Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/275436 / HA ZA 20-147)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met productie;
- de memorie van grieven met productie;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in (deels voorwaardelijk) incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in (deels voorwaardelijk) incidenteel appel.
3.De beoordeling
[directeur] , denk je ook nog even aan een bijgewerkt overzicht met een creditering van de aanbetaling van de € 10.000?”
:
In eerste oogopslag zag ik het reeds betaalde (cash bedrag) niet verschijnen. Dit is het bedrag van 11 april 2015 (in [woonplaats] ). check even de mail”
Geachte [medewerker] , [directeur] ,
[directeur] , [medewerker] ,
Los staande van deze discussie heb ik ook nog steeds geen bevestiging van het reeds aanbetaalde bedrag. Dit zou vorige week volgen aldus je sms bericht. Gaarne een response”
Hoi [klant] , het klopt dat er niets is verrekend in de afrekening. Ik laat deze opnieuw opzetten maar dan met if zonder het verschil van de aannemer?”
De aannemer is even een ander probleem waar ik duidelijkheid over moet krijgen met [de aannemer] . Als je de aanbetaling die is ontvangen, crediteert op de initiële rekening dan is dat OK”;
Hallo [klant] , ben je d’r al uit?
Hallo [directeur] ,
Hallo [directeur] , hallo [persoon C] ,
Hallo [klant] , bedankt voor het lijstje met nog uit te voeren punten.
In de twee weken die zijn verstreken hebben we [De kitter] met een collega gezien voor 1 dag voor wat kitwerk en [de schilder] heeft een baan behang gezet. Naar alle correctie werkzaamheden staan nog uit. [De kitter] waagt zich er niet aan zei hij. Hoe gaan we hiermee verder!?
creditering”). Dit verzoek herhaalt [klant] diverse malen in e-mailberichten en sms-berichten aan [Bouwservice B.V.] . Uit die berichten blijkt dat [klant] aanspraak maakt op vermindering van de (openstaande) aanneemsom met de aanbetaling van € 10.000,00 welke dient te worden gecrediteerd. In enkele berichten is gespecificeerd dat het een contante betaling betreft welke op 11 april 2015 te [woonplaats] heeft plaatsgevonden.
ik zal het in orde maken” de indruk gewekt, dat de aanbetaling zou worden verwerkt in het kostenoverzicht. Ook hierna heeft [Bouwservice B.V.] diverse malen als reactie op herhaalde verzoeken van [klant] de aanbetaling te verdisconteren in de openstaande facturen, bevestigd dat de verrekening nog niet heeft plaatsgevonden en bericht, althans de indruk gewekt, dat het openstaande bedrag zou worden aangepast, hetgeen blijkt uit de bewoordingen “
het klopt dat er niets is verrekend in de afrekening. Ik laat deze opnieuw opzetten”en “
Het handigst lijkt mij dat we het geheel aan jou berekenen (…) natuurlijk minus het betaalde voorschot.” Dat [Bouwservice B.V.] zelf per e-mail heeft bevestigd dat “
het geheel” aan [klant] in rekening wordt gebracht “
minus het betaalde voorschot” is voorts in tegenspraak met de (processuele) stelling van [Bouwservice B.V.] dat nimmer een aanbetaling heeft plaatsgevonden. Door [Bouwservice B.V.] is geen duidelijke uitleg voor voornoemde discrepantie gegeven. Evenmin heeft [Bouwservice B.V.] voldoende toegelicht waarom is nagelaten in de gevoerde correspondentie in duidelijke bewoordingen te betwisten dat reeds een aanbetaling heeft plaatsgevonden. Dat dit niet is gebeurd omdat [directeur] zich niet zelf met de operationele en commerciële zaken bezighoudt en pas op het moment van de finale afrekening wilde en zou nagaan of er sprake was van een aanbetaling en dat als die is gedaan hij daarmee dan ook in die afrekening rekening zou houden, acht het hof niet steekhoudend. In het onderhavige geval blijkt juist dat [directeur] zich wel met de financiële afwikkeling bezighield, gelet op zijn aan [klant] verzonden e-mailberichten en sms-berichten daarover (hiervoor geciteerd in 3.1.1. onder d.) Daar komt bij dat een aantal e-mailberichten van [klant] waarin hij verzoekt om creditering in verband met de gestelde aanbetaling is gericht aan de administratiemedewerker ( [medewerker] ) van [Bouwservice B.V.] (en in kopie verzonden aan [directeur] ), zonder dat als reactie daarop van [medewerker] of [Bouwservice B.V.] een duidelijke betwisting van de vermeende betaling is gevolgd.
