3.13Vaststaat dat Woonkwartier heeft aangetoond dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenissen uit de huurovereenkomst, als hiervoor reeds in 3.7.1, 3.7.2. en 3.8 benoemd. Dat zo zijnde is ontbinding van de huurovereenkomst in beeld, behoudens een geslaagd beroep van [appellant] op de tenzij-bepaling. Bij deze afweging neemt het hof het volgende in aanmerking:
a. de tekortkoming van [appellant] was niet van de bijzondere aard of geringe betekenis als bedoeld in art. 6:265 lid 1 BW. Er is een groot risico voor de omgeving geweest door het bewaren en opslaan van illegaal vuurwerk en het fabriceren van vuurwerkbommen in het gehuurde;
b. er is overlast door [appellant] veroorzaakt: hij heeft een vuurwerkbom tot ontploffing gebracht (3.1.2) en (daarmee) schade toegebracht aan de tuinmuur/pilaar en bij de inzet van de EOD is de straat afgezet (vonnis 2.4);
c. enkele omwonenden hebben te kennen gegeven dat [appellant] moet worden uitgezet, anderen dat zij geen “last of hinder” van [appellant] hebben ondervonden - of woorden van gelijke strekking - en dat hij in het gehuurde zou mogen blijven zitten. Dit laatste neemt het onder a. vermelde niet weg. Evenmin dat geen sprake is van een algeheel gevoel van onveiligheid (MvG 16). Immers, wat daarvan zij, het risico als zodanig bestond wel: de EOD - als deskundig te beschouwen, anders dan willekeurige omwonenden - werkte in “bompakken.” Terecht attendeert [appellant] erop dat dat de [straatnaam] niet tot een “warzone” maakte maar het tussen partijen vaststaande grote risico voor de omgeving rechtvaardigde dat wel;
d. het risico op gevaar heeft zich geeffectueerd waar een vuurwerkbom tot ontploffing is gebracht en schade aan de tuinmuur/pilaar is ontstaan. Dat wordt gedeeltelijk gecompenseerd door het vermelde in de tweede alinea van 3.8;
e. de aanwezigheid in het gehuurde van een handelshoeveelheid drugs - het hof heeft (de raadsvrouw van) [appellant] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling de Aanwijzing Opiumwet voorgehouden - houdt niet alleen een zelfstandige tekortkoming met betrekking tot de huurovereenkomst in (3.7.2) maar is naar het oordeel van het hof ook een risicoverhogende omstandigheid met betrekking tot het gehuurde en de omgeving. Woonkwartier dient zich dat als toegelaten instelling als bedoeld in de Woningwet aan te trekken;
f. [appellant] heeft zijn belang bij het gehuurde een en andermaal benadrukt, volgens hem dreigt hij dakloos te worden in geval van ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, m.a.w. de gevolgen van ontbinding. Woonkwartier heeft weliswaar gesteld dat de regio waar [appellant] woont relatief veel sociale huurwoningen heeft (MvA 37) maar dat [appellant] zich binnen redelijke tijd een andere woning kan verwerven is daarmee niet zonder meer gegeven. Dat hij in de huidige markt geen huis kan kopen is voldoende aannemelijk gemaakt. Dat evenwel geheel geen woonruimte kan worden verworven is onvoldoende onderbouwd. Ten slotte geldt in dit kader dat een vordering tot ontbinding en ontruiming het (voorzienbare) gevolg van het eigen handelen van [appellant] ;
g. de omgangsregeling met de (niet 14-jarige maar) 16-jarige dochter (zie ouderschapsplan) van [appellant] vormt eveneens een factor maar dat daaraan bij beëindiging van de huurovereenkomst in het geheel geen inhoud meer gegeven kan worden is onvoldoende onderbouwd; hetzelfde geldt voor zijn standpunt dat hij zonder de huurovereenkomst niet de mantelzorg voor zijn moeder zou kunnen voortzetten;
h. [appellant] wijst op de duur van de huurovereenkomst en het feit dat hij altijd correct de huur heeft betaald. Het komt het hof voor dat dit eigen is aan het karakter van een duur-overeenkomst en het staat niet als zodanig aan ontbinding in de weg.