ECLI:NL:GHSHE:2022:3869

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
200.299.236_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonvordering en urenregistratie in arbeidsrelatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van CTS Security V.O.F. tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een loonvordering van [geïntimeerde] is toegewezen. [geïntimeerde] was in dienst bij CTS als monteur en vorderde loon dat hij meende te zijn verschuldigd voor de periode van zijn dienstverband. De kantonrechter had de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, maar CTS was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst had voor bepaalde tijd en dat hij een bruto uurloon ontving van € 11,50, verhoogd met vakantiegeld. Het hof oordeelde dat de urenregistratie van [geïntimeerde] onvoldoende was betwist door CTS. Het hof concludeerde dat CTS niet had aangetoond dat [geïntimeerde] onterecht uren had opgegeven en dat de werkgever verantwoordelijk is voor een goede organisatie van de urenregistratie. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de buitengerechtelijke incassokosten betrof, maar bekrachtigde de overige onderdelen van het vonnis. CTS werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.299.236/01
arrest van 8 november 2022
in de zaak van

1.CTS Security V.O.F.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen [appellant] ,
3.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen [appellante] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als CTS,
advocaat: mr. R.M.M. Menting te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.A.H. Wiekamp te Hendrik-Ido-Ambacht,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 augustus 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 juni 2021, aangevuld in de zin van artikel 32 Rv bij vonnis van 21 oktober 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen CTS als gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8814969 CV EXPL 20-5228)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het tussenvonnis van 7 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de op 25 oktober 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij [geïntimeerde] pleitnotities heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. De aantekeningen van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter van 12 april 2021 maken geen onderdeel uit van het procesdossier in hoger beroep.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellant] en [appellante] zijn vennoten van CTS.
3.1.2.
[geïntimeerde] is voor bepaalde tijd in dienst getreden bij CTS in de functie van monteur tegen een bruto uurloon van € 11,50 verhoogd met 8% vakantiegeld. Hij is feitelijk in december 2019 met zijn werkzaamheden aangevangen.
Partijen hebben op 2 juni 2020 een schriftelijke arbeidsovereenkomst getekend waarin staat dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de periode 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020.
3.1.3.
In de periode van 1 december 2019 tot en met juni 2020 heeft [geïntimeerde] € 3.600,00 (netto) loon ontvangen.
De vorderingen bij de kantonrechter
3.2.1.
In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] na eisvermindering onder meer (voor zover nog relevant in hoger beroep)
- € 11.893,42 bruto loon min de reeds betaalde € 3.600,00 netto, plus de wettelijke verhoging van 50% daarover en de wettelijke rente;
- € 951,47 bruto, plus de wettelijke verhoging daarover en te vermeerderen met rente;
- € 985,99 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met rente.
De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke verhoging is gematigd tot 25%.
3.2.2.
CTS heeft in reconventie schadevergoeding gevorderd. Deze vordering heeft de kantonrechter afgewezen.
3.2.3.
In het vonnis van 21 oktober 2021 heeft de kantonrechter het dictum van het eindvonnis van 3 juni 2021 aangevuld door de daarin opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De vorderingen in hoger beroep
3.2.1.
CTS heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties. CTS heeft daartoe vijf grieven aangevoerd.
3.2.2.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep met veroordeling van CTS in de kosten van de procedure.
Grieven 1 t/m 5
3.3.1.
Grief 1 richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat [geïntimeerde] de schriftelijke overeenkomst niet heeft ondertekend. CTS heeft een op 2 juni 2020 door beide partijen getekende arbeidsovereenkomst ingebracht, zoals het hof hiervoor bij de feiten heeft weergegeven. Het slagen van deze grief leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden vonnis zoals hierna zal blijken.
3.3.2.
De grieven 2 en 3 richten zich tegen de door de kantonrechter toegewezen vorderingen tot betaling van loon en vakantiebijslag. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen op basis van de door [geïntimeerde] overgelegde urenstaten vanaf maandag 2 december 2019 tot en met 30 juni 2020. Deze urenstaten heeft [geïntimeerde] gebaseerd op de Google Maps tijdlijn die gekoppeld was aan de werktelefoon. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen dat uit de overgelegde Whatsapp correspondentie blijkt dat partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerde] de uren vanaf vertrek van huis tot hij weer thuis kwam in rekening mocht brengen.
3.3.3.
Volgens CTS zitten in de door [geïntimeerde] opgegeven uren pauzes en tijden waarin [geïntimeerde] de auto van de zaak privé, voor niet werk gerelateerde doeleinden gebruikte (zoals bezoek van winkels, vrienden, familie of kennissen). Voor deze tijden stelt CTS geen loon verschuldigd te zijn.
Verder betoogt CTS dat het aan [geïntimeerde] te wijten is wanneer hij in een week minder dan de overeengekomen 15 uur heeft gewerkt omdat hij naliet zijn beschikbaarheid op te geven en steeds minder de intentie had om deze uren te werken.
