ECLI:NL:GHSHE:2022:3938

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
200.299.372_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incassogeschil tussen Bouwservice B.V. en klant met betrekking tot openstaande facturen en verrekening van aanbetaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Bouwservice B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank een deel van de vorderingen van Bouwservice B.V. heeft toegewezen en een deel heeft afgewezen. De zaak betreft een incassogeschil over openstaande facturen voor werkzaamheden die Bouwservice B.V. heeft verricht aan de woning van de klant. De klant betwist de verschuldigdheid van de facturen en beroept zich op verrekening van een aanbetaling van € 10.000,00 en herstelkosten. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de procedure in hoger beroep voortgezet op basis van de stukken van de eerste aanleg. Het hof heeft de grieven van Bouwservice B.V. in principaal appel behandeld en de grieven van de klant in incidenteel appel. Het hof oordeelt dat de klant voldoende heeft aangetoond dat de contante betaling van € 10.000,00 heeft plaatsgevonden en dat Bouwservice B.V. deze betaling niet voldoende heeft betwist. Het hof heeft de vorderingen van Bouwservice B.V. gedeeltelijk afgewezen en de vorderingen van de klant in incidenteel appel eveneens afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in beide instanties gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.299.372/01
arrest van 15 november 2022
in de zaak van
[Bouwservice B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in (deels voorwaardelijk) incidenteel appel,
hierna aan te duiden als “ [Bouwservice B.V.] ”,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in (deels voorwaardelijk) incidenteel appel,
hierna aan te duiden als “ [klant] ”,
advocaat: mr. J.B.Th. van 't Grunewold te Roermond,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 april 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 januari 2021, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [Bouwservice B.V.] als eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie en [klant] als gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/275436 / HA ZA 20-147)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met productie;
  • de memorie van grieven met productie;
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in (deels voorwaardelijk) incidenteel appel;
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in (deels voorwaardelijk) incidenteel appel.
In deze zaak is aanvankelijk op verzoek van [klant] een mondelinge behandeling bepaald. Op verzoek van partijen heeft deze mondelinge behandeling geen doorgang gevonden. Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in het principaal en (deels voorwaardelijk) incidenteel appel
3.1
Feiten
3.1.1.
In rov. 2.1 en 2.2. van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank feiten vastgesteld. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
a. [Bouwservice B.V.] heeft in 2014 en 2015 in opdracht van [klant] verschillende werkzaamheden verricht met betrekking tot de nieuwbouwwoning van [klant] , gelegen aan de [straatnaam] (hierna: de “Woning”):
- door [Bouwservice B.V.] is in augustus 2014 een opgave van eenheidsprijzen verstrekt aan [klant] inzake schilderwerkzaamheden aan (onder meer) de wanden, plafonds, plinten en kozijnen. Voornoemde opgave is door [klant] aanvaard. Op basis van een overeenkomst van aanneming van werk zijn vervolgens in februari en maart 2015 voornoemde werkzaamheden uitgevoerd. Na afronding van de werkzaamheden heeft [Bouwservice B.V.] op 9 april 2015 een calculatie van de (door partijen zo betitelde) “tussenstand” van de kosten van het werk opgesteld, die gebaseerd is op de werkelijk uitgevoerde hoeveelheden vermenigvuldigd met de daaraan toegekende eenheidsprijzen. De tussenstand bedroeg € 16.144,86 (incl. BTW);
- naast de hiervoor genoemde werkzaamheden is door [klant] op een later tijdstip aan [Bouwservice B.V.] opdracht gegeven tot het verrichten van behangwerk en het aanbrengen van plinten. [Bouwservice B.V.] heeft hiervoor twee offertes uitgebracht, te weten op 6 maart 2015 voor een bedrag van € 1.766,94 (incl. BTW) en op 24 maart 2015 voor het bedrag van € 2.742,01 (incl. BTW). Deze werkzaamheden zijn vervolgens ook uitgevoerd door [Bouwservice B.V.] ;
- [Bouwservice B.V.] heeft ook een bedrag van € 2.071,38 aan [klant] in rekening gebracht voor extra schilderwerk (meerwerk) in verband met het bijwerken van beschadigingen aan het stuk- en schilderwerk en extra behangwerk, uitgevoerd in april 2015;
- in september 2015 zijn door [Bouwservice B.V.] herstelwerkzaamheden uitgevoerd aan de Woning.
b. Op 4 mei 2016 heeft [Bouwservice B.V.] [klant] een overzicht verzonden inzake de eindafrekening voor de hiervoor genoemde werkzaamheden. Hierna is op 7 september 2016 de eindfactuur door [Bouwservice B.V.] aan [klant] verzonden. De totaalsom van de in de eindfactuur in rekening gebrachte werkzaamheden bedraagt (€ 16.144,86 + € 1.766,94 + € 2.742,01 + € 2.071,38) € 22.725,18 (incl. BTW).
c. De stucwerkzaamheden in de Woning zijn in eerste instantie uitgevoerd door een stukadoor die is aangeleverd door [persoon A] (hierna: “ [de aannemer] ”), de aannemer van de bouw van de Woning. Deze stukadoor heeft de aan hem opgedragen werkzaamheden niet volledig afgerond. Nadat deze stukadoor zijn werk had neergelegd, zijn stucwerkzaamheden uitgevoerd door [stukadoor] (hierna: “de stukadoor”). [Bouwservice B.V.] heeft zich op het standpunt gesteld dat [klant] opdracht heeft gegeven tot het ter beschikking stellen van de stukadoor. Hij heeft op 17 november 2014 bij factuur met nummer 55441 een bedrag van € 3.824,63 in rekening gebracht aan [klant] voor “herstelwerkzaamheden aan dagkanten” door de stukadoor. De betreffende rekening is later op naam gesteld van [de aannemer] , maar nadat tussen partijen discussie is ontstaan over deze factuur, heeft [Bouwservice B.V.] de rekening uiteindelijk weer op naam van [klant] gezet en van [klant] (in september 2016) betaling geëist.
d. Partijen hebben per e-mail en sms gecorrespondeerd over de te factureren bedragen inzake de werkzaamheden van [Bouwservice B.V.] :
- bij e-mailbericht van 28 april 2015 aan [directeur] (algemeen directeur van [Bouwservice B.V.] ) schrijft [klant] :

[directeur] , denk je ook nog even aan een bijgewerkt overzicht met een creditering van de aanbetaling van de € 10.000?”