de afwerking”, “
openstaande werkzaamheden” en “
nog uit te voeren punten”– het werk te keuren en/of op te leveren. Nu uit de berichten blijkt dat sprake was van nog uit te voeren werkzaamheden en opmerkingen van [klant] ten aanzien van het reeds uitgevoerde werk, kan evenmin daaruit worden afgeleid dat het werk op of omstreeks 28 april 2015 en/of 1 mei 2015 reeds gereed was voor oplevering. Dat [klant] de nog uit te voeren werkzaamheden als restpunten heeft beschouwd en daarmee aanvaarding van het werk heeft plaatsgevonden onder aanwijzing van nog enkele af te werken opleverpunten, blijkt evenmin uit voornoemde berichten. De begrippen ‘restpunten’ en ‘opleverpunten’ worden in de berichten van [klant] aan [directeur] niet gebezigd. Evenmin gebruikt [directeur] in zijn reactie op de berichten van [klant] zodanige bewoordingen. Door [Bouwservice B.V.] is evenmin een verslag of andere vastlegging van de tussen partijen gemaakte afspraken naar aanleiding van het overleg op 1 mei 2015 in het geding gebracht waaruit blijkt dat [klant] zodanige conclusies aan dat overleg zou hebben verbonden en/of zulks aan [directeur] heeft bericht. Voor het overige heeft [Bouwservice B.V.] niet onderbouwd op grond van welke mededeling of gedraging van [klant] zij heeft mogen begrijpen dat [klant] het werk onder aanwijzing van restpunten zou hebben aanvaard. Door [Bouwservice B.V.] is dan ook onvoldoende onderbouwd dat het werk gereed was voor oplevering en zij [klant] daarover heeft bericht, dan wel dat [klant] anderszins had kunnen of moeten begrijpen dat [Bouwservice B.V.] met de afspraak van 1 mei 2015 zou hebben beoogd het werk op te leveren waarna het werk voor rekening en risico van [klant] zou zijn. Niet kan worden aangenomen dat [klant] het werk (stilzwijgend) heeft aanvaard of dat het werk als opgeleverd dient te worden beschouwd. De consequenties die de wet in lid 2 en 3 van artikel 7:758 BW verbindt aan oplevering (na stilzwijgende aanvaarding) dienen in dit geval dan ook buiten toepassing te blijven. Gelet op het voorgaande is bewijslevering ter zake van oplevering op of omstreeks 1 mei 2015, de aanvaarding van het werk door [klant] en de afwerking van de opleverpunten niet aan de orde.
plekjes waar de verflak heeft losgelaten.” In zijn e-mailbericht van 28 april 2015 maakt [klant] wederom bezwaar tegen het schilderwerk en de “
afwerking”. Uit het bericht blijkt voorts dat deze punten vóór verzending van het bericht (mondeling) met [Bouwservice B.V.] zijn besproken. Voormelde berichten zijn verstuurd vóór dan wel kort ná het moment dat volgens [Bouwservice B.V.] het werk is afgerond en de openstaande punten tussen haar en [klant] zijn besproken (28 april 2015 en 1 mei 2015). [klant] heeft helder en op tijd zijn bezwaren kenbaar gemaakt ten aanzien van het schilderwerk, zodat niet kan worden aangenomen dat hij zijn klachtplicht heeft geschonden.