Het was volgens CTS de verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] om wekelijks de urenstaten in te leveren en CTS heeft hem dit op 7 januari 2020 expliciet gemeld. Doordat hij dit heeft nagelaten is het voor CTS na langere tijd lastiger om de uren te controleren en kwam CTS er pas later achter dat [geïntimeerde] veel meer uren nodig had dan zijn collega’s voor dezelfde werkzaamheden. De gevolgen van het te laat indienen van de uren dienen volgens CTS voor rekening van [geïntimeerde] te komen.
CTS heeft de door [geïntimeerde] opgegeven uren vergeleken met de afspraken in de agenda en bovenal met de FleetGo gegevens uit het registratiesysteem van de auto. CTS heeft als productie 7 een overzicht overgelegd van door CTS geconstateerde afwijkingen van de door [geïntimeerde] opgegeven uren ten opzichte van de ritregistratiegegevens.
Tot slot heeft CTS in de inleiding van de memorie van grieven nog opgemerkt dat bij de berekening van het nettoloon rekening moet worden gehouden met een fiscale bijtelling omdat [geïntimeerde] meer dan 500 kilometer per jaar privé heeft gereden met de auto van de zaak.
3.3.4.
[geïntimeerde] heeft betwist privé uren te hebben doorberekend en dat hij de auto van de zaak veelvuldig privé heeft gebruikt. Het kan zijn dat hij de auto heeft geparkeerd om te tanken of voor toiletbezoek, maar dat zijn geen daadwerkelijke onderbrekingen van het werk in de zin van reële pauzes geweest. Ook heeft [geïntimeerde] betwist dat hij niet beschikbaar was voor werk of dat hij er zelf voor koos om minder te werken. Dat tijdens enkele weken minder is gewerkt dan 15 uur komt door het teruglopen van werkzaamheden in verband met Corona en is voor rekening van CTS aldus [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft de door CTS in productie 7 gestelde afwijkingen betwist.
3.3.5.
Het hof oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] recht heeft op uitbetaling van minimaal 15 uur per week. Dat [geïntimeerde] in de weken waarin hij minder dan 15 uur heeft gewerkt niet beschikbaar was of niet wilde werken, heeft CTS onvoldoende onderbouwd. Het betreft enkele weken in de periode tussen eind maart 2020 en 30 juni 2020. Het hof acht aannemelijk dat dit te maken had met het teruglopen van het werk en het beëindigen van de opdracht door Verisure, mede als gevolg van Corona in deze periode, zoals ook ter zitting in hoger beroep is toegelicht. Dit komt voor rekening van CTS. Verder verwerpt het hof het standpunt van CTS dat zij [geïntimeerde] niet kon laten werken omdat hij zijn beschikbaarheid niet had doorgegeven. CTS heeft niet gesteld dat [geïntimeerde] zelf zijn beschikbaarheid kon bepalen en uit de arbeidsovereenkomst blijkt dat de arbeidstijden waren van maandag tot en met vrijdag en van 9:00 uur tot 22:00 uur. CTS had [geïntimeerde] eenvoudigweg kunnen oproepen om te komen werken.
In het urenoverzicht over de periode december 2019 tot en met juni 2020 dat [geïntimeerde] heeft overgelegd, zijn over circa 100 dagen gewerkte uren doorgegeven. CTS heeft ten aanzien van 25 van deze dagen met verwijzing naar productie 7 gesteld dat er afwijkingen zouden bestaan tussen de op deze dagen genoteerde uren ten opzichte van de rittenregistratie. Dat betekent dat het overgrote deel van het aantal doorgegeven uren onvoldoende is betwist door CTS. CTS heeft weliswaar aangegeven over de periode 22 februari tot en met 31 maart 2020 geen ritgegevens te hebben kunnen downloaden, maar dat komt voor haar risico.
Een groot deel van de door CTS geconstateerde afwijkingen betreft een korte periode van één tot enkele minuten waarop de auto heeft stilgestaan en incidenteel heeft de auto iets langer stilgestaan (eenmaal een half uur en eenmaal drie kwartier). Het hof acht niet aannemelijk dat [geïntimeerde] in zo’n korte tijdspannen privé bezoeken heeft kunnen afleggen en gaat ervan uit dat deze tijd is gebruikt om te tanken, voor toiletbezoek, om stil te staan voor een stoplicht en dus werktijd betreft. Ten aanzien van de niet nader onderbouwde algemene stelling dat [geïntimeerde] steeds betaald pauze heeft opgenomen merkt het hof op dat uit het dossier niet blijkt dat en wat partijen rond pauzes hebben afgesproken en ook niet dat CTS [geïntimeerde] tijdens het dienstverband ooit heeft aangesproken op het ten onrechte nemen van betaalde pauze. CTS heeft desgevraagd op 16 januari 2020 aan [geïntimeerde] bericht dat hij zijn uren mag rekenen “van thuis totdat je weer thuis bent”. Daarmee heeft [geïntimeerde] ervan mogen uitgaan dat hij ook tijdens een korte stop met pauze zou worden doorbetaald.
Tijden dat [geïntimeerde] volgens de rittenadministratie een door CTS betaalde cursus heeft gevolgd of op de zaak is geweest, merkt het hof eveneens aan als werktijd. CTS heeft niet toegelicht waarom [geïntimeerde] op het werk zou zijn zonder daar te werken en wat hij daar dan privé zou hebben gedaan. En als hij niets zou hebben gedaan dan had CTS hem eenvoudigweg naar huis hebben kunnen sturen.
Verder heeft [geïntimeerde] toegelicht dat tijden kunnen afwijken omdat hij de auto ook moest inladen en uitladen en dat de uren niet zijn geregistreerd wanneer hij met collega’s meereed, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de Whatsapp geschiedenis van 9 en 13 december 2019.
Al met al heeft CTS de door [geïntimeerde] opgegeven uren, die grotendeels aansluiten bij de rittenregistratie, en waarvoor [geïntimeerde] ten aanzien van de door CTS geconstateerde afwijkingen een plausibele verklaring heeft gegeven, onvoldoende betwist. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het aan de werkgever is om te zorgen voor een ordentelijke organisatie van de urenregistratie. CTS heeft [geïntimeerde] weliswaar op 7 januari 2020 via Whatsapp bericht dat hij zijn uren per week moest inleveren, maar dat CTS daarop ook daarvóór en daarna heeft aangedrongen en toegezien heeft CTS niet gesteld. Verder staat vast dat [geïntimeerde] op 3 maart 2020 de urenlijsten over januari en februari (en nogmaals over december) heeft ingeleverd, terwijl CTS deze urenstaten niet heeft ingebracht in de procedure. CTS heeft deze urenstaten niet met commentaar aan [geïntimeerde] terug gegeven. Dat CTS de uren lastig kon controleren en niet eerder heeft kunnen bijsturen aan de hand daarvan, komt voor risico van CTS. Zij heeft immers niet aangedrongen op tijdige inlevering en de urenstaten die zij kreeg heeft zij niet meteen gecontroleerd of met [geïntimeerde] besproken, laat staan dat zij heeft laten weten dat hij te veel uren had genoteerd.
Op welke wijze het hof bij de berekening van het nettoloon rekening zou kunnen en moeten houden met een fiscale bijtelling, heeft CTS onvoldoende toegelicht. Bovendien heeft [geïntimeerde] het door CTS met productie 7 gestelde privé gebruik voldoende gemotiveerd betwist, zodat niet vaststaat dat hij meer van 500 kilometer per jaar privé heeft gereden. Het hof gaan dan ook voorbij aan deze opmerking van CTS.
Aan bewijslevering komt het hof gezien het voorgaande niet toe.
3.3.6.
Met grief 4 betoogt CTS dat de kantonrechter de wettelijke verhoging had moeten matigen tot nihil omdat [geïntimeerde] zelf de urenstaten te laat heeft ingeleverd, waardoor CTS het loon niet tijdig heeft kunnen voldoen. Het hof gaat daaraan voorbij omdat CTS, ook nadat [geïntimeerde] op 3 maart 2020 wel de urenstaten had ingeleverd over de maanden januari en februari, het loon niet (volledig) heeft voldaan en omdat CTS in elk geval maandelijks de minimaal 15 uren per week had kunnen en moeten uitkeren zoals overeengekomen. Een matiging tot 25% acht het hof gezien deze omstandigheden billijk.
3.3.7.
Grief 5 richt zich tegen de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten. Dat de correspondentie die [geïntimeerde] als productie 2 heeft overgelegd meer bevat dan werkzaamheden ter voorbereiding van een gerechtelijke procedure, heeft [geïntimeerde] niet voldoende toegelicht. De reconstructie van de uren aan de hand van verifieerbare gegevens valt naar het oordeel van het hof onder de voorbereiding van de procedure. Dat betekent dat grief 5 slaagt.
Slotsom
3.8
Het hof zal het bestreden vonnis van 3 juni 2021, aangevuld bij vonnis van 21 oktober 2021, vernietigen, doch alleen voor zover daarin de buitengerechtelijke incassokosten met rente zijn toegewezen. Voor het overige zal het hof het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
Het hof zal CTS als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van 3 juni 2021, aangevuld bij vonnis van 21 oktober 2021, doch alleen voor zover daarin de buitengerechtelijke incassokosten van € 985,99 met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2020 zijn toegewezen;
en opnieuw rechtdoende:
wijst deze vordering alsnog af;
bekrachtigt het vonnis van 3 juni 2021, aangevuld bij vonnis van 21 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
veroordeelt CTS Security v.o.f., [appellant] en [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 772,00 aan griffierecht en op € 2.228,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, A.L. Bervoets en R.J. Voorink en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 november 2022.
griffier rolraadsheer