[Bouwservice B.V.] reageert bij e-mailbericht van dezelfde datum met
:
“ [klant] , ik laat het in orde maken”;
- in zijn sms-bericht van 4 mei 2016 schrijft [directeur] aan [klant] :
“Goedemorgen [klant] […] Vandaag is de afrekening aan je doorgezet want dat stond nog open. Als er nog iets is hoor ik het wel”;
Op diezelfde datum schrijft [klant] per sms aan [directeur] :

In eerste oogopslag zag ik het reeds betaalde (cash bedrag) niet verschijnen. Dit is het bedrag van 11 april 2015 (in [woonplaats] ). check even de mail”
In zijn e-mailbericht van dezelfde datum aan [medewerker] (werkzaam op het kantoor van [Bouwservice B.V.] ) en in kopie aan [Bouwservice B.V.] schrijft [klant] :

Geachte [medewerker] , [directeur] ,
Ik zal vanavond de aanhangen aan deze mail even doornemen. Wat me wel reeds opvalt is dat de contante betaling van 11 april 2015 te [woonplaats] niet verschijnt in dit overzicht. Het betreft een bedrag van € 10.000. Gaarne een korte bevestiging dat dit bedrag nog niet hierin is mee opgenomen”;
- bij e-mailbericht van 19 mei 2016 aan [medewerker] (voornoemd) en in kopie aan [Bouwservice B.V.] schrijft [klant] :

[directeur] , [medewerker] ,
[…]
Los staande van deze discussie heb ik ook nog steeds geen bevestiging van het reeds aanbetaalde bedrag. Dit zou vorige week volgen aldus je sms bericht. Gaarne een response
[Bouwservice B.V.] reageert later op die dag per sms als volgt:

Hoi [klant] , het klopt dat er niets is verrekend in de afrekening. Ik laat deze opnieuw opzetten maar dan met if zonder het verschil van de aannemer?
In zijn sms-bericht van dezelfde datum aan [Bouwservice B.V.] reageert [klant] als volgt:

De aannemer is even een ander probleem waar ik duidelijkheid over moet krijgen met [de aannemer] . Als je de aanbetaling die is ontvangen, crediteert op de initiële rekening dan is dat OK”;
- [Bouwservice B.V.] schrijft in zijn e-mailbericht aan [klant] op 3 juni 2016:

Hallo [klant] , ben je d’r al uit?
Het handigst lijkt mij dat we het geheel aan jou berekenen en jij zelf met de aannemer verrekend natuurlijk minus het betaalde voorschot. Laat maar weten.”
[klant] reageert op dezelfde dag per e-mail:
“Beste [directeur] ,
[…] Ik ben trouwens nog altijd wachtende op de correctie van de reeds gemaakte aanbetaling van April vorig jaar. Kun je mij dit doen toekomen? c.q. de initiële factuur van 16K crediteren met dat bedrag?”
-[klant] bericht [Bouwservice B.V.] vervolgens bij e-mailbericht van 10 juni 2016:
“Beste [directeur] ,
Nog steeds geen correctie ontvangen voor de reeds betaalde gelden. Gaarne deze aanleveren.”
- op 11 juni 2016 reageert [directeur] als volgt:
“Hallo [klant] , ik maak alles in orde zodra je me aangeeft hoe je de kosten van de stukadoor gefactureerd wilt zien
[klant] reageert per e-mail van dezelfde datum:
“ [directeur] ,
Wat heeft de aanbetaling voor het schilderwerk te maken met het stukadoorswerk waar een dispuut over bestaat bij jou en [de aannemer] (…)
Ik verwacht een accurate facturering waarbij de aanbetaling van € 10.000 van April 2015 wordt verwerkt.”
e. Ook hebben partijen gecorrespondeerd over de afronding van de werkzaamheden:
- bij e-mailbericht van 17 april 2015 bericht [klant] aan [Bouwservice B.V.] :

Hallo [directeur] ,
Een paar voorbeelden van het bijgewerkte wat voor mijn gevoel nog niet akkoord is. Enkele plinten hebben nog plekjes waar de verflak heeft losgelaten. Kan jij hier een actie op uit zetten dat [de schilder] dit begin komende week oppakt daar vrijdag de verhuisdag is
Bij het mailbericht zijn foto’s gevoegd van het schilderwerk;
- in zijn e-mailbericht van 28 april 2015 aan [Bouwservice B.V.] , bericht [klant] :

Hallo [directeur] , hallo [persoon C] ,
Zoals met mijn vrouw en [Bouwservice B.V.] besproken, een overzicht van openstaande werkzaamheden. (…)
Schilderen
- Enkele deuren zijn niet dekkend gelakt
- Enkele plinten/omlijstingen nog niet dekkend gelakt
- Achterwand van de toilet beneden is nog niet geschilderd
Afwerking
Bij sommige wanden is men bij het opschuren van de wanden er eerder overheen gevlogen dan dat er goed naar is gekeken en kuiltjes c.q. groeven niet opgevuld voor of tijdens het schilderen ofschoon dit wel had moeten gebeuren.
Op andere punten is men gaan sausen en bij enkele spots en stopcontacten zie je “saus ringen” waarbij men eerst had moeten schuren alvorens het bij te werken. (…)
Wellicht kunnen we los van uitstaande punten, de afwerking de komende vrijdag samen even bespreken (…)
Ik heb ondanks wat punten her en der die men meteen had kunnen tackelen, het volste vertrouwen erin dat het in orde komt”;
- [Bouwservice B.V.] reageert dezelfde dag per e-mail:

Hallo [klant] , bedankt voor het lijstje met nog uit te voeren punten.
Vrijdag is voor mij prima. 13:00 uur als het schikt?
We zullen de schilderwerkzaamheden deze week bijwerken.
(...)
Verder zal ik de tackel punten ook bekijken, hoe deze op te lossen.
Dit komt wel goed lijkt me”;
- per sms bericht [klant] [Bouwservice B.V.] op 5 juni 2015 als volgt:

In de twee weken die zijn verstreken hebben we [De kitter] met een collega gezien voor 1 dag voor wat kitwerk en [de schilder] heeft een baan behang gezet. Naar alle correctie werkzaamheden staan nog uit. [De kitter] waagt zich er niet aan zei hij. Hoe gaan we hiermee verder!?
Op veel plekken is er gewoon met de pet naar gegooid en ik zie geen verbetering
Bij het bericht zijn een drietal foto’s gevoegd.
f. Nadat [Bouwservice B.V.] bij e-mailbericht van 9 september 2016 opnieuw betaling (van de eindafrekening en de factuur inzake de stucwerkzaamheden uit 2014) heeft gevorderd, heeft [klant] bij brief van zijn advocaat van 20 september 2016 de verschuldigdheid van de factuur inzake de stucwerkzaamheden betwist en aanspraak gemaakt op verrekening van de aanbetaling ad € 10.000,00 en (vervangende) herstelkosten. De advocaat van [Bouwservice B.V.] reageert bij brief van 28 oktober 2016. Hierna hebben partijen met inzet van hunner beider advocaten gepoogd de zaak minnelijk op te lossen.
g. Op 24 april 2016 heeft in aanwezigheid van [klant] , [Bouwservice B.V.] en hun advocaten een inspectie van het werk plaatsgevonden door ing [xx] van EFF EFF Bouwpathologie. De bevindingen van de inspectie zijn vervat in het met partijen gedeelde briefrapport (hierna: “Rapport [xx] ”) van 1 juli 2020.
h. [klant] heeft hierna erkend een bedrag van € 9.103,36 (vermeerderd met rente) aan [Bouwservice B.V.] verschuldigd te zijn en op 4 juli 2020 een bedrag ad € 9.817,84 aan [Bouwservice B.V.] voldaan, middels storting op de kwaliteitsrekening van het kantoor van de advocaat van [Bouwservice B.V.] .
