Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellant] , bijgestaan door mr. De Jong;
- de heer [beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen de beschermingbewindvoerder
3.De beoordeling
Het hof houdt zich hierbij aan de thans in de wet opgenomen beoordelingsperiode van vijf jaar en houdt in dit verband geen rekening met kortere periodes als door [appellant] genoemd.
Voorts heeft [appellant] er blijk van gegeven dat hij zich als slachtoffer ziet van hetgeen hem overkomen is, in plaats van minst genomen echt te onderkennen dat hijzelf fouten heeft gemaakt. In het kader van de stelling van [appellant] dat zijn financiële situatie stabiel is, constateert het hof dat sprake is van een aantal te hoge kostenposten die omlaag gebracht dienen te worden. Het hof doelt daarmee op een bedrag van € 100,93 per maand voor de huur van een garage (ter stalling van zijn motor – als niet genoemd in het verzoekschrift of bijlagen daarbij - en inboedel, terwijl zijn appartement naar eigen zeggen amper is ingericht) en op een bedrag van € 38,48 per maand voor mobiel bellen. Ook plaatst het hof vraagtekens bij de verklaring van [appellant] ter zitting van dit hof dat hij een jaar geleden een busje heeft gehad, dat wel was gekeurd (APK) en verzekerd, maar is geschorst (hij mocht er niet meer mee op de openbare weg rijden). Gelet op deze omstandigheden ziet het hof, ondanks hetgeen mogelijk als pleidooi daarvoor is aangedragen door de beschermingsbewindvoerder, thans geen aanleiding tot toepassing van de hardheidsclausule.