ingang van 1 januari 2020, vastgesteld op
€ 169,96 per maand. Deze alimentatie bedraagt met ingang van 1 januari 2022 ingevolge de wettelijke indexering afgerond € 178,- per maand.
3.4.
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
8 april 2020 zijn alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de man onder bewind gesteld, met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.5.
Bij vonnis van 23 september 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is het verzoek van de man tot vaststelling van een dwangakkoord ex artikel 287a Faillissementswet (Fw) toegewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man tot wijziging van de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] afgewezen.
4.2.
De enige grief van de bewindvoerder ziet op de draagkracht van de man.
De bewindvoerder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende – met wijziging van de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 maart 2020 – de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met ingang van 16 oktober 2020, dan wel met ingang van 22 december 2020, dan wel met ingang van de datum van indiening van het beroepschrift, op nihil te stellen, althans de bijdrage te verlagen tot een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag per maand en met ingang van een zodanige datum als het hof juist en redelijk voorkomt.
4.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt het hof het verzoek van de bewindvoerder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de man is toegelaten tot de minnelijke schuldhulpverlening en dat in dit geval het minnelijke schuldhulptraject hetzelfde dient te worden benaderd als het WSNP-traject. Uit de vaste rechtspraak van de Hoge Raad van 21 september 2012 en 14 november 2008 (ECLI:NL:HR:2012:BW9247 en LJN BD7589, NJ 2009/52) volgt dat in het geval de WSNP van toepassing is, wordt aangenomen dat de onderhoudsplichtige niet over draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen, behoudens bijzondere omstandigheden. Als bijzondere omstandigheid wordt onder meer aangemerkt de situatie dat het vrij te laten bedrag (hierna: VTLB) door de rechter-commissaris is verhoogd met de door de alimentatieplichtige te betalen kinderalimentatie. Het geschil spitst zich toe op de vraag welke berekening van de Kredietbank Nederland van het VTLB ten grondslag heeft gelegen aan het dwangakkoord en of hierin al dan niet rekening is gehouden met een bedrag aan kinderalimentatie. Indien de grief van de bewindvoerder slaagt en wordt aangenomen dat in de berekening van het VTLB
geenrekening is gehouden met een bedrag aan kinderalimentatie, dient dit ertoe te leiden dat de door de man te betalen kinderalimentatie op nihil wordt gesteld.
5.2.
De bewindvoerder handhaaft het standpunt dat door de Kredietbank Nederland een berekening van het VTLB aan de schuldeisers is overgelegd in het kader van het dwangakkoord, waarbij
geenrekening is gehouden met kinderalimentatie. De bewindvoerder heeft in hoger beroep het dossier overgelegd ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord op grond van artikel 287a Fw. Hieruit blijkt volgens hem klip en klaar dat in die procedure dezelfde VTLB-berekening is gehanteerd als de berekening die hij in eerste aanleg bij F9-formulier van 11 november 2021 heeft overgelegd. De bewindvoerder stelt dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in bovengenoemde jurisprudentie en dat de rechtbank het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderalimentatie voor de periode van het schuldhulptraject ten onrechte heeft afgewezen. De man betaalt nu de kinderalimentatie uit zijn VTLB en zit daardoor ver onder bijstandsniveau.
5.3.
De vrouw handhaaft haar standpunt dat in de berekening van het VTLB die ten grondslag heeft gelegen aan de procedure dwangakkoord, een correctie ten behoeve van de kinderalimentatie is uitgevoerd en er dus geen aanleiding is de kinderalimentatie op nihil te stellen. Zij betwist dat de bewindvoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de VTLB berekening die bij het F9-formulier van 11 november 2021 aan de rechtbank is overgelegd bij het vaststellen dwangakkoord is gehanteerd. Op de laatste pagina van het verzoekschrift tot vaststelling van het dwangakkoord wordt in de derde alinea verwezen naar “de actuele VTLB berekening”. In de bijlagen is dat de berekening die volgt na de pagina waarop als onderwerp "Huidige VTLB berekening" staat. De berekening die daar achter zit, is de VTLB berekening, uitgevoerd op 24 juni 2021. Het verzoekschrift dwangakkoord is ingediend op 25 juni 2021. In deze actuele berekening, die ten grondslag heeft gelegen aan het dwangakkoord, is een correctie toegepast ten behoeve van alimentatie. Voor de vrouw is duidelijk dat er wel degelijk rekening is gehouden met de alimentatieverplichting van de man en dat dus sprake is van een bijzondere omstandigheid, zodat er geen aanleiding is de kinderalimentatieverplichting van de man op nihil te stellen.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.
Het hof is van oordeel dat de bewindvoerder zijn stelling, dat geen rekening is gehouden met een bedrag aan kinderalimentatie in de berekening van het VTLB die ten grondslag heeft gelegen aan het dwangakkoord, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Op basis van de overgelegde stukken en het gemotiveerde verweer van de vrouw acht het hof het veeleer aannemelijk dat in het verzoekschrift dwangakkoord van 25 juni 2021
welrekening is gehouden met een bedrag aan kinderalimentatie: gelet op de verwijzing naar de actuele berekening en de bijgevoegde “huidige VLTB-berekening” gedateerd 24 juni 2021. De berekening die de bewindvoerder op 11 november 2021 aan de rechtbank heeft toegezonden, dateert van 17 december 2020. Deze berekening maakt weliswaar onderdeel uit van het verzoek dwangakkoord, maar slechts als bijlage bij de correspondentie met het LBIO van diezelfde datum in 2020. Het had op de weg van de bewindvoerder gelegen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw en gelet op de onduidelijkheid ten aanzien van voormelde stukken, met meer en andere voldoende concrete feiten en omstandigheden zijn standpunt te onderbouwen. Nu dit is nagelaten, komt het hof tot het oordeel dat de grief van de man faalt, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.5.
Voor zover de bewindvoerder zich op het standpunt stelt dat de kinderalimentatie ook op nihil dient te worden gesteld, indien in de berekening van het VTLB
welrekening is gehouden met een bedrag aan kinderalimentatie, zal het hof hieraan voorbij gaan. Deze stelling is pas tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door de bewindvoerder ingenomen en is bovendien op geen enkele manier concreet onderbouwd. Daar de vrouw bovendien niet in de gelegenheid is hierop voldoende verweer te voeren, wordt aan deze stelling als tardief voorbij gegaan.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 december 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en H.J. Witkamp en is op 17 november 2022 in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. van Laarhoven in tegenwoordigheid van de griffier.