3.2.
Het geschil
geschil in eerste aanleg
in conventie
3.2.1.
In eerste aanleg vorderde [Bouwservice B.V.] (in conventie), kort gezegd, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [klant] te veroordelen aan [Bouwservice B.V.] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen:
- het bedrag ad € 29.548,81, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom ad € 26.549,81 vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en de wettelijke rente over de incassovergoeding ad € 1.040,50 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- een vergoeding voor de proceskosten van deze procedure, salaris raadsman daaronder begrepen, welk bedrag te vermeerderen is met de wettelijke rente daarover vanaf de 2e dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- een vergoeding voor de nakosten, te weten € 157,00 zonder betekening en € 239,00 indien betekening plaatsvindt.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [Bouwservice B.V.] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [Bouwservice B.V.] stelt dat [klant] de met haar gesloten overeenkomsten van aanneming van werk en de overeenkomst tot het ter beschikking stellen van een stukadoor dient na te komen. [Bouwservice B.V.] is haar verplichtingen volledig nagekomen. Het uitgevoerde werk is opgeleverd, omdat het na afwerking van een aantal opleverpunten door [klant] is goedgekeurd. De stukadoor is in opdracht van [klant] door [Bouwservice B.V.] ter beschikking gesteld. De door de stukadoor gewerkte uren zijn door [Bouwservice B.V.] aan [klant] gefactureerd op basis van de tussen hen daarover gemaakte afspraak. Ondanks sommatie zijn de eindfactuur van € 22.725,18 en de factuur met nummer 55441 voor een bedrag van € 3.824,63 voor de stucwerkzaamheden niet betaald. [klant] is in verzuim geraakt, omdat hij niet binnen de overeengekomen betalingstermijn van acht dagen heeft betaald, steeds aldus [Bouwservice B.V.] .
3.2.3.
[klant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
in voorwaardelijke reconventie
3.2.4.
In eerste aanleg vorderde [klant] (in reconventie) dat, kort weergegeven, indien in conventie komt vast te staan dat hij (al dan niet gedeeltelijk) aansprakelijk is voor betaling aan [Bouwservice B.V.] van de factuur voor de kosten van de werkzaamheden van stukadoor, [Bouwservice B.V.] alsdan wordt veroordeeld om aan [klant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 7.214,55, vermeerderd met wettelijke rente en proces- en nakosten.
3.2.5.
Daaraan legt [klant] ten grondslag dat het bedrag van € 7.214,55 op de kosten ziet die moeten worden gemaakt om de gebreken in het stucwerk te herstellen. [klant] baseert de vordering op de calculatie uit het Rapport [xx] . [klant] stelt dat, indien hij wordt veroordeeld tot betaling van de factuur ter zake de werkzaamheden van de stukadoor, de gebreken in het door hem uitgevoerde werk aan [Bouwservice B.V.] kunnen worden toegerekend.
3.2.6.
[Bouwservice B.V.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
in conventie en reconventie
3.2.7.
In het eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [Bouwservice B.V.] (gedeeltelijk) toegewezen tot een bedrag van € 11.845,19 (vermeerderd met rente en verminderd met het reeds door [klant] betaalde, uitvoerbaar bij voorraad) en de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering in voorwaardelijke reconventie is onbesproken gebleven.
geschil in hoger beroep
in principaal appel
3.2.8.
[Bouwservice B.V.] heeft in principaal appel zes grieven aangevoerd. [Bouwservice B.V.] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis voor zover haar vorderingen zijn afgewezen en de vorderingen van [klant] zijn toegewezen en tot het alsnog toewijzen van al haar vorderingen en het afwijzen van de vorderingen van [klant] , met veroordeling van [klant] in de proceskosten in beide instanties (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.9.
[klant] heeft de grieven bestreden. Hij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep voor zover niet in incidenteel appel bestreden, tot vernietiging daarvan voor zover in incidenteel appel bestreden en tot niet-ontvankelijkverklaring van [Bouwservice B.V.] in haar vordering, met veroordeling van [Bouwservice B.V.] in beide instanties (vermeerderd met rente en kosten en uitvoerbaar bij voorraad).
in (deels voorwaardelijk) incidenteel appel
3.2.10.
[klant] heeft in incidenteel appel twee grieven aangevoerd. Hij heeft, kort weergegeven, geconcludeerd tot het alsnog toewijzen van zijn (voorwaardelijke) vordering in incidenteel appel met veroordeling van [Bouwservice B.V.] in de proceskosten.
3.2.11.
[Bouwservice B.V.] heeft de grieven in incidenteel appel bestreden. Zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [klant] in het incidenteel appel en tot veroordeling van [klant] in de proceskosten in het incidenteel appel (uitvoerbaar bij voorraad).
in principaal en incidenteel appel
3.2.12.
Het hof zal hierna de grieven in principaal en incidenteel appel per geschilpunt behandelen: de gestelde contante betaling door [klant] (3.3.), de factuur betreffende de stucwerkzaamheden uitgevoerd door [stukadoor] (3.4.), de door [klant] gevorderde herstelkosten (3.5.), de meerwerkfactuur van [Bouwservice B.V.] (3.6.), de gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen van [Bouwservice B.V.] (3.7), de gevorderde buitengerechtelijke kosten (3.8.) en proceskosten (3.9.).
3.3
De contante betaling
3.3.1.
Grief 1 in principaal appel is gericht tegen rechtsoverwegingen 4.4. tot en met 4.8 van het bestreden vonnis waarin de rechtbank heeft overwogen dat de door [klant] gestelde contante betaling van € 10.000,00 is komen vast te staan en de aan [Bouwservice B.V.] toe te wijzen hoofdsom met dit bedrag dient te worden verminderd. [Bouwservice B.V.] betoogt in de kern dat het beroep van [klant] op de (contante) (aan)betaling een bevrijdend verweer betreft zodat de bewijslast van de betaling op [klant] rust, welk bewijs door de rechtbank niet aan [klant] is opgedragen en door [klant] ook niet is geleverd.
3.3.2.
Het hof oordeelt daarover als volgt. [klant] heeft uitvoerig met stukken onderbouwd dat de aanbetaling van € 10.000,00 zoals door hem is gesteld in april 2015 heeft plaatsgevonden. Met een verwijzing naar de agenda van zijn moeder over de periode 1 januari 2015 tot en met 3 mei 2015 heeft [klant] onderbouwd dat hij een bedrag van € 10.000,00 in contanten van zijn moeder heeft ontvangen welk bedrag bestemd was voor een aanbetaling aan [Bouwservice B.V.] . Voorts heeft [klant] inzicht gegeven in bankopnamen door zijn moeder gedaan in de periode juni 2014 tot en met mei 2015, waaruit in samenhang bezien met de notities uit voornoemde agenda blijkt dat zijn moeder meerdere malen geld van haar bankrekening heeft opgenomen en vervolgens bedragen aan [klant] ter beschikking heeft gesteld voor verschillende contante betalingen in het kader van de bouw van de Woning. Door [klant] is voorts toegelicht dat uit de aantekeningen in de agenda zijn moeder blijkt dat zij op 10 april 2015 een envelop met € 10.000,00 ten behoeve van [Bouwservice B.V.] overhandigt en dat zij op 11 april 2015 noteert dat [klant] dit bedrag aan [Bouwservice B.V.] heeft betaald. Deze notities corresponderen met de door [klant] gestelde betalingsdatum, te weten 11 april 2015. Het bedrag van € 10.000,00 stemt voorts overeen met de verlangde aanbetaling van (ongeveer) de helft van de aanneemsom: de tot dan toe uitgebrachte offertes van [Bouwservice B.V.] (eind 2014 en maart 2015) voor de schilderwerkzaamheden (exclusief meerwerk), het behangwerk en het aanbrengen van de plinten bedroegen immers € 20.653,80 (incl. BTW)).
3.3.3.
Dat voornoemd bedrag contant is betaald wordt voorts ondersteund door de tussen partijen gevoerde e-mailcorrespondentie en verzonden sms-berichten in de periode 28 april 2015 tot en met 10 juni 2016 (hiervoor geciteerd in rov. 3.1.1. onder d.) Daaruit blijkt dat [klant] op 28 april 2015 – dat wil zeggen binnen drie weken nadat de gestelde contante aanbetaling heeft plaatsgevonden (volgens [klant] op 11 april 2015) – [Bouwservice B.V.] voor het eerst heeft verzocht de reeds door hem gedane aanbetaling in het kostenoverzicht te verwerken (“
creditering”). Dit verzoek herhaalt [klant] diverse malen in e-mailberichten en sms-berichten aan [Bouwservice B.V.] . Uit die berichten blijkt dat [klant] aanspraak maakt op vermindering van de (openstaande) aanneemsom met de aanbetaling van € 10.000,00 welke dient te worden gecrediteerd. In enkele berichten is gespecificeerd dat het een contante betaling betreft welke op 11 april 2015 te [woonplaats] heeft plaatsgevonden.
3.3.4.
Daartegenover heeft [Bouwservice B.V.] in zijn berichten aan [klant] onvoldoende duidelijk betwist dat de gestelde aanbetaling heeft plaatsgevonden. Het had voor de hand gelegen dat [Bouwservice B.V.] gelet op de herhaalde en gespecificeerde verzoeken van [klant] zou hebben gereageerd met een duidelijke ontkenning dat op 11 april 2015 een bedrag in contanten is aanbetaald in Nuth als de contante betaling niet zou hebben plaatsgevonden. In dat geval had voorts op zijn weg gelegen in antwoord op de e-mails en sms-berichten van [klant] duidelijk uit te sluiten dat een dergelijke betaling heeft plaatsgevonden. Dat heeft [Bouwservice B.V.] niet gedaan. In plaats daarvan heeft hij reeds in april 2015, dus kort nadat de vermeende aanbetaling heeft plaatsgevonden, als reactie op het verzoek tot creditering door [klant] bevestigd, dan wel met de bewoordingen “
ik zal het in orde maken” de indruk gewekt, dat de aanbetaling zou worden verwerkt in het kostenoverzicht. Ook hierna heeft [Bouwservice B.V.] diverse malen als reactie op herhaalde verzoeken van [klant] de aanbetaling te verdisconteren in de openstaande facturen, bevestigd dat de verrekening nog niet heeft plaatsgevonden en bericht, althans de indruk gewekt, dat het openstaande bedrag zou worden aangepast, hetgeen blijkt uit de bewoordingen “
het klopt dat er niets is verrekend in de afrekening. Ik laat deze opnieuw opzetten”en “
Het handigst lijkt mij dat we het geheel aan jou berekenen (…) natuurlijk minus het betaalde voorschot.” Dat [Bouwservice B.V.] zelf per e-mail heeft bevestigd dat “
het geheel” aan [klant] in rekening wordt gebracht “
minus het betaalde voorschot” is voorts in tegenspraak met de (processuele) stelling van [Bouwservice B.V.] dat nimmer een aanbetaling heeft plaatsgevonden. Door [Bouwservice B.V.] is geen duidelijke uitleg voor voornoemde discrepantie gegeven. Evenmin heeft [Bouwservice B.V.] voldoende toegelicht waarom is nagelaten in de gevoerde correspondentie in duidelijke bewoordingen te betwisten dat reeds een aanbetaling heeft plaatsgevonden. Dat dit niet is gebeurd omdat [directeur] zich niet zelf met de operationele en commerciële zaken bezighoudt en pas op het moment van de finale afrekening wilde en zou nagaan of er sprake was van een aanbetaling en dat als die is gedaan hij daarmee dan ook in die afrekening rekening zou houden, acht het hof niet steekhoudend. In het onderhavige geval blijkt juist dat [directeur] zich wel met de financiële afwikkeling bezighield, gelet op zijn aan [klant] verzonden e-mailberichten en sms-berichten daarover (hiervoor geciteerd in 3.1.1. onder d.) Daar komt bij dat een aantal e-mailberichten van [klant] waarin hij verzoekt om creditering in verband met de gestelde aanbetaling is gericht aan de administratiemedewerker ( [medewerker] ) van [Bouwservice B.V.] (en in kopie verzonden aan [directeur] ), zonder dat als reactie daarop van [medewerker] of [Bouwservice B.V.] een duidelijke betwisting van de vermeende betaling is gevolgd.
3.3.5.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft [klant] uitvoerig met stukken onderbouwd dat de betaling zoals door hem gesteld heeft plaatsgevonden. Verwezen wordt naar het hiervoor in rov. 3.3.2 en 3.3.3 overwogene in onderling verband en samenhang bezien. Hiertegenover acht het hof de betwisting van [Bouwservice B.V.] onvoldoende, in het bijzonder omdat [Bouwservice B.V.] , hoewel dat op meerdere momenten op haar weg heeft gelegen, nimmer duidelijk heeft weersproken dat deze betaling heeft plaatsgevonden en zij voor dit nalaten geen deugdelijke verklaring heeft gegeven zoals hiervoor is uiteengezet in rov. 3.3.4. Het hof moet dan ook als vaststaand beschouwen dat de contante betaling van € 10.000,00 heeft plaatsgevonden als door [klant] gesteld en door [Bouwservice B.V.] niet voldoende betwist (artikel 149 lid 1 Rv). Bij deze stand van zaken komt het hof aan (tegen)bewijslevering niet toe.
Ten aanzien van het getuigenbewijsaanbod van [Bouwservice B.V.] merkt het hof nog het volgende op.
[Bouwservice B.V.] heeft haar stellingen dienaangaande niet met stukken onderbouwd. Zo heeft zij geen inzage verstrekt in haar financiële administratie ter onderbouwing van haar stelling dat geen factuur voor of contante betaling door [klant] van € 10.000,00 is geregistreerd. Gelet op de gemotiveerde onderbouwing van [klant] dat contante betaling heeft plaatsgevonden en de stand van deze procedure (in hoger beroep), had het op de weg van [Bouwservice B.V.] gelegen haar stelling gemotiveerd te onderbouwen. Dit heeft [Bouwservice B.V.] niet gedaan.
Dat [directeur] in 2015 op zaterdagen zelden of nooit op kantoor was, sluit voorts niet uit dat [directeur] op zaterdag 11 april 2015 wel op kantoor aanwezig was ten tijde van de gestelde betaling van € 10.000,00, zodat deze stelling indien bewezen, niet tot het oordeel kan leiden dat in casu de aanbetaling niet heeft plaatsgevonden.
Uit de algemene voorwaarden van [Bouwservice B.V.] en verklaringen van [directeur] blijkt dat in de praktijk contante betalingen worden geaccepteerd, zij het onder voorwaarden. Voor zover [directeur] stelt dat in dit geval geen contante betaling door [klant] aan medewerkers van [Bouwservice B.V.] zijn gedaan omdat er nooit contante betalingen werden geaccepteerd, verdraagt dat zich niet met haar algemene voorwaarden en heeft zij dat onvoldoende feitelijk onderbouwd.
De stelling van [directeur] dat [Bouwservice B.V.] zich niet met de financiële afwikkeling van een project bezighield, totdat het project volledig is afgerond, doet evenmin ter zake. In het onderhavige geval blijkt bovendien juist dat [directeur] zich wel met de financiële afwikkeling bezighield, gelet op zijn aan [klant] verzonden e-mailberichten en sms-berichten daarover (hiervoor geciteerd in 3.1.1. onder d.).
Dat in dit geval geen contante betaling zou zijn ontvangen, omdat daarmee sprake is van btw-ontduiking, is geen redengevende betwisting. Door [klant] is immers toegelicht dat [Bouwservice B.V.] conform haar algemene voorwaarden (in voorkomende gevallen) contante betalingen accepteert, daarmee zulke betalingen in haar administratie kunnen worden verwerkt, zodat het in fiscale zin daarmee (noch voor [klant] noch voor [Bouwservice B.V.] ) uitmaakt of een betaling al dan niet contant geschiedt.
3.4.
Factuur stucwerkzaamheden [stukadoor]
3.4.1.
Grief 2 in principaal appel strekt in de kern tot toewijzing van de vordering van [Bouwservice B.V.] ter zake de inschakeling van [stukadoor] voor het verrichten van stucwerkzaamheden. [Bouwservice B.V.] stelt dat de inzet van [stukadoor] onderwerp is geweest van overleg en onderhandelingen tussen [Bouwservice B.V.] en [klant] en deze daarover ook overeenstemming hebben bereikt waaruit de verplichting voor [Bouwservice B.V.] voortvloeit de stukadoor ter beschikking te stellen en voor [klant] daarvoor de prijs te betalen, hetgeen niet is gebeurd. Grief 2 in (voorwaardelijk) incidenteel appel is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat [Bouwservice B.V.] niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door [klant] gevorderde kosten die betrekking hebben op het herstellen van het stucwerk (posten a t/m c. conclusies Rapport [xx] ) .
3.4.2.
Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of tussen [Bouwservice B.V.] en [klant] ter zake de inzet van stukadoor [stukadoor] een overeenkomst tot stand is gekomen, afhangt van hetgeen [Bouwservice B.V.] en [klant] daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en hebben mogen afleiden. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [Bouwservice B.V.] de last te stellen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen dat tussen haar en [klant] een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de inzet van stukadoor [stukadoor] .
3.4.3.
Door [Bouwservice B.V.] is niet voldoende toegelicht dat en waarom zij aanspraak zou kunnen maken op een vergoeding voor de bemiddeling bij de inschakeling van [stukadoor] als stukadoor. Als onweersproken staat tussen partijen vast dat [de aannemer] het stucwerk heeft aangenomen en het in beginsel zijn verantwoordelijkheid was om –
nadat de eerste stukadoor het werk had stilgelegd – een vervangende stukadoor in te schakelen. Dat [Bouwservice B.V.] [klant] (al dan niet op zijn verzoek) heeft willen helpen door voor te stellen stukadoor [stukadoor] te benaderen, brengt zonder nadere uitleg die ontbreekt, niet met zich dat sprake is van een opdracht voor de inschakeling van [stukadoor] of dat [Bouwservice B.V.] in dat kader aanspraak kan maken op een vergoeding. Volgens de eigen stellingen van [Bouwservice B.V.] is [stukadoor] geen werknemer of onderaannemer van [Bouwservice B.V.] : [stukadoor] is niet bij haar in dienst, noch is er sprake van aangenomen werk ten aanzien van het stucwerk. [Bouwservice B.V.] staat evenmin in voor de kwaliteit van het stucwerk van [stukadoor] . Nu geen sprake is van enige gezagsverhouding tussen [Bouwservice B.V.] en [stukadoor] of van enig toezicht van [Bouwservice B.V.] op het werk van [stukadoor] , vermag het hof niet in te zien op welke grond [Bouwservice B.V.] [stukadoor] ter beschikking heeft gesteld. Voor zover terbeschikkingstelling al kan worden aangenomen, heeft [Bouwservice B.V.] evenmin onderbouwd aan wie [stukadoor] ter beschikking is gesteld, nu [de aannemer] het stucwerk heeft aangenomen met [klant] als opdrachtgever. Voor zover [Bouwservice B.V.] betoogt dat zij in opdracht van [Bouwservice B.V.] heeft bemiddeld bij de inschakeling van [stukadoor] en zij in dat kader aanspraak kan maken op een bemiddelingsvergoeding, heeft zij die stelling niet met stukken of anderszins voldoende onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat partijen zulks zijn overeengekomen. Door [Bouwservice B.V.] is voor het overige onvoldoende onderbouwd, op basis waarvan zij aanspraak kan maken op de vergoeding van het door [stukadoor] uitgevoerde werk (op uurbasis), dan wel dat een dergelijke vergoeding redelijk is voor haar bemiddeling. Dat [stukadoor] met [Bouwservice B.V.] anderszins afspraken heeft gemaakt over de facturatie voor zijn werkzaamheden dan wel dat [Bouwservice B.V.] anderszins bevoegd is tot inning van de kosten voor de door [stukadoor] uitgevoerde stucwerkzaamheden over te gaan, is gesteld noch gebleken. Gelet op het voorgaande is onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat sprake is van een opdracht van [klant] aan [Bouwservice B.V.] voor de inschakeling van [stukadoor] en kan [Bouwservice B.V.] geen aanspraak maken op vergoeding van het door [stukadoor] uitgevoerde stucwerk. Bewijslevering is dan ook niet aan de orde.
Voor zover [Bouwservice B.V.] heeft aangeboden door het horen van getuigen te bewijzen dat tussen hem en [de aannemer] geen afspraken zijn gemaakt over de inzet van de door [Bouwservice B.V.] aan te leveren stukadoor, is dit bewijsaanbod overigens niet terzake dienend. Dit bewijs leidt indien bewezen immers niet tot bewijs van een opdracht van [klant] aan [Bouwservice B.V.] voor de inschakeling van [stukadoor] . Voor het overige is het door [Bouwservice B.V.] gedane bewijsaanbod niet voldoende concreet en specifiek.
Grief 2 in principaal appel faalt derhalve.
3.4.4.
Nu [klant] niet gehouden is de kosten voor [stukadoor] aan [Bouwservice B.V.] te betalen, is de voorwaarde waaronder grief 2 in incidenteel appel is ingesteld niet ingetreden, zodat deze grief geen nadere behandeling behoeft.
3.5
Herstelkosten schilderwerk
3.5.1
Grief 3 in principaal appel is in de kern gericht tegen de (gedeeltelijke) toewijzing door de rechtbank van de door [klant] gevorderde herstelkosten wegens gebrekkig schilderwerk voor een bedrag ad € 880,00 (en het beroep van [klant] op verrekening daarvan met de openstaande facturen van [Bouwservice B.V.] ). [Bouwservice B.V.] betoogt – samengevat – dat de gevorderde herstelkosten voor rekening van [klant] dienen te blijven omdat het werk is opgeleverd (zodat zij daarmee is ontslagen van de aansprakelijkheid voor de gebreken) en [klant] niet tijdig heeft geklaagd over de gebreken.
geen kennisgeving [Bouwservice B.V.] inzake oplevering
3.5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat titel 12 van boek 7 BW van toepassing is op de tussen hen gesloten (onder)aanneemovereenkomst. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 7:758 BW, de opdrachtgever wordt geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard en het werk als opgeleverd wordt beschouwd, indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert (lid 1). Na de oplevering is het werk voor risico van de opdrachtgever (lid 2) en is de aannemer ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken (lid 3).
3.5.3.
Het hof volgt [Bouwservice B.V.] niet in haar betoog dat nadat de werkzaamheden en de openstaande punten tussen partijen op 1 mei 2015 zijn besproken, alle aansprakelijkheid voor gebreken in het werk geheel op [klant] is komen te rusten. Ter onderbouwing van haar standpunt dat partijen zijn overeengekomen dat het werk op 1 mei 2015 zou worden opgeleverd, verwijst [klant] naar het overzicht met kenmerk ‘Planning Rapunzel 5 - Final Countdown’ (door [Bouwservice B.V.] overgelegd als productie 2 bij haar memorie van grieven). Dat document is echter door [klant] opgesteld. Reeds daarom kan [Bouwservice B.V.] niet worden gevolgd in haar stelling dat uit dat overzicht zou blijken dat zij aan [klant] kenbaar zou hebben gemaakt dat het werk gereed is voor oplevering. Uit het overzicht blijkt bovendien niet op welke dag oplevering zou dienen plaats te vinden dan wel heeft plaatsgevonden. Het overzicht vermeld weliswaar de gewenste verhuisdag (24 april 2015) van [klant] , maar niet (expliciet) een beoogde datum van keuring en oplevering van het werk. [klant] had daaruit dus niet kunnen of mogen begrijpen dat [Bouwservice B.V.] de mening toegedaan was dat het door haar uitgevoerde werk op 1 mei 2015 gereed was voor keuring door [klant] en oplevering.
3.5.4.
Dat is evenmin het geval indien voormeld overzicht wordt bezien in samenhang met de tussen partijen gevoerde e-mailcorrespondentie op 28 april 2015 (hiervoor weergegeven in 3.1.1. onder e.), zoals [Bouwservice B.V.] betoogt. Ten eerste blijkt uit die berichten dat [klant] het initiatief heeft genomen voor het plannen van het overleg op 1 mei 2015, zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat [Bouwservice B.V.] van mening was of aan [klant] heeft bericht dat het werk gereed is voor oplevering. Verder is in de e-mailberichten de term ‘oplevering’ niet vermeld, noch blijkt daaruit dat partijen zouden hebben beoogd tijdens voormelde afspraak van 1 mei 2015 – die blijkens de mailberichten in het teken stond van “
de afwerking”, “
openstaande werkzaamheden” en “
nog uit te voeren punten”– het werk te keuren en/of op te leveren. Nu uit de berichten blijkt dat sprake was van nog uit te voeren werkzaamheden en opmerkingen van [klant] ten aanzien van het reeds uitgevoerde werk, kan evenmin daaruit worden afgeleid dat het werk op of omstreeks 28 april 2015 en/of 1 mei 2015 reeds gereed was voor oplevering. Dat [klant] de nog uit te voeren werkzaamheden als restpunten heeft beschouwd en daarmee aanvaarding van het werk heeft plaatsgevonden onder aanwijzing van nog enkele af te werken opleverpunten, blijkt evenmin uit voornoemde berichten. De begrippen ‘restpunten’ en ‘opleverpunten’ worden in de berichten van [klant] aan [directeur] niet gebezigd. Evenmin gebruikt [directeur] in zijn reactie op de berichten van [klant] zodanige bewoordingen. Door [Bouwservice B.V.] is evenmin een verslag of andere vastlegging van de tussen partijen gemaakte afspraken naar aanleiding van het overleg op 1 mei 2015 in het geding gebracht waaruit blijkt dat [klant] zodanige conclusies aan dat overleg zou hebben verbonden en/of zulks aan [directeur] heeft bericht. Voor het overige heeft [Bouwservice B.V.] niet onderbouwd op grond van welke mededeling of gedraging van [klant] zij heeft mogen begrijpen dat [klant] het werk onder aanwijzing van restpunten zou hebben aanvaard. Door [Bouwservice B.V.] is dan ook onvoldoende onderbouwd dat het werk gereed was voor oplevering en zij [klant] daarover heeft bericht, dan wel dat [klant] anderszins had kunnen of moeten begrijpen dat [Bouwservice B.V.] met de afspraak van 1 mei 2015 zou hebben beoogd het werk op te leveren waarna het werk voor rekening en risico van [klant] zou zijn. Niet kan worden aangenomen dat [klant] het werk (stilzwijgend) heeft aanvaard of dat het werk als opgeleverd dient te worden beschouwd. De consequenties die de wet in lid 2 en 3 van artikel 7:758 BW verbindt aan oplevering (na stilzwijgende aanvaarding) dienen in dit geval dan ook buiten toepassing te blijven. Gelet op het voorgaande is bewijslevering ter zake van oplevering op of omstreeks 1 mei 2015, de aanvaarding van het werk door [klant] en de afwerking van de opleverpunten niet aan de orde.
klachtplicht niet geschonden
3.5.5.
Het hof volgt [Bouwservice B.V.] niet in haar betoog dat [klant] niet tijdig zou hebben geklaagd omtrent het schilderwerk. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat [klant] bij e-mailbericht van 17 april 2015 heeft geklaagd omtrent “
plekjes waar de verflak heeft losgelaten.” In zijn e-mailbericht van 28 april 2015 maakt [klant] wederom bezwaar tegen het schilderwerk en de “
afwerking”. Uit het bericht blijkt voorts dat deze punten vóór verzending van het bericht (mondeling) met [Bouwservice B.V.] zijn besproken. Voormelde berichten zijn verstuurd vóór dan wel kort ná het moment dat volgens [Bouwservice B.V.] het werk is afgerond en de openstaande punten tussen haar en [klant] zijn besproken (28 april 2015 en 1 mei 2015). [klant] heeft helder en op tijd zijn bezwaren kenbaar gemaakt ten aanzien van het schilderwerk, zodat niet kan worden aangenomen dat hij zijn klachtplicht heeft geschonden.
3.5.6.
Uit het Rapport [xx] blijkt dat [klant] terecht heeft geklaagd over onderdelen van het uitgevoerde schilderwerk. Dat geldt voor de ‘bijgewerkte schilderplekken’ (behoudens punten 30, 64, 105 en 106), de ‘zichtbare strijkrichtingen’ (met betrekking tot klachten 7, 8, 20, 27, 48 en 102) en ‘niet dekkend schilderwerk en tintverschil’ (met uitzondering van punt 80). Door [xx] zijn de herstelkosten ten aanzien van die punten begroot op een bedrag van € 880,00 inclusief btw.
Zoals door het hof reeds is overwogen, is niet komen vast te staan dat [klant] het werk (stilzwijgend) heeft aanvaard en oplevering daarvan heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 7:758 lid 1 BW, zodat de beantwoording van de vraag of de gebreken die in het Rapport [xx] zijn vastgesteld zichtbare gebreken zijn die reeds bij oplevering hadden moeten worden opgemerkt buiten beschouwing kan blijven.
Voor het overige is het hof niet gebleken dat voornoemde gebreken andere punten betreffen dan die reeds door [klant] in zijn e-mailberichten van 17 en 28 april 2015 en sms-bericht van 5 juni 2015 ter zake het schilderwerk is geuit. Uit de brief van zijn advocaat van 20 september 2016 aan [Bouwservice B.V.] blijkt voorts dat [klant] aanspraak maakt op herstelkosten omdat de pogingen tot herstel van het schilderwerk door [Bouwservice B.V.] in september 2015 niet tot genoegen van [klant] zijn uitgevoerd en andere geconstateerde gebreken ondanks sommaties niet door [Bouwservice B.V.] zijn hersteld. Gelet op het voorgaande is gebleken dat [klant] op verschillende momenten zijn bezwaren ten aanzien van het (herstelde) schilderwerk heeft geuit, zodat niet is komen vast te staan dat hij zijn klachtplicht heeft geschonden.
3.5.7.
Door [klant] is daarnaast met het Rapport [xx] gemotiveerd onderbouwd dat sprake is van gebrekkig schilderwerk. Dat de door [xx] geconstateerde gebreken zuiver esthetisch zouden zijn dan wel anderszins de herstelkosten in verhouding tot de ernst van het gebrek disproportioneel zijn – zoals [Bouwservice B.V.] stelt – blijkt niet uit voornoemd rapport. Door [xx] is immers per punt beoordeeld of het uitgevoerde voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Ter zake van verschillende punten is in het Rapport [xx] tot uitdrukking gebracht dat deze niet kunnen leiden tot afkeuring van het schilderwerk (onder meer aanwezigheid van spikkels en kwastharen en de gebrekkig schilderwerk dat het gevolg is van onvoldoend stucwerk). Dat is niet het geval voor het schilderwerk ten aanzien waarvan de herstelkosten ad € 880,00 worden gevorderd (conclusies Rapport [xx] onder d.). Ten aanzien van dat schilderwerk wordt in het Rapport [xx] immers juist geconcludeerd dat geen sprake is van goed en deugdelijk werk. Door [Bouwservice B.V.] is niet onderbouwd dat niettegenstaande de conclusies en de begroting vervat in het Rapport [xx] sprake is van gebreken die naar hun aard geen herstel rechtvaardigen, anderszins niet voor vergoeding in aanmerking komen dan wel dat de gevorderde herstelkosten ad € 880,00 gelet op het te herstellen schilderwerk (opnieuw schilderen van verschillende muren, plafonds en kolommen) disproportioneel zouden zijn. Het had op de weg van [Bouwservice B.V.] gelegen dat te doen, bijvoorbeeld door het overleggen van een (contra-)expertise rapport. Dat heeft [Bouwservice B.V.] niet gedaan, zodat niet is komen vast te staan dat de gevorderde herstelkosten disproportioneel zijn dan wel anderszins niet voor vergoeding in aanmerking komen. De stelling van [Bouwservice B.V.] , dat herstel van voornoemde gebreken in redelijkheid niet kan worden gevergd omdat dit esthetische gebreken zou betreffen, wordt eveneens door het hof gepasseerd wegens onvoldoende onderbouwing.
Het voorgaande leidt ertoe dat grief 3 in principaal appel tevergeefs is voorgesteld.
3.6.
Meerwerk
3.6.1.
Grief 1 in incidenteel appel gericht tegen r.o. 4.11 van het beroepen vonnis strekt in de kern tot afwijzing van de meerwerkfactuur van [Bouwservice B.V.] . [klant] betwist – zakelijk weergegeven – dat hij een meerwerkvergoeding verschuldigd is, omdat hij het meerwerk (gedeeltelijk) niet heeft opgedragen en vooraf geen inzicht heeft gekregen in de omvang van de meerwerkkosten.
3.6.2.
Het hof stelt met betrekking tot het door [Bouwservice B.V.] gevorderde meerwerk het volgende voorop. Artikel 7:755, eerste lid, BW bepaalt dat in geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs kan vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
Bij de toepassing van de tenzij-bepaling in art. 7:755, eerste lid, BW (“tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen”) is niet van belang of de opdrachtgever ook inzicht had in de omvang van de prijsverhoging dan wel de (concreet) te verwachten meerkosten. Art. 7:755 BW bepaalt immers alleen dat de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen.
In het geval dat de opdrachtgever toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wenst als bedoeld in art. 7:755 BW en hij tijdig door de aannemer is gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging of hij die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen, is – indien het bedrag van de verhoging niet is bepaald of daarvoor slechts een richtprijs is bepaald – art. 7:752 BW van toepassing. De opdrachtgever is in verband met de toevoegingen of veranderingen dan ingevolge deze bepaling een redelijke prijs verschuldigd.
(HR 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:989).
3.6.3.
Het hof volgt [klant] niet in zijn stelling dat [Bouwservice B.V.] haar aanspraak op de meerwerkclaim verliest omdat hij heeft nagelaten [klant] vooraf te informeren over de kosten van het meerwerk. Uit de meerwerkfactuur van [Bouwservice B.V.] blijkt dat het meerwerk betrekking heeft op extra schilderwerk, behangwerk en de huur van een Biobox. Door [Bouwservice B.V.] is onderbouwd dat het meerwerk onder meer bestond uit het bijwerken van het stuc- en schilderwerk als gevolg van eerder door derden uitgevoerde werkzaamheden onder meer ter plaatse van de stopcontacten en de spots. Ook heeft [Bouwservice B.V.] toegelicht dat het behangwerk is voorgesteld als oplossing voor golvend stucwerk ter plaatse. Als onbetwist staat vast dat [klant] opdracht heeft gegeven voor herstelwerk en behangwerk. Gelet op de gemotiveerde onderbouwing van [Bouwservice B.V.] , had het op de weg van [klant] gelegen te onderbouwen dat het door hem opgedragen herstelwerk en behangwerk niet zag op de door hem betwiste meerwerkposten. [klant] heeft echter zijn betwisting dat het meerwerk voor het behangwerk in de hal en het stucwerk niet door hem is opgedragen, ook in hoger beroep niet nader onderbouwd. Voor zover [Bouwservice B.V.] betoogt dat het herstelwerk ook betrekking had op schade die deels door [Bouwservice B.V.] zou zijn veroorzaakt zodat dit op eigen kosten door [Bouwservice B.V.] had moeten worden uitgevoerd, is dat evenmin door [klant] onderbouwd. Ook is niet weersproken dat [klant] vanaf een bepaald moment het gebruik van het toilet aan de werknemers van [Bouwservice B.V.] heeft ontzegd, zodat het in de praktijk noodzakelijk bleek een Biobox te huren. Het hof passeert dan ook wegens onvoldoende onderbouwing de betwisting van [Bouwservice B.V.] van het meerwerk. Gelet op het voorgaande staat vast dat [Bouwservice B.V.] op grond van artikel 7:755 BW aanspraak kan maken op vergoeding van meerwerk voor vorenbedoelde posten.
3.6.4.
[klant] kan niet in zijn stelling worden gevolgd dat hij desondanks geen meerwerkvergoeding is verschuldigd omdat hij gelet op de omvang van het werk, enigermate, zeer globaal en grof had kunnen inschatten hoeveel tijd [Bouwservice B.V.] nodig zou hebben, maar onvoldoende om een voldoende reëel inzicht te hebben in de omvang van de kosten die hij had kunnen verwachten nu hij niet bekend was met de prijs per uur die door [Bouwservice B.V.] zou worden berekend en niet zou weten wat de prijs voor een Biobox per week zou zijn. Indien immers een opdrachtgever de noodzaak van de prijsverhoging als gevolg van meerwerk uit zichzelf had moeten begrijpen, is op grond van artikel 7:755 BW niet vereist dat hij ook inzicht had in de concreet te verwachten meerkosten. Voor zover het bedrag van de prijsverhoging als gevolg van het meerwerk niet vooraf is bepaald, is ingevolge artikel 7:752 BW een redelijke prijs verschuldigd. Gesteld noch gebleken is dat de door [Bouwservice B.V.] gehanteerde tarieven voor het meerwerk of de door haar in rekening gebrachte prijs voor de huur van een Biobox onredelijk zijn, zodat de vordering van [Bouwservice B.V.] inzake meerwerk terecht is toegewezen.
3.6.5.
Grief 1 in incidenteel appel faalt.
3.7
Gedeeltelijke afwijzing vorderingen [Bouwservice B.V.]
3.7.1.
Met grief 4 in principaal appel komt [Bouwservice B.V.] op tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn vorderingen en toewijzing van een bedrag van (slechts) € 11.845,19 door de rechtbank (zoals berekend in r.o. 4.20). Kern van het betoog van [Bouwservice B.V.] is dat de rechtbank ten onrechte geen conclusies heeft verbonden aan het gedurende jaren onbetaald laten van de facturen door [klant] .
3.5.7.
[Bouwservice B.V.] verbindt geen gevolgen voor de procedure aan hetgeen zij in grief 4 in principaal appel naar voren brengt, zodat het hof deze grief passeert.
3.8.
Buitengerechtelijke kosten
3.8.1.
Niet is komen vast te staan dat [klant] (een consument) conform artikel 6:96 lid 6 BW is aangemaand tot betaling over te gaan, zodat [Bouwservice B.V.] in beginsel geen aanspraak kan maken op buitengerechtelijke kosten. [Bouwservice B.V.] heeft verder niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [Bouwservice B.V.] vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden.
3.8.2.
Grief 5 in principaal appel is gelet op het voorgaande tevergeefs voorgesteld.
3.9.
Slotsom
3.9.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat nu partijen in conventie over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld (en de vordering in reconventie niet is behandeld), de proceskosten worden gecompenseerd. Grief 6 in principaal appel gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg faalt dus.
3.9.2.
Gelet op het voorgaande falen grieven 1 t/m 6 in principaal appel. Het hof zal [Bouwservice B.V.] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het principaal appel veroordelen.
3.9.3.
Nu grief 2 in incidenteel appel geen nadere behandeling behoeft en grief 1 in incidenteel appel faalt, zal [klant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incidenteel appel worden veroordeeld.
3.9.4.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en (deels voorwaardelijk) incidenteel appel
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [Bouwservice B.V.] in de proceskosten van het principaal appel, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [klant] op € 772,00 aan griffierecht en op € 1.442,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat de bedragen van € 772,00 en € 1.442,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,00 vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt [klant] in de proceskosten van het incidenteel appel, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [Bouwservice B.V.] op € 393,50 aan salaris advocaat;
verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en Chr.F. Kroes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 november 2022.
griffier rolraadsheer