Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/346635 / HA ZA 18-431)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het exploot van anticipatie van Wirtgen;
- de akte uitlating mondelinge behandeling na aanbrengen van Allianz;
- de antwoordakte van Wirtgen;
- het tussenarrest van 14 juli 2020, waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 19 oktober 2020, op welke zitting geen schikking is bereikt;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord tevens houdende grief in incidenteel hoger beroep;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- de akte overleggen producties tevens akte houdende wijziging van eis van Allianz met producties 23 tot en met 42;
- de mondelinge behandeling van 17 mei 2022, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.De beoordeling
“Cliënte houdt Wirtgen Nederland en voor zover nodig [vögele] AG dan wel Wirtgen Group aansprakelijk voor het aan [De werknemer] overkomen ongeval en maakt in haar hoedanigheid van gesubrogeerde verzekeraar aanspraak op vergoeding van de door haar aan [De werknemer] vergoede schade. Voorts maakt cliënte aanspraak op de door haar gemaakte kosten als gevolg van het aan [De werknemer] overkomen ongeval.
overkomen ongeval op 19 oktober 2010;
II. Wirtgen te veroordelen tot betaling aan Allianz van:
(i) de aan [De werknemer] betaalde schadevergoeding van € 105.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2014;
(ii) de in verband met de afwikkeling van de letselschade van [De werknemer] gemaakte kosten ad
€ 42.891,35, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze kosten zijn gemaakt;
(iii) de kosten die zijn gemaakt in verband met het verhaal op Wirtgen tot aan de dagvaarding ad € 25.237,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop zij zijn gemaakt;
(iv) de proceskosten en nakosten vermeerderd met wettelijke rente.
I. te verklaren voor recht dat Wirtgen hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [De werknemer] als gevolg van het ongeval op 19 oktober 2010 geleden en nog te lijden schade;
III. te verklaren voor recht dat Wirtgen aansprakelijk is voor de door Allianz gemaakte en nog te maken kosten ter vaststelling en verhaal van de door [De werknemer] als gevolg van het ongeval op 19 oktober 2010 geleden en nog te lijden schade;
i) de aan [De werknemer] betaalde schadevergoeding van € 105.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2014;
ii) de in verband met de afwikkeling van de letselschade van [De werknemer] gemaakte kosten ad
€ 42.891,35, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop deze kosten zijn gemaakt; alsmede,
€ 25.237,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop zij zijn gemaakt;
iv) de kosten van dit geding te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na het te wijzen arrest;
V. Wirtgen te veroordelen tot vergoeding van de nog door Allianz aan [De werknemer] uit te keren schadevergoeding en de in verband hiermee gemaakte en nog te maken kosten nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
1) de fabrikant van een eindproduct, de producent van een grondstof of de fabrikant van een onderdeel;
2) een ieder die zich naar buiten toe presenteert als producent door zijn naam, merk of ander onderscheidingsteken op het product aan te brengen;
3) de importeur als hij het product in de Europese Economische Ruimte heeft ingevoerd om het daarna verder te verhandelen;
4) de leverancier van het product als niet kan worden vastgesteld wie de producent is.
In dit verband is verder van belang dat in het arrest HvJ EU 9 februari 2006, ECLI:EU:C:2006:93 (O’Byrne/Sanofi) het volgende is bepaald:
“Wanneer één van de schakels van de distributieketen nauw met de producent is verbonden, bijvoorbeeld in het geval van een 100% dochter van de producent, moet worden nagegaan of dit verband tot gevolg heeft dat deze eenheid in werkelijkheid deel uitmaakt van het productieproces van het betroken product. (…) Het is aan de nationale rechterlijke instanties om te bepalen of, gelet op de omstandigheden van de concrete zaak en de feiten van het aan hen voorgelegde geval, de banden tussen de producent en een andere eenheid dermate nauw zijn dat het begrip producent in de zin van de artikelen 7 en 11 van de richtlijn ook deze laatste eenheid omvat (…).”3.11. Tussen partijen is niet in geschil dat Vögele producent is van de asfalteermachine. Wel is in geschil of Wirtgen ook als producent moet aangemerkt, als hierboven bedoeld. Naar het oordeel van het hof kwalificeert Wirtgen niet als producent. Wirtgen heeft geen productiewerkzaamheden verricht waardoor zij beschouwd kan worden als fabrikant van de asfalteermachine of onderdelen daarvan. Evenmin heeft zij haar naam, merk of een ander onderscheidingsteken op de asfalteermachine aangebracht. Dit betekent dat niet voldaan is aan de maatstaf van lid 2 van art. 6:187 BW. De enkele omstandigheid dat Wirtgen en Vögele tot hetzelfde concern behoren brengt zonder bijkomende omstandigheden, waarvan niet is gebleken, niet met zich dat tussen hen sprake is van een dermate nauwe band dat Wirtgen daardoor ook kwalificeert als producent. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat Wirtgen geen dochtervennootschap van Vögele is en dat niet is gesteld of gebleken hoe de exacte vennootschapsrechtelijke relatie tussen Wirtgen en Vögele precies in elkaar steekt. Voldoende concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan een nauwe band tussen Vögele en Wirtgen kan worden aangenomen zijn door Wirtgen ook niet gesteld. Dat had wel op haar weg gelegen gelet op de hoofdregel van art. 150 Rv. De verwijzing naar een brochure en de groepsactiviteiten op de website van Wirtgen volstaat daarvoor niet. Evenmin is daarvoor voldoende dat met de door Allianz ingeschakelde [deskundige] een bespreking heeft plaats gevonden op het kantoor van Wirtgen in [vestigingsplaats] en dat er door deze deskundige is gecorrespondeerd met Wirtgen. Ook de omstandigheid dat Wirtgen een verkoop- en servicepunt in Nederland voor asfaltmachines exploiteert is geen aanleiding om een dermate nauwe band te veronderstellen dat Wirtgen daardoor eveneens kwalificeert als producent. Hieruit blijkt immers niet van enige productieactiviteiten ter zake de asfalteermachine die door Wirtgen zijn verricht. De hoofdregel van de Europese Richtlijn Productaansprakelijkheid is dat de producent aansprakelijk is. Deze producent is Vögele en dat was ook bekend bij Allianz, zoals blijkt uit de aansprakelijkstelling van 30 januari 2014 die de advocaat van Allianz aan Wirtgen heeft verzonden. Nu ook niet is gesteld of gebleken dat Wirtgen de asfalteermachine heeft ingevoerd in de Europese Economische Ruimte, voldoet Wirtgen aan geen van de definities van ‘producent’ zoals opgenomen in art. 6:187 lid 2 tot en met 4 BW. Voor een andersluidend oordeel heeft Allianz onvoldoende gesteld. Het hof passeert om die reden het bewijsaanbod. Grief 1 slaagt niet.
€ 9.